SRU-HvJ-2021-51

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer Art. 54c WvSv.
  • Uitspraakdatum 15 september 2021
  • Publicatiedatum 30 januari 2023
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Naar het oordeel van het hof is de rode draad in appèl of de Rechter-Commissaris terecht heeft geoordeeld dat de herhaalde toepassing van het dwangmiddel, met name de inverzekeringstelling, op basis van nieuwe feiten en omstandigheden rechtmatig is.

    Naar het oordeel van het Hof kunnen de belastende/bezwarende verklaringen, die bij proces-verbaal zijn afgelegd en waarvan gewag is gemaakt in de onderhavige beschikking van de Rechter-Commissaris, gezien worden als nieuwe feiten en/of omstandigheden terzake van de verdenking van de betrokkenheid van appellant bij de levensberoving. Bij de tweede aanhouding en inverzekeringstelling zijn er voldoende feiten en omstandigheden uit het dossier gebleken om redelijkerwijs te vermoeden dat appellant zich aan een ernstig strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en hem in het belang van het onderzoek in verzekering te stellen. De tweede inverzekeringstelling van de appellant heeft derhalve naar het oordeel van het Hof op rechtmatige wijze plaatsgevonden.

Uitspraak

HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

BESCHIKKING IN RAADKAMER VOOR STRAFZAKEN
(Ex artikel 54c van het Wetboek van Strafvordering)

OP HET HOGER BEROEP VAN DE APPELLANT, [naam 1], tegen de beschikking van de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij de Kantongerechten d.d. woensdag 15 september 2021 terzake het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling (ex artikel 54c van het Wetboek van Strafvordering).

Grondslag van de inverzekeringstelling
Appellant voornoemd is op 17 augustus 2021 in verzekering gesteld terzake overtreding van de artikelen 349; 349 jo. 72; 349 jo. 73; 347; 347 jo. 72; 347 jo. 73 van het Wetboek van Strafrecht, welke inverzekeringstelling is verlengd d.d. 19 augustus 2021;

Het verloop van de behandeling
Het Hof heeft kennis genomen van het beroepschrift d.d. 16 september 2021 en de inhoud van het (voorlopig) strafdossier.

Vervolgens heeft het Hof bij beschikking van 16 september 2021 bepaald dat de behandeling van het hoger beroep in raadkamer op 17 september 2021 om 10.00 uur des voormiddags zal plaatsvinden.
Op de hiervoor vermelde datum heeft de behandeling van het hoger beroep in raadkamer plaatsgevonden, waarbij zijn gehoord:
• de Waarnemend Advocaat-Generaal, mr. N. Maikoe, namens het Openbaar Ministerie;
• de raadsman, mr. R. Denz;
• de appellant

Beschikking van de Rechter-Commissaris
Bij beschikking d.d. 15 september 2021 heeft de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij de kantongerechten de inverzekeringstelling, alsmede de verlenging van de inverzekeringstelling van appellant rechtmatig verklaard. Daartoe heeft de Rechter-Commissaris, onder meer, overwogen:
“(…) dat in het strafdossier zich de verklaring van de medeverdachte [naam 2], afgelegd op 17 augustus 2021, bevindt. Deze verklaring werd afgelegd op een tijdstip na de eerste inverzekeringstelling van verzoeker/verdachte op 30 mei 2021. De Rechter-Commissaris is van oordeel dat deze verklaring als belastend kan worden gezien betreffende de mogelijkheid van verzoeker/verdachte bij de levensberoving van het slachtoffer. In het bijzonder betreft dit de passage waar de medeverdachte [naam 2] op de vraag van de verbalisant [verbalisant 1] of zij kan aangeven wat zij allemaal heeft verklaard in deze zaak, verklaart: “ Ja, dus net wat ik eerder al verklaard heb, is dat een hindoestaanse manspersoon die ik als [naam 3] ken mij had gevraagd om het slachtoffer [naam 4] te verleiden. [naam 3] had mij geld gegeven om een simkaart te kopen en had mij ook een cellulair toestel gegeven waarmee ik [naam 4] moest bellen. [naam 3] had mij ook het toestelnummer van [naam 4] gegeven. Zodoende belde ik [naam 4] en deed alsof ik verliefd was op hem en trapte hij erin. Ik maakte vervolgens een afspraak met [naam 4] voor het hebben van seks. Op die bewuste dag, ik kan mij de juiste datum thans niet meer heugen, heeft [naam 3] mij gebracht naar de omgeving van Paramaribo Zoo. Ik heb toen via een paadje gelopen naar de plek waar ik de afspraak had gemaakt met [naam 4]. Zoals afgesproken kwam [naam 4] aan en nam ik plaats in zijn auto. Ik zat nauwelijks in de auto van [naam 4] en kwam [naam 3] ook aan bij de auto van [naam 4]. Ik ben toen uitgestapt uit de auto van [naam 4] en heb de cellulair welke ik van [naam 3] had gehad teruggegeven aan hem en ben weggelopen van die plek. Terwijl ik wegliep hoorde ik een harde knal alsof er met een wapen was geschoten. Ik heb een taxi genomen en ben naar mijn huis gegaan. De volgende dag las ik op facebook dat er een lijk van een manspersoon in een auto nabij de Paramaribo Zoo was aangetroffen;
“(…) dat dit verhoor van de medeverdachte [naam 2] is afgenomen naar aanleiding van haar eerdere uitgebreid afgelegde verklaringen bij:
• de brigadier van politie, [verbalisant 2], d.d. 18 juni 2021;
• de agent van politie 1ste klasse, [verbalisant 3], d.d. 19 juni 2021 betreffende aanwijzing van [naam 1] uit een fotocollage als de persoon voor wie zij een simkaart moest kopen, het slachtoffer moest bellen en verleiden;
• de brigadier van politie, [verbalisant 2] d.d. 19 juni 2021 omstreeks 11.15 uur;
• de brigadier van politie, [verbalisant 2] d.d. 19 juni 2021 omstreeks 10.30 uur;
• de brigadier van politie, [verbalisant 2] in tegenwoordigheid van de inspecteur van politie 1ste klasse [verbalisant 4] d.d. 20 juni 2021.
Deze verklaringen waren nog niet afgelegd ten tijde van de eerste inverzekeringstelling van verzoeker/verdachte en kunnen derhalve naar het oordeel van de Rechter-Commissaris gezien worden als nieuwe feiten en/of omstandigheden terzake van de verdenking van betrokkenheid van verzoeker/verdachte bij de levensberoving;
“(…) De Rechter-Commissaris is van oordeel dat bij de tweede aanhouding en de daarop volgende tweede inverzekeringstelling voldoende feiten en omstandigheden uit het dossier zijn gebleken om redelijkerwijs te vermoeden dat verzoeker/verdachte zich aan een zeer ernstig strafbaar feit, namelijk levensberoving, heeft schuldig gemaakt om hem in het belang van het onderzoek in verzekering te stellen en de inverzekeringstelling wegens dringende noodzakelijkheid te verlengen. Deze inverzekeringstelling en de verlenging van de inverzekeringstelling van verzoeker/verdachte hebben derhalve naar het oordeel van de Rechter-Commissaris op rechtmatige wijze plaatsgevonden.
“(…) Overwegende, dat op grond van het bovenstaande het verzoek tot invrijheidstelling zal worden afgewezen.

Ontvankelijkheid van appellant
De beschikking van de Rechter-Commissaris is gedateerd 15 september 2021. Het beroepschrift tegen de beschikking van de Rechter-Commissaris is op 16 september 2021 ingediend bij de griffier van de Rechter-Commissaris, die het onmiddellijk heeft doorgeleid naar de griffier van het Hof van Justitie; hierdoor is het beroep binnen de in artikel 54c lid 1 van het Wetboek van Strafvordering vastgestelde termijn ingediend, zodat appellant ontvankelijk is in het appèl.

De grieven van appellant
De raadsman heeft namens appellant grieven opgeworpen, met het oog op vernietiging van de beschikking van de Rechter-Commissaris en opnieuw rechtdoende de onmiddellijke invrijheidstelling van appellant te gelasten.
De grieven van appellant komen – verkort en zakelijk weergegeven – op het volgende neer:
• dat de appellant op 30 mei 2021 is aangehouden en in verzekering gesteld terzake enkele strafbare feiten. Na de voorgeleiding bij de Rechter-Commissaris is zijn detentie onrechtmatig verklaard door de Rechter-Commissaris met als gevolg dat zijn invrijheidstelling werd gelast op 04 juni 2021. Tegen die beslissing van de Rechter-Commissaris heeft het Openbaar Ministerie geen hoger beroep aangetekend;
• dat er hierna nader is gerechercheerd en op basis van nieuwe feiten en omstandigheden is het Openbaar Ministerie op 17 augustus 2021 ertoe overgegaan om de appellant wederom aan te houden en in verzekering te stellen;
• dat de tweede aanhouding en in verzekering stelling onrechtmatig is, omdat het niet bij Wet is toegestaan;
• dat in casu de geestesgedachte van het rechtsbeginsel ‘ne bis in idem’ als uitgangspunt moest worden gehanteerd;
• dat de verdediging zich afvraagt of de huidige aanhouding en inverzekeringstelling, d.d. 17 augustus 2021, gevolgd door de verlenging van de inverzekeringstelling ingaande 24 augustus 2021 rechtmatig is?;
• dat de verdediging heeft gesteld dat het Openbaar Ministerie het recht heeft om te vervolgen, maar dat zij hun recht tot aanhouding en inverzekeringstelling reeds hebben geëffectueerd;
• dat er ten aanzien van de appellant geen vluchtgevaar is en dat hij zijn volledige medewerking heeft verleend. Op basis van het bovenstaande vraagt de verdediging om de beschikking van de Rechter-Commissaris d.d. 15 september 2021 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de onmiddellijke invrijheidstelling van appellant te gelasten.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft naar aanleiding van de grieven, onder meer het volgende aangevoerd:
• dat de appellant terzake moord en doodslag is aangehouden;
• dat uit het onderzoek is gebleken dat er nieuwe feiten en omstandigheden aanwezig zijn om een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van appellant aan te nemen en die nieuwe feiten en omstandigheden waren ten tijde van de eerste inverzekeringstelling van appellant nog niet bekend;
• dat de nieuwe feiten en omstandigheden zijn gebleken uit de afgelegde verklaringen van de medeverdachte, [naam 2], op 18, 19 en 20 juni 2021 bij processen-verbaal van de agenten van politie [verbalisant 2], en[verbalisant 3];
• dat de medeverdachte [naam 2], bij proces-verbaal d.d. 17 augustus 2021 aan Brigadier [verbalisant 1] heeft verklaard dat zij het slachtoffer, [naam 4], op instigatie van de appellant heeft verleid door te doen voorkomen alsof zij verliefd was op hem. [Naam 2] heeft een vertrouwde band met het slachtoffer opgebouwd en vervolgens heeft zij het slachtoffer op een bepaalde dag en tijdstip naar een bepaalde plaats uitgelokt om het strafbaar feit te plegen. Toen zij ter plekke aankwam, heeft de appellant zich bij hun gevoegd. Hierna ontstond er een ruzie tussen het slachtoffer en de appellant. Terwijl zij wegliep, hoorde ze een knal. Op een later tijdstip heeft ze via de media begrepen dat er op die plaats een lijk is aangetroffen. Deze verklaringen waren nog niet afgelegd ten tijde van de eerste inverzekeringstelling en kunnen derhalve gezien worden als nieuwe feiten en omstandigheden terzake verdenking van betrokkenheid van appellant bij de levensberoving;
• dat in de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die bekend staat onder ECLI:NL:RBMAA:2012:BY5831, is overwogen dat een tweede inverzekeringstelling in het kader van onderzoeksbelang rechtmatig is, indien er voldoende nieuwe feiten en omstandigheden uit het onderzoek komen vast te staan om redelijkerwijs te vermoeden dat de verdachte zich aan een ernstig strafbaar feit schuldig heeft gemaakt. In dat geval kan de inverzekeringstelling in het belang van het onderzoek plaatsvinden;
• dat in casu het onderzoeksbelang en een dringende noodzakelijkheid om de inverzekeringstelling van appellant te verlengen aanwezig is;
• dat er sprake is van vluchtgevaar; de appellant is notabene te Burnside aangehouden en het is niet uitgesloten dat hij zich via Nickerie naar Guyana zal begeven om zich te onttrekken aan zijn detentie en
• dat de invrijheidstelling van appellant kan zorgen voor bewijsvertroebeling. Op basis van het bovenstaande vraagt de vervolging om het verzoek van de appellant af te wijzen en de beschikking van de Rechter-Commissaris te bevestigen.

De beoordeling van het hoger beroep
Naar het oordeel van het hof is de rode draad in appèl of de Rechter-Commissaris terecht heeft geoordeeld dat de herhaalde toepassing van het dwangmiddel, met name de inverzekeringstelling, op basis van nieuwe feiten en omstandigheden rechtmatig is. Het Hof overweegt dat in het strafprocesrecht het adagium ‘nemo debit bis vexari pro una et eadem causa’ geldt. Dit beginsel houdt in dat niemand twee maal met hetzelfde dwangmiddel mag worden lastig gevallen ter zake van hetzelfde feit. Er valt aan toe te voegen: ‘rebus sec stantibus’, bij gelijkblijvende omstandigheden. Men kan dit beginsel opvatten als een uitwerking van het beginsel van de redelijke en billijke belangenafweging. Indien iemand eenmaal heeft moeten dulden dat op hem een dwangmiddel is toegepast, moet hij niet ten tweede male voor hetzelfde feitelijk gebeuren daaraan worden onderworpen, tenzij het belang van de strafvordering dringend eist dat het dwangmiddel ten tweede male wordt toegepast. Algemeen geformuleerd luidt het criterium voor de dringende eis dat: de nieuwe factor ten tijde van de eerste toepassing van het dwangmiddel bij de strafvorderlijke autoriteiten niet bekend was en deze hadden daarvan redelijkerwijze ook niet op de hoogte kunnen zijn. Als aan deze eis is voldaan, zal in beginsel ter zake van hetzelfde feit ten tweede male hetzelfde dwangmiddel mogen worden toegepast (vide voor een dergelijke opvatting: Corstens 1999, pg. 346-347).
In casu is gebleken dat de appellant na zijn eerste aanhouding en inverzekeringstelling op 04 juni 2021 in vrijheid is gesteld door de Rechter-Commissaris. De medeverdachte [naam 2], is na de invrijheidstelling van de appellant in beeld gebracht en heeft bij processen-verbaal gedateerd, 18, 19 en 20 juni 2021, belastende/bezwarende verklaringen afgelegd die ten tijde van de eerste inverzekeringstelling van appellant nog niet waren afgelegd. Naar het oordeel van het Hof kunnen deze belastende/bezwarende verklaringen, die bij proces-verbaal zijn afgelegd en waarvan gewag is gemaakt in de onderhavige beschikking van de Rechter-Commissaris, gezien worden als nieuwe feiten en/of omstandigheden terzake van de verdenking van de betrokkenheid van appellant bij de levensberoving. Bij de tweede aanhouding en inverzekeringstelling zijn er voldoende feiten en omstandigheden uit het dossier gebleken om redelijkerwijs te vermoeden dat appellant zich aan een ernstig strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en hem in het belang van het onderzoek in verzekering te stellen. De tweede inverzekeringstelling van de appellant heeft derhalve naar het oordeel van het Hof op rechtmatige wijze plaatsgevonden.
Naast het redelijk vermoeden van schuld acht het Hof het onderzoeksbelang nog aanwezig, daar er nog enkele onderzoekshandelingen moeten worden gepleegd naar aanleiding van de afgelegde verklaringen van de medeverdachte [naam 2].
Nu het redelijk vermoeden van schuld en het onderzoeksbelang nog aanwezig worden geacht, acht het Hof de inverzekeringstelling van de appellant rechtmatig. Om die reden wordt het door appellant ingesteld hoger beroep ongegrond geacht en zal de beschikking van de Rechter-Commissaris worden bevestigd.

DE BESLISSING IN HOGER BEROEP

HET HOF:

Verklaart het beroep van appellant, [naam 1], ongegrond;

Bevestigt de beschikking van de Rechter-Commissaris gegeven op woensdag 15 september 2021.

Deze beschikking is gegeven te Paramaribo op vrijdag 17 september 2021 in raadkamer van het Hof van Justitie door:
• mr. I.H.M.H. Rasoelbaks, President;
• mr. M.K. Dayala, Lid – Plaatsvervanger;
• mr. D.M. Haakmat, Lid – Plaatsvervanger;
in tegenwoordigheid van mr. M. Behari, Fungerend – Griffier,

w.g. M. Behari w.g. I.H.M.H. Rasoelbaks
w.g. M.K. Dayala
w.g. D.M. Haakmat

Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
(mr. M.E. van Genderen – Relyveld)