SRU-HvJ-2021-53

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer 48/2021
  • Uitspraakdatum 15 november 2021
  • Publicatiedatum 01 maart 2023
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, waaronder het feit dat hij een recidivist is en thans uit andere hoofde is aangehouden, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

    Naar het oordeel van het Hof behoort de verdachte tot de categorie van criminelen die een koele berekening danwel inschatting hebben gemaakt van de risico’s en de opbrengsten en tot de conclusie zijn gekomen dat misdaad loont. In dat kader wordt het slachtoffer geobserveerd en wordt er toegeslagen als het slachtoffer niet thuis is. Om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst weer voor dezelfde verleidingen zal bezwijken is een straf die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat naar het oordeel van het Hof op zijn plaats.

Uitspraak

Vonnisnummer : 48/2021
Uitspraak : 15 november 2021
Parketnummer : 1-2-05993
TEGENSPRAAK

APPÉLSTRAFKAMER

Het Hof van Justitie van Suriname

Gezien de stukken van het geding, waaronder het in afschrift overgelegd (verkort) vonnis van de Kantonrechter in het Derde Kanton gewezen op 07 maart 2017 en uitgesproken tegen de verdachte:

[verdachte], geboren op [datum] te [plaats], van beroep taxichauffeur en wonende aan de [adres 1] te [plaats], thans in detentie verkerend.

De verdachte is verschenen en wordt niet bijgestaan door een advocaat.

Ontvankelijkheid appél

Uit de stukken van de zaak in eerste aanleg welke aan het Hof zijn overgelegd door de Griffie der Kantongerechten is gebleken dat de advocaat van voornoemde verdachte op 21 maart 2017 op de voorgeschreven wijze appel heeft aangetekend tegen voormeld vonnis van de Kantonrechter in het Derde Kanton.

Gelet op het vorenstaande heeft de verdachte tijdig appel aangetekend tegen het voormelde vonnis, weshalve hij daarin ontvankelijk is.

De tenlastelegging:

De verdachte is gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de Kantonrechter in het Derde Kanton, teneinde aldaar terecht te staan ter zake dat hij:

op of omstreeks 07 september 2016, althans in het jaar 2016, in het [district 1], in ieder geval in Suriname,

tezamen en in vereniging met [naam 1] en/of [naam 2], althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen SRD 5.000,- (vijfduizend Surinaamse Dollars) en/of een hoeveelheid sieraden setjes (geel metaal) en/of 7 (zeven), althans één of meer halsketting(en) en/of 19 (negentien), althans één of meer vingerring(en) en/of een flatscreen televisie en/of een laptop en/of een hoeveelheid Surinaamse muntstukken, in elk geval enig goed geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
(artikel 371 WvSr.)

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Er zijn geen verweren gevoerd ten aanzien van de ontvankelijkheidsvraag van het Openbaar Ministerie. Het Hof is evenmin ambtshalve gebleken van omstandigheden de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie regarderende, zodat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de ingestelde strafvervolging.

De bevoegdheid van het Hof van Justitie

Er zijn geen verweren gevoerd ten aanzien van de bevoegdheidsvraag. Het Hof is ambtshalve evenmin gebleken van omstandigheden de onbevoegdheid van het Hof regarderende, zodat het Hof bevoegd is tot kennisname van de onderhavige zaak.

Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep

Dit vonnis is, overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 334 en 336 van het Wetboek van Strafvordering, gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.

Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de vervolgingsambtenaar en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

De vervolgingsambtenaar heeft gevorderd dat het Hof het vonnis van de Kantonrechter in het Derde Kanton d.d. 07 maart 2017 zal bevestigen.

De verdachte heeft, ten aanzien van de aan hem bij inleidende dagvaarding in het Derde Kanton ten laste gelegde feit, ontkend zich daaraan schuldig te hebben gemaakt. De verdachte heeft gesteld dat hij niet wist dat het ingestelde hoger beroep kon worden ingetrokken. De verdachte heeft tevens aangevoerd dat hij geen baat heeft bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep, omdat hij de opgelegde straf reeds heeft uitgezeten.

Het vonnis waarvan beroep

Bij vonnis van de Kantonrechter in het Derde Kanton d.d. 07 maart 2017 is de verdachte ter zake het bij inleidende dagvaarding (diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak) ten laste gelegde, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 371 lid 1 sub 4 en 5 juncto artikel 370 van het Wetboek van Strafrecht, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van twee (2) jaren, met bepaling dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak van 05 december 2016 af, voorlopig in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Voorts heeft de Kantonrechter in het Derde Kanton bepaald dat de gevangenhouding van verdachte zal worden gehandhaafd.

Het is het Hof gebleken dat het vonnis van de Kantonrechter in het Derde Kanton niet voldoet aan de op straffe van nietigheid voorgeschreven wettelijke voorschriften ingevolge artikel 341 e.v. van het Wetboek van Strafvordering, redenen waarom het Hof het vonnis a quo van de Kantonrechter in het Derde Kanton zal vernietigen en opnieuw recht zal doen.

BEWEZENVERKLARING

Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in de inleidende dagvaarding in het Derde Kanton is ten laste gelegd met dien verstande, dat hij:

op 07 september 2016 in het district Wanica tezamen en in vereniging met [naam 1] en [naam 2], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen SRD 5.000,- (vijfduizend Surinaamse Dollars) en een hoeveelheid sieraden setjes (geel metaal) en 7 (zeven) halskettingen en 19 (negentien) vingerringen en een flatscreen televisie en een laptop en een hoeveelheid Surinaamse muntstukken, toebehorende aan [benadeelde], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;

Het Hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Door het Hof gebruikte bewijsmiddelen

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, waarop het blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.

Bewijsmiddelen ten aanzien van het feit:
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 23 februari 2017, doorgenummerde pagina’s 04 tot en met 07, voor zover relevant en zakelijk weergegeven als verklaring van de [getuige], agent van politie 3de klasse, inhoudende:

“De getuige vervolgt zijn toelichting.
De toelichting heeft betrekking op herkenning. De verdere uitwerking van het beeldmateriaal heeft betrekking op de drie manspersonen die in beeld zijn gebracht, met name de verdachten: [verdachte]; [naam 2] en [naam 1].
Op basis van de personen op het beeld en de fragmenten uit het beeld gehaald zijn deze 03 personen als verdachten aangewezen.

Fragmenten uit het beeld gehaald zijn:
De persoon die als eerste uitstapt, is lichtbruin; als wij de 2 beelden naast elkaar zetten en de foto van de verdachte, dan zien wij overeenkomsten bestaan tussen de beelden en de foto. Als wij de foto van verschillende kanten bekijken, dan zien wij dat de verdachte, het gaat om verdachte [verdachte], een bijzondere hoek aan zijn oog heeft. Bijzonderheden aan de benen en het lopen van deze verdachte is; hij heeft een verwonding aan zijn rechterbeen. Verdachte is gefotografeerd en het beeld is gedyscalopeerd. De verdachte [verdachte] heeft een overloophouding: hij heeft een verwonding aan zijn rechterbeen.”

2. Het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van de aangifte van diefstal middels braak door de aangeefster, [naam aangeefster], in de wettelijke vorm opgemaakt op 07 september 2016 door [verbalisant 1] (agent van politie 1ste Klasse), doorgenummerde pagina’s 46 tot en met 47 voor zover relevant en zakelijk weergegeven als verklaring van de aangeefster, inhoudende:

“Zij verklaarde dat zij op vermeld adres woonachtig is samen met haar man en dochter. Omstreeks 12.10 uur verliet zij samen met haar moeder en dochter de woning. Op dat moment was haar man niet thuis. Voordat zij de woning verliet, had zij alle ramen en deuren van de woning goed afgesloten. Omstreeks 12.50 uur kwamen zij weer thuis. Zij merkte dat de voordeur van de woning open stond. Zij kwam tot de ontdekking dat vermelde goederen door onbekenden zonder toestemming zijn weggenomen, althans gestolen.

Plaatselijk onderzoek:
De voordeur van de woning was geforceerd. Via deze ontstane opening zijn de daders naar binnen gedrongen en het vermoeden bestaat sterk dat de daders via dezelfde manier de woning hebben verlaten met medeneming van de vermelde goederen. De slaapkamer was door de daders overhoop gehaald. De vermelde goederen hebben de daders uit de slaapkamer gehaald. Vermeldenswaard is, dat de benadeelde een wit gelakte Premio of Corolla met donker getinte ruiten met een hoge vaart zag uitrijden uit de [straatnaam 1], gaande in de richting van de [straatnaam 2]. Verder moge vermeld worden dat de woning beveiligd is met een camera installatie. De daders hebben de harde schijf van de camera vernield, waardoor de beelden niet bezichtigd konden worden. De woning is niet beveiligd. Het perceel is niet omrasterd en heeft ook geen poort.”

3. Het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal betreffende de aanhouding, overbrenging, overdragen ter voorgeleiding aan een hulp officier van justitie van de verdachten [naam 2]; [verdachte] en [naam 1], in de wettelijke vorm opgemaakt op 05 december 2016 door [verbalisant 2], (agent van politie 3de klasse), doorgenummerde pagina’s 49 tot en met 51, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, inhoudende:

“Ik bevond mij thuis bij mijn schoonouders aan de [straatnaam 3] in het [district 1]. Omstreeks 12.30 uur zag ik een wit gelakt voertuig van het merk Toyota Premio met als volgnummer [kentekenummer] met donker getinte ruiten, in de voornoemde weg op verdachte wijze rijden. Dit voertuig was mij niet bekend als te zijn van een der bewoners van de omgeving. Na ongeveer 5 minuten zag ik het voormeld voertuig in de [straatnaam 4] rijden. Daar ik het voertuig voor de tweede keer zag en het feit dat er vaak overdag in woningen wordt ingebroken, kwam dit voertuig mij heel verdacht over, reden waarom ik bedoeld voertuig observeerde.
Op een gegeven moment zag ik het bedoeld voertuig het erf van de achterbuurman van mijn schoonouders aan de [straatnaam 4] oprijden en aldaar stopte. Ook zag ik dat de bestuurder van het voertuig, zijnde een man van gemengd ras, slank van postuur met een gemiddelde lengte, uit het voertuig stapte en hij liep in de richting van de woning bij een raam. Hij keek steeds naar achteren, kennelijk om te overtuigen of iemand hem had gezien. De bedoelde man had een zwarte trui en een blauwe jeansbroek aan. Ik herkende hem positief als te zijn dezelfde verdachte die op 7 september 2016 thuis bij mijn zwager aan de [straatnaam 1] in het [district 1], een inbraak had gepleegd en waarbij hij met hetzelfde voertuig ter plaatse was geweest.
Moge worden vermeld dat tijdens die inbraak er camerabeelden beschikbaar waren en ik de camerabeelden had gezien. Toen de verdachte door had dat ik hem had gezien, haastte hij zich snel naar zijn voertuig. Bij die gelegenheid keek hij steeds naar mijn richting en ook naar achteren. Nadat bedoelde man in het voertuig was gestapt, keerde hij het voertuig zodanig op het erf en reed met volle vaart in de richting van de [straatnaam 5], waardoor er een stof ontwikkelde. Vervolgens zette ik met mijn privé voertuig de achtervolging in.
Ik reed de witte Toyota Premio klem. Nadat ik het voertuig klem had gereden, stapten uit het voertuig drie mannen, waarvan 1 van gemengd ras en twee van creoolse komaf. Zij maakten aanstalten om weg te vluchten. De meerijder die een grijze trui en blauwe kniebroek aan had, had bij zich een blauw/oranje rugtas. Hij poogde iets uit de tas te halen. Ik legitimeerde mij duidelijk als te zijn ambtenaar van politie en schreeuwde tot drie maal toe “POLITIE”. Ook sommeerde ik hen om plat te liggen, hetgeen twee van hen deden. Ik sommeerde de man met grijze trui en blauwe kniebroek wederom om plat te liggen, bij welke gelegenheid hij door de knieën zakte. Ik hield de verdachte voor dat zij ervan verdacht werden zich schuldig te hebben gemaakt aan gekwalificeerde diefstal.
Bij een korte ondervraging verklaarden zij afzonderlijk zich niet schuldig te hebben gemaakt aan enig strafbaar feit. Ik stelde een onderzoek in de blauw oranje tas van verdachte en trof ik een jachtgeweer met ingekorte loop van het merk Baikal voorzien van het serienummer [serienummer], twee wielsokken en 4 scherpe patronen aan. Bij onderzoek aan het jachtgeweer bleek dat dit wapen geladen was. Door mij werd het wapen ontladen. De verdachte, [naam 2], kon geen bescheiden van het jachtgeweer overleggen. Hij verklaarde dat de tas niet van hem is, maar van verdachte [naam 1] die samen met hun is. [naam 1] ontkende dit. Verdachte [verdachte] verklaarde dat hij een taxirit voor de twee moest rijden.”

4. Het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van het doen van onderzoek in de woningen van de verdachten [verdachte]; [naam 1] en [naam 2], in de wettelijke vorm opgemaakt op 05 december 2016 door [verbalisant 3] (agent van politie 1ste Klasse), doorgenummerde pagina’s 54 tot en met 55, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, inhoudende:

“In tegenwoordigheid van verdachte [verdachte] werd er een onderzoek in de woning verricht. Er werd 01 paar zwart witte gympies aangetroffen en in beslag genomen. Zulks werd gedaan daar het vermoeden bestaat dat de verdachte tezamen met [naam 2] en een andere manspersoon in een woning aan de [adres 2] te [district 1], op woensdag 07 september 2016 hadden ingebroken. Bij deze inbraak waren er ook camerabeelden, die waren veilig gesteld waarop de verdachte [verdachte] en [naam 2] te zien zijn. Bij het bezichtigen van de camerabeelden zijn de in beslag genomen gympies die de verdachte [verdachte] bij de inbraak aan had, op de beelden te zien.”

5. Het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van het niet kunnen vaststellen van het alibi van de verdachte [verdachte], in de wettelijke vorm opgemaakt op 06 december 2016 door [verbalisant 4] (brigadier van politie), doorgenummerde pagina’s 56 tot en met 57, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, inhoudende:

“Verdachte [verdachte] had verklaard dat hij zich aan het werk zou moeten bevinden op de dag waarop de inbraak in kwestie had plaatsgevonden. Hij ontkende bij de inbraak betrokken te zijn geweest. Blijkens zijn verklaring is hij werkzaam bij [taxibedrijf].
Zijn manager [naam 3] verklaarde dat verdachte al ongeveer twee jaren daar werkzaam is. Voorts dat hij dagelijks aldaar taxi rijdt. De laatste vier maanden deed hij dat middels een wit gelakte Toyota Premio waarvan het kentekennummer niet bekend was bij hem.
Voor het laatst was verdachte [verdachte] op maandag 05 december 2016 aan het werk en wel in de ochtenduren. Het exacte tijdstip is echter niet bekend waarop hij de werkplek heeft verlaten dan wel met wie hij de plaats had verlaten. Met betrekking tot de dagelijkse door de verdachte [verdachte] verrichte werkzaamheden, verklaarde hij dat het thans niet te achterhalen is wat zijn bezigheden waren op 07 september 2016, zijnde de dag van de inbraak in kwestie.
Het is namelijk zo, dat het regel is dat de dagelijkse werkzaamheden in een schrift vermeld dienen te worden, echter heeft verdachte [verdachte] verzuimd zulks te doen ofschoon de manager hem meerdere malen erop had gewezen om zulks te doen”

6. Het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van de verdachte [naam 2], in de wettelijke vorm opgemaakt op 06 december 2016 door [verbalisant 3] (agent van politie 1ste Klasse), doorgenummerde pagina’s 60 tot en met 66, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, inhoudende:

“Ik ken de taxichauffeur die een rit voor mij heeft gereden. Ik moet u verklaren dat met betrekking tot de camerabeelden die u eerder aan mij heb getoond, ik de taxichauffeur met wie ik ben aangehouden op maandag 05 december 2016 wel positief heb herkend. Ik heb hem aan zijn gezicht en postuur herkend. De 2 andere mannen op de beelden ken ik niet. Ik weet niet wie ze zijn. Alle bovengenoemde goederen die u mij getoond heeft, zijn bij mij in beslag genomen door de politie. Ook het jachtgeweer, maar die behoort niet aan mij toe. De paar witte handschoenen had ik gekocht voor het gebruik tijdens bouwwerkzaamheden, thuis voor mijn concubine genaamd [naam 4].”

7. Het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal betreffende het verhoor van de verdachte [naam 1], in de wettelijke vorm opgemaakt op 07 december 2016 door [verbalisant 4] (brigadier van politie), doorgenummerde pagina’s 70 tot en met 72, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, inhoudende:

“Ik zie mezelf niet op de beelden, alleen de verdachte [verdachte] herken ik. Ik zag hem uit de auto stappen en na korte tijd weer in het voertuig stappen. Ik herken hem duidelijk aan zijn gezicht. De auto op de beelden is de auto van verdachte [verdachte]. Wij waren met deze auto toen wij op maandag 06 december 2016 door de politie waren aangehouden. Ik herken de auto aan de kleur en het model. De auto is van verdachte [verdachte]. Met deze auto rijdt hij taxi. De verdachten [verdachte] en [naam 2] verklaren niet de waarheid. Zoals ik eerder had verklaard, werd ik aan de [straatnaam 6] opgehaald.”

8. Het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal betreffende het verhoor van aangeefster/benadeelde [naam aangeefster], in de wettelijke vorm opgemaakt op 07 december 2016 door [verbalisant 5] (agent van politie 2de klasse), doorgenummerde pagina’s 77 tot en met 79, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, inhoudende:

“De daders hebben weggenomen een geldbedrag van SRD 5.000,-, gouden sieraden, vijf setjes, waarvan vier van dames modellen, een heren model, 7 halskettingen en 19 vingerringen. Een laptop van het merk HP, een televisietoestel van het merk Digitrek. Ik heb SRD 20.000,- aan schade geleden. Toen ik naar huis reed, zag ik een witte auto van het merk Toyota Premio uit mijn straat rijden. De auto reed de [straatnaam 5] op en reed vervolgens in de richting van de [straatnaam 2]. Ik bevond mij op de [straatnaam 5] en wel dichtbij de [straatnaam 1]. De bestuurder reed roekeloos over de straat. Toen ik thuis kwam zag ik dat er was ingebroken in mijn woning. Ik zal het voertuig bij terugzien kunnen herkennen. Omtrent het voertuig van het handelsmerk Toyota Premio, gekentekend [kenteken], die op het achter terrein van het politiestation staat geparkeerd, geef ik u aan dat ik denk dat het deze auto is geweest, die ik op de bewuste dag had gezien. Ik heb wel het vermoeden dat dit het voertuig is die ik woensdag 7 september 2016 uit mijn straat had zien wegrijden. Ik heb niet kunnen zien hoeveel inzittenden er waren, omdat de ruiten getint zijn. Mijn woning is beveiligd middels camera. De daders hadden de kabels weggetrokken van de camera beveiligingssysteem. De harde schijf is ook beschadigd geraakt.”

De strafbaarheid van de feiten

Het bij inleidende dagvaarding in het Derde Kanton bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 371 lid 1 sub 4 en 5 juncto artikel 370 van het Wetboek van Strafrecht;

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.

De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

De op te leggen straf of maatregel

De vervolgingsambtenaar heeft gevorderd, dat het Hof het vonnis van de Kantonrechter in eerste aanleg in het Derde Kanton gewezen en uitgesproken op 07 maart 2017 zal bevestigen.

Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, waaronder het feit dat hij een recidivist is en thans uit andere hoofde is aangehouden, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het bij inleidende dagvaarding ten laste gelegde strafbare feit en gesteld dat hij geen belang heeft bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep aangezien hij de opgelegde straf reeds heeft uitgezeten. Voorts dat hij gedurende zijn detentie en nadat hij in vrijheid was gesteld geen psychologische begeleiding heeft gehad, maar aan zijn lot was overgelaten. Naar het oordeel van het Hof behoort de verdachte tot de categorie van criminelen die een koele berekening danwel inschatting hebben gemaakt van de risico’s en de opbrengsten en tot de conclusie zijn gekomen dat misdaad loont. In dat kader wordt het slachtoffer geobserveerd en wordt er toegeslagen als het slachtoffer niet thuis is. Om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst weer voor dezelfde verleidingen zal bezwijken is een straf die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat naar het oordeel van het Hof op zijn plaats. Alles overziende acht het Hof de door de Kantonrechter opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.

De toepasselijke wettelijke bepalingen

Gezien de artikelen 9, 11, 38, 44 en 82 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 337 van het Wetboek van Strafvordering, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

Beslissing:

Het Hof van Justitie:

Rechtdoende in hoger beroep:

Vernietigt het vonnis van de Kantonrechter in het Derde Kanton op 07 maart 2017 gewezen en uitgesproken tegen voornoemde verdachte, waarvan beroep;

En opnieuw rechtdoende:

Verklaart wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij inleidende dagvaarding in het Derde Kanton is ten laste gelegd en zoals hiervoor bewezen is verklaard.

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak; voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 371 lid 1 sub 4 en 5 juncto artikel 370 van het Wetboek van Strafrecht;

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld.

Verklaart verdachte deswege strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEE (2) JAREN;

Bepaalt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak vanaf 05 december 2016 in voorarrest heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Aldus gewezen door:
mr. A. Charan, Fungerend – President,
mr. D.G.W. Karamat Ali, Lid en mr. J. Kasdipowidjojo, Lid – Plaatsvervanger,
bijgestaan door mr. M. Behari, Fungerend – Griffier en uitgesproken door de Fungerend – President voornoemd op de openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van maandag 15 november 2021 te Paramaribo.

w.g. M. Behari w.g. A. Charan
w.g. D.G.W. Karamat Ali
w.g. J. Kasdipowidjojo

Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,

(mr. M.E. van Genderen- Relyveld)