SRU-HvJ-2021-52

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer Artikel 460 en 475 lid 4 WvSv.
  • Uitspraakdatum 03 mei 2021
  • Publicatiedatum 28 februari 2023
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    In het kader van de kleine rechtshulp heeft de vervolgingsambtenaar geen bevoegdheden op basis waarvan hij zelfstandig inbreuk mag maken op de rechten van burgers. Als hij het verzoek eigenhandig afdoet, is hij aangewezen op de vrijwillige medewerking van betrokkenen. Ontbreekt die vrijwilligheid, dan dient de rechter-commissaris te worden ingeschakeld door middel van de in artikel 473 WSv. bedoelde vordering.

    Het Hof vermag niet in te zien hoe de vervolging haar bevoegdheid tot het uitvaardigen van het bevel tot inbeslagname kan ontlenen aan een bevoegdheid die ingevolge artikel 91 lid 2 WSv. uitsluitend is toebedeeld aan de rechter-commissaris tijdens het gerechtelijk vooronderzoek.

    Het bevel tot beslaglegging van de Hoofdofficier van Justitie aan de gerechtsdeurwaarder tot het onverwijld leggen van beslag tot bewaring van het recht tot verhaal op het aan klager toebehorende onroerende goederen vindt geen grondslag in de Surinaamse strafvordering en is in strijd met het in artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering vervatte legaliteitsbeginsel.

    Het onderhavige rechtshulpverzoek is niet voor inwilliging vatbaar en dient daaraan geen gevolg te worden gegeven. Om die reden komt het niet in aanmerking om op grond van artikel 473 lid 1 WSv. in handen van de rechter-commissaris te worden gesteld, wat in casu ook niet is geschied.

    Het bevel is bovendien strijdig met artikel 10 van de tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname geldende overeenkomst betreffende de uitlevering en rechtshulp in strafzaken, waarbij de Overeenkomst sluitende partijen zich verbinden om, overeenkomstig de regels van de Overeenkomst en met inachtneming van hun nationale wetgeving elkander wederzijds in zo ruim mogelijke mate rechtshulp te verlenen.

    Om redenen als hiervoor vermeld acht het Hof het door de hoofdofficier van justitie d.d. 30 september 2019 uitgevaardigde bevel tot beslaglegging, e.e.a. zoals omschreven in voormeld bevel, onrechtmatig. Het Hof zal daarom de doorhaling gelasten van het ten laste van klager gelegde conservatoire beslagen op de onroerende goederen, zoals in het dictum vermeld.

    Artikelen 82 lid 1, 82a onder 3 en 91 lid 2;102-105, 107; 460; 462-464; 467; 468; 469; 473; 474; 475 lid 4; van het Wetboek van Strafvordering.

    De tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname geldende overeenkomst betreffende de uitlevering en rechtshulp in strafzaken (’s-Gravenhage, 27 augustus 1976); Het protocol houdende bijzondere voorzieningen inzake de op 27 augustus 1976 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname betreffende de uitlevering en rechtshulp in strafzaken (’s-Gravenhage, 18 mei 1993).

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

Beschikking inzake beklag ex artikelen 460 en 475 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering

Gelezen het klaagschrift ex artikelen 460 en 475 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna WSv.) welke namens de klager, [klager], wonende aan de [adres 1] in [land], door de raadsman mr. V.V.C. Piqué is ingediend op 8 april 2021.

Het klaagschrift betreft het bevel de dato 30 september 2019 van de hoofdofficier van justitie (mr. C. Klein) aan de gerechtsdeurwaarder (de heer R. Sontono) tot het onverwijld leggen van beslag tot bewaring van het recht tot verhaal ten laste van [klager] op:
1. Het perceelland groot tweehonderd zeven en zeventig, een/tiende vierkante meter (277,1 m²) gelegen te [plaats] aan de [straatnaam 1], ten westen van de [straatnaam 2] aangeduid op de uitmetingskaart van de landmeter Ing. H. Kalloe de dato twee november tweeduizend negen vervaardigd met gebruikmaking van de gegevens voorkomende op de kaart van de landmeter A.E. Calor de dato drie en twintig juli negentienhonderd twee en zestig, met de letters ABCD en het nummer [nummer 1], benevens het deel van de daarvoor lopende weg, op voormelde kaart aangeduid met de letters ABba, welk perceel deel uitmakende van het perceelland, groot drie hectaren en één en twintig aren gelegen te [plaats] ten westen van de [straatnaam 3], aangeduid op de kaart van de landmeter A.E. Calor de dato negen mei negentienhonderd twee en zestig, vervaardigd naar de kaart van landmeter F. Emmanuels de dato vijftien september negentienhonderd drie en vijftig met de letters ABCDEF, deel uitmakende van de [plantage] op de kaart van de Landmeter F. Emmanuels de dato vijftien september negentienhonderd drie en vijftig aangeduid met de letters ABCDEF.

2. Het perceelland, groot tweehonderd tweeëntachtig, vijfenveertig/honderdste, gelegen in het [district], thans [plaats], ten westen van de [straatnaam 2], aangeduid op de uitmetingskaart van de landmeter A.E. Calor de dato drie en twintig juli negentienhonderd twee en zestig aangeduid met het nummer [nummer 2], benevens het deel van de daarvoor lopende weg, op voormelde kaart aangeduid met de letters ABab, welk perceel deel uitmakende van het perceelland, groot drie hectaren en één en twintig aren gelegen te [plaats] ten westen van de [straatnaam 3], aangeduid op de kaart van de landmeter A.E. Calor de dato negen mei negentienhonderd twee en zestig, vervaardigd naar de kaart van landmeter F. Emmanuels de dato vijftien september negentienhonderd drie en vijftig met de letters ABCDEF, deel uitmakende van enkele gedeelten van gelegen in het [district], thans [plaats], deel uitmakende van de [plantage] op de kaart van de Landmeter F. Emmanuels de dato vijftien september negentienhonderd drie en vijftig aangeduid met de letters ABCDEFGHK Straatregister [registernummer].

Het (bevel tot) beslag is gegrond op:
• De tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname geldende overeenkomst betreffende de uitlevering en rechtshulp in strafzaken (’s-Gravenhage, 27 augustus 2976).
• Het protocol houdende bijzondere voorzieningen inzake de op 27 augustus 1976 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname betreffende de uitlevering en rechtshulp in strafzaken (’s-Gravenhage, 18 mei 1993)
• Het rechtshulpverzoek van de Nederlandse officier van justitie te Den Haag van 27 mei 2019, betreffende de strafzaak tegen [naam 1], [naam 2], [naam 3] en [klager], die verdacht worden van witwassen en handel in verdovende middelen. In dit verzoek, dat een aanvulling is op het rechtshulpverzoek van 18 oktober 2017 (Lurisnummer: [nummer 3]) dat was gesplitst in 3 delen (A, B, C), wordt o.a. verzocht om ten laste van [klager] beslag te leggen op het onroerend goed gelegen aan de [adres 2], 282 m² groot te [plaats] en op het onroerend goed gelegen aan de [adres 3], 277 m² groot te [plaats] welk beslag dient ter zekerheidstelling van het recht tot verhaal van een uiteindelijk door de strafrechter aan de verdachte op te leggen betalingsverplichting aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
• De artikelen 82 lid 1, 82 a onder 3 en 91 lid 2 Wetboek van Strafvordering (SB 2002 no. 67.

Blijkens exploit nummer 30 van R. Sontono, deurwaarder bij het Hof van Justitie, is op 10 januari 2020 het hierboven aangehaalde, op naam van de klager staand, onroerende goederen met al hetgeen daarop staat, in conservatoir beslag genomen. Vermits klager binnen Suriname noch een bekende woonplaats, noch een werkelijk verblijf heeft en daarbuiten een bekende woonplaats heeft, is een afschrift van de door de deurwaarder d.d. 10 januari 2020 opgemaakt proces-verbaal van inbeslagneming betekend aan de Procureur – Generaal.

Grondslag van het beklag:
• De klager is van oordeel dat de litigieuze beslagen onrechtmatig zijn jegens hem, daar de vervolgingsambtenaar c.q. het Openbaar Ministerie niet bevoegd was om zonder toestemming van de rechter-commissaris in Suriname, bevel tot beslaglegging te geven. In dit kader zijn volgens klager o.a. van belang de artikelen 91, 473 en 474 van het WSv.
• Klager voert aan dat het Openbaar Ministerie mede verwijst naar artikel 82a onder 3 als grondslag voor (het bevel tot) de beslaglegging. Dit artikel geeft volgens klager slechts aan dat de tussenkomst van de gerechtsdeurwaarder noodzakelijk is voor wat betreft beslag op onroerende registergoederen, maar geeft niet aan welke instantie bevoegd is de gerechtsdeurwaarder de opdracht te geven tot het leggen van beslag en welke procedure gevolgd dient te worden.
• Het door het Openbaar Ministerie aangehaalde artikel 91 lid 2 WSv. dat mede ten grondslag is gelegd aan het (bevel tot) beslag, geeft slechts aan dat behalve de voorwerpen genoemd in artikel 82 WSv. ook de daarin aangeduide voorwerpen vatbaar zijn voor inbeslagneming. Echter heeft dit artikel betrekking op inbeslagname door de rechter-commissaris tijdens het gerechtelijk vooronderzoek.
• Verder is er jegens klager niet voldaan aan de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur, met name het motiveringsbeginsel c.q. de motiveringsplicht en het rechtszekerheidsbeginsel.

Op grond van het bovenstaande wordt aan het Hof van Justitie verzocht de gelegde beslagen op de onroerende goederen, welke in eigendom toebehoren aan de klager, op te heffen en teruggave te gelasten aan de klager en de vervolgingsambtenaar c.q. het Openbaar Ministerie te verbieden in de toekomst op basis van het litigieus rechtshulpverzoek, wederom beslagen te leggen c.q. te laten leggen op bedoelde onroerende goederen.

Het verweer van het Openbaar Ministerie
De vervolgingsambtenaar geeft aan dat de beslagen berusten op een geldig rechtshulpverzoek en haar grondslag vindt in artikel 10 e.v. van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname betreffende de Uitlevering en Rechtshulp in strafzaken en de artikelen 467 e.v. van ons Wetboek van Strafvordering.

Voorts geeft de vervolging aan dat zij haar bevoegdheid ontleent aan de artikelen 82 lid1, 82 a onder 3 en 91 lid 2 van het WSv. betreffende de wettelijke procedure regels bij beslaglegging.

Klager is in Nederland aangehouden in 2018. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek en vervolging in Nederland is er een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld, na machtiging verkregen te hebben van de rechter-commissaris in Nederland.

Bij het strafrechtelijk financieel onderzoek is de rechter-commissaris in Nederland in beeld gekomen. De officier van justitie, mr. B de Jonge, heeft op 22 maart 2018 conform artikel 103 van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering de rechter-commissaris in de strafzaak betrokken door een vordering handhaving conservatoir beslag in te stellen, welke vordering aan hem d.d. 26 maart 2018 is verleend.

Klager is noch door Nederland noch door Suriname onwetend gelaten omtrent de beslagleggingen ten laste van klager. De beslagleggingen zijn, conform de regels van strafvordering in Suriname, rechtmatig geschied. Het bevel van het conservatoir beslag is ook door de deurwaarder, op bevel van het Openbaar Ministerie in Suriname, d.d. 17 januari 2020, aan klager betekend.

Onder verwijzing naar artikel 473 van ons WSv. merkt de vervolging op dat de gang naar de rechter-commissaris bij inbeslagneming en onttrekking van het wederrechtelijk verkregen voordeel meestal plaatsvindt wanneer het gaat om een gerechtelijk vooronderzoek, waarbij er o.a. getuigen moeten worden gehoord en huiszoekingen moeten plaatsvinden.

De vervolging is conform het tweede lid van artikel 473 van het Wetboek van Strafvordering niet verplicht om het verzoek van een buitenlandse autoriteit in handen van de rechter-commissaris te stellen. Er is dus conform de procedurele regels van strafvordering gehandeld.

De beoordeling door het Hof
Artikel 460 WSv. luidt:
Lid 1. De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teuggave, over een voornemen als bedoeld in artikel 105, derde lid, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, als bedoeld in de artikelen 88, 89 en 101, over een beslag op verbeurd te verklaren vorderingen of over het voortduren van zodanig beslag.

Lid 2. Het klaagschrift wordt zo spoedig mogelijk ingediend ter griffie van het gerecht waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift is niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.

Lid 3. Indien een vervolging niet of nog niet is ingesteld wordt het klaagschrift zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie jaar na de inbeslagneming der voorwerpen of de kennisneming der gegevens, ingediend ter griffie van het kantongerecht, binnen welks rechtsgebied de inbeslagneming of kennisneming is geschied. De kantonrechter is bevoegd tot afdoening tenzij de vervolging mocht zijn aangevangen voordat met de behandeling van het klaagschrift een aanvang kon worden gemaakt. In dat geval zendt de griffier het klaagschrift ter afdoening aan het gerecht, bedoeld in het vorige lid.

Artikel 475 lid 4 WSv. luidt: Het bepaalde bij en krachtens de artikelen 102-105, 107, 460, 462-464 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het in artikel 460 bedoelde klaagschrift wordt ingediend bij en behandeld door het Hof van Justitie.

Bevoegdheid van het Hof van Justitie
Het conservatoir beslag waartegen de klacht is gericht, is gelegd in het kader van een rechtshulpverzoek. Op grond van het bepaalde in artikel 475 lid 4 van het WSv. is het klaagschrift terecht ingediend bij de griffie van het Hof van Justitie en is het Hof van Justitie bevoegd het klaagschrift te behandelen.

De ontvankelijkheid van klager
Als eigenaar van de onroerende goederen, waarop de conservatoire beslagen zijn gelegd, is klager belanghebbende als bedoeld in artikel 460 lid 1 WSv.
Aangezien onderhavige inbeslagneming is geschied in het kader van een rechtshulpverzoek in verband met een strafzaak tegen de klager in Nederland en tegen klager geen strafvervolging plaatsvindt in Suriname, acht het Hof van Justitie de in lid 3 van artikel 460 van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn voor de indiening van het klaagschrift van uiterlijk binnen drie jaar, in casu van toepassing.
Er doen zich overigens geen (andere) gronden voor die zich verzetten tegen de indiening van het klaagschrift. Klager is dus ontvankelijk.

De beoordeling van de juridische grondslag van het bevel tot beslaglegging
Ingevolge de artikelen 468 en 469 van het Wetboek van Strafvordering komt aan de Procureur-Generaal de centrale positie als rechtshulp autoriteit toe. Alle verzoeken die niet zijn gericht aan de Procureur – Generaal moeten onverwijld aan hem worden doorgezonden. De Procureur-Generaal beslist in het belang van een spoedige afdoening onverwijld omtrent het aan het verzoek te geven vervolg.

Artikel 473 lid 1 W v Sv. bepaalt dat de Procureur – Generaal
• een voor inwilliging vatbaar
• en op een verdrag gegrond verzoek
• van een buitenlandse rechterlijke autoriteit

in handen dient te stellen van de rechter-commissaris:
a. indien het strekt tot het horen van personen die niet bereid zijn vrijwillig te verschijnen en de gevraagde verklaring af te leggen;
b. indien uitdrukkelijk is gevraagd om een beëdigde verklaring of om een verklaring afgelegd ten overstaan van een rechter;
c. indien het met het oog op het verlangde gevolg nodig is, dat andere dan openbare plaatsen tegen de wil van de rechthebbende worden betreden, of dat stukken van overtuiging in beslag worden genomen.

De gevallen waarin de rechter-commissaris in de zaak wordt betrokken hebben hoofdzakelijk te maken met de gewenste toepassing van dwangmiddelen. Anders dan in het commune strafprocesrecht heeft de vervolgingsambtenaar in geval van de kleine rechtshulp, daartoe geen bevoegdheden uit eigen hoofde.

Lid 2 en lid 3 van artikel 473 Sv. bepalen dat in andere dan in het eerste lid genoemde gevallen de Procureur-Generaal het verzoek van de buitenlandse rechterlijke autoriteit in handen van de rechter-commissaris kan stellen bij een schriftelijke vordering, waarin wordt omschreven welke verrichtingen van de rechter-commissaris worden verlangd.

Artikel 474 lid 1 WSv. bepaalt dat voor zover de in artikel 473 WSv. bedoelde vordering is gedaan met het oog op de voldoening aan een voor inwilliging vatbaar en op een verdrag gegrond verzoek van een buitenlandse rechterlijke autoriteit, de vordering dezelfde rechtsgevolgen heeft als een vordering tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek onder meer voor wat betreft de bevoegdheden van de rechter-commissaris ten aanzien van de door hem te horen verdachten, getuigen en deskundigen, alsmede die tot het betreden van plaatsen, het verrichten van huiszoeking en het in beslag nemen van stukken van overtuiging.

Anders dan de bevoegdheid van de rechter-commissaris tot inbeslagneming krachtens artikel 91 WSv. tijdens het gerechtelijk vooronderzoek, strekt de competentie van de rechter-commissaris zich krachtens lid 2 van artikel 474 WSv. uitsluitend tot inbeslagneming van stukken van overtuiging die daarvoor vatbaar zouden zijn.

Het derde lid van artikel 474 WSv. bepaalt onomstotelijk: Ter voldoening aan een verzoek om rechtshulp kan, anders dan overeenkomstig de voorgaande leden van dit artikel, geen gebruik van dwangmiddelen worden gemaakt.

In het kader van de kleine rechtshulp heeft de vervolgingsambtenaar geen bevoegdheden op basis waarvan hij zelfstandig inbreuk mag maken op de rechten van burgers. Als hij het verzoek eigenhandig afdoet, is hij aangewezen op de vrijwillige medewerking van betrokkenen. Ontbreekt die vrijwilligheid, dan dient de rechter-commissaris te worden ingeschakeld door middel van de in artikel 473 WSv. bedoelde vordering.

Het Hof vermag niet in te zien hoe de vervolging haar bevoegdheid tot het uitvaardigen van het bevel tot inbeslagname kan ontlenen aan een bevoegdheid die ingevolge artikel 91 lid 2 WSv. uitsluitend is toebedeeld aan de rechter-commissaris tijdens het gerechtelijk vooronderzoek.

Het Hof merkt ten overvloede op dat zowel de Surinaamse strafvordering (artikel 82 WSv.) als de Nederlandse strafvordering (artikel 94 Ned. Sv.) het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel en voorwerpen welker verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen als grond voor inbeslagneming kent.

In tegenstelling tot de Nederlandse strafvordering (artikel 94 a NSv.) kent de Surinaamse strafvordering geen bepaling dat in geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, voorwerpen inbeslaggenomen kunnen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor:
• een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete;
• een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Artikel 103 Ned. Sv. bepaalt dat beslag op grond van artikel 94a Ned. Sv. slechts kan worden gelegd of gehandhaafd krachtens schriftelijke machtiging op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris.

Het bevel tot beslaglegging van de Hoofdofficier van Justitie mr. C. Klein d.d. 30 september 2019 aan de gerechtsdeurwaarder de heer Rawan Sontono tot het onverwijld leggen van beslag tot bewaring van het recht tot verhaal op het aan [klager] toebehorende onroerende goederen vindt geen grondslag in de Surinaamse strafvordering en is in strijd met het in artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering vervatte legaliteitsbeginsel.

Het onderhavige rechtshulpverzoek is niet voor inwilliging vatbaar en dient daaraan geen gevolg te worden gegeven. Om die reden komt het niet in aanmerking om op grond van artikel 473 lid 1 WSv. in handen van de rechter-commissaris te worden gesteld, wat in casu ook niet is geschied.

Het bevel is bovendien strijdig met artikel 10 van de tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname geldende overeenkomst betreffende de uitlevering en rechtshulp in strafzaken, waarbij de Overeenkomst sluitende partijen zich verbinden om, overeenkomstig de regels van de Overeenkomst en met inachtneming van hun nationale wetgeving elkander wederzijds in zo ruim mogelijke mate rechtshulp te verlenen.

Om redenen als hiervoor vermeld acht het Hof het door de hoofdofficier van justitie d.d. 30 september 2019 uitgevaardigde bevel tot beslaglegging, e.e.a. zoals omschreven in voormeld bevel, onrechtmatig. Het Hof zal daarom de doorhaling gelasten van het ten laste van klager gelegde conservatoire beslagen op de onroerende goederen, zoals in het dictum vermeld.

De vordering tot verbod van het Openbaar Ministerie om in de toekomst op basis van het litigieuze rechtshulpverzoek wederom beslag te leggen c.q. te laten leggen op bedoelde onroerende goederen is niet voor toewijzing vatbaar.

De beslissing
Het Hof:
I. verklaart het klaagschrift van de klager gegrond

II. verklaart het door de hoofdofficier van justitie d.d. 30 september 2019 uitgevaardigde bevel tot beslaglegging tot bewaring van het recht tot verhaal en het, ter uitvoering van dat bevel door de gerechtsdeurwaarder gelegde conservatoire beslagen op het in het bevel vermelde onroerende goederen van de klager onrechtmatig.

III. beveelt de doorhaling van het bij exploit van deurwaarder R. Sontono d.d. 10 januari 2020 no. 30, ten laste van klager gelegde conservatoir beslag op het perceelland, met al hetgeen daarop staat, groot tweehonderd zeven en zeventig, een/tiende vierkante meter (277,1 m²) gelegen te [plaats] aan de [straatnaam 1], ten westen van de [straatnaam 2], aangeduid op de uitmetingskaart van de landmeter Ing. H. Kalloe de dato twee november tweeduizend negen vervaardigd met gebruikmaking van de gegevens voorkomende op de kaart van de landmeter A.E. Calor de dato drie en twintig juli negentienhonderd twee en zestig, met de letters ABCD en het nummer [nummer 1], benevens het deel van de daarvoor lopende weg, op voormelde kaart aangeduid met de letters ABba, welk perceel deel uitmakende van het perceelland, groot drie hectaren en één en twintig aren gelegen te [plaats] ten westen van de [straatnaam 3], aangeduid op de kaart van de landmeter A.E. Calor de dato negen mei negentienhonderd twee en zestig, vervaardigd naar de kaart van landmeter F. Emmanuels de dato vijftien september negentienhonderd drie en vijftig met de letters ABCDEF, deel uitmakende van de [plantage] op de kaart van de Landmeter F. Emmanuels de dato vijftien september negentienhonderd drie en vijftig aangeduid met de letters ABCDEFGHK.

IV. beveelt de doorhaling van het bij exploit van deurwaarder R. Sontono d.d. 10 januari 2020 no. 30, ten laste van klager gelegde conservatoir beslag op het perceelland, met al hetgeen daarop staat, groot tweehonderd tweeëntachtig, vijfenveertig/honderdste, gelegen in het [district], thans [plaats], ten westen van de [straatnaam 2], aangeduid op de uitmetingskaart van de landmeter A.E. Calor de dato drie en twintig juli negentienhonderd twee en zestig aangeduid met het nummer [nummer 2], benevens het deel van de daarvoor lopende weg, op voormelde kaart aangeduid met de letters ABab, welk perceel deel uitmakende van het perceelland, groot drie hectaren en één en twintig aren gelegen te [plaats] ten westen van de [straatnaam 3], aangeduid op de kaart van de landmeter A.E. Calor de dato negen mei negentienhonderd twee en zestig, vervaardigd naar de kaart van landmeter F. Emmanuels de dato vijftien september negentienhonderd drie en vijftig met de letters ABCDEF, deel uitmakende van enkele gedeelten van gelegen in het [district], thans [plaats], deel uitmakende van de [plantage] op de kaart van de Landmeter F. Emmanuels de dato vijftien september negentienhonderd drie en vijftig aangeduid met de letters ABCDEFGHK Straatregister [registernummer].

V. Wijst af het meer of anders gevorderde.

Aldus gegeven te Paramaribo in Raadkamer van het Hof van Justitie op maandag 03 mei 2021 door mr. M.C. Mettendaf, Fungerend – President, mr. S. Punwasi en mr. J. Kasdipowidjojo, Leden – Plaatsvervanger, bijgestaan door mr. M. Behari, ad hoc Fungerend – Griffier.

w.g. M. Behari w.g. M.C. Mettendaf
w.g. S. Punwasi
w.g. J. Kasdipowidjojo

Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
(mr. M.E. van Genderen – Relyveld)