SRU-HvJ-2021-57

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR 15363
  • Uitspraakdatum 15 oktober 2021
  • Publicatiedatum 08 augustus 2023
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Het is in strijd met de goede procesorde om op basis van de dezelfde gronden, dezelfde vordering (identieke vorderingen) voor een tweede maal in te stellen. Daarnaast kan zulks ook misbruik van het procesrecht met zich meebrengen.

Uitspraak

15 oktober 2021

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van

HANDELSONDERNEMING SOLUTION CENTRE N.V.,
gevestigd in Paramaribo,
appellante, hierna: ‘Solution Centre’,
gemachtigde: [naam 1], directeur van Solution Centre,

tegen

DE SURINAAMSCHE BANK N.V.,
gevestigd in Paramaribo,
geïntimeerde, hierna: ‘DSB’,

gemachtigde: aanvankelijk mr. H.R. Schurman, thans mr. G.N. Best, advocaat,

inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het eerste kanton in kort geding uitgesproken vonnis van 26 oktober 2017 bekend onder A.R. 16-5825 tussen Solution Centreals eiseres en DSB als gedaagde,

spreekt de Fungerend-President, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

  1. Het procesverloop
  2. Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
  • de verklaring van de griffier dat Solution Centre op 8 november 2017 hoger beroep heeft ingesteld;
  • de als ‘memorie van grieven’ aangeduide pleitnota van Solution Centre van 4 mei 2018;
  • de antwoordpleitnota van DSB van 20 juli 2018;
  • de repliekpleitnota van Solution Centre van 4 januari 2019;
  • de dupliekpleitnota van DSB van 5 april 2019.

1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

  1. Ontvankelijkheid

Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat Solution Centre daarin kan worden ontvangen.

  1. Het geding in eerste aanleg

3.1 In eerste aanleg heeft Solution Centre gevorderd, samengevat, om DSB bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, te bevelen om binnen 24 uur de blokkering van de door Solution Centre bij DSB aangehouden SDR rekening met [nummer 1] op te heffen, op straffe van een dwangsom.

3.2 Solution Centre heeft aan die vordering ten grondslag gelegd dat DSB eenzijdig en zonder rechtsgrond tot die blokkering is overgegaan. Volgens haar geldt daarbij dat DSB op – ook jegens Solution Centre – onrechtmatige wijze is overgegaan tot veiling op 12 januari 2016 van een perceellanddat toebehoorde aan de aan Solution Centre gelieerde Stichting Solution Real Estate.

3.3 Bij het bestreden vonnis van 26 oktober 2017 heeft de kantonrechter de door Solution Centre gevraagde voorzieningen geweigerd, met haar veroordeling in de (op nihil begrote) kosten van het geding.

3.4 De kantonrechter overwoog daartoe het volgende:

“4.1 De kantonrechter constateert dat eiseres dezelfde feiten die zij in de zaak bekend onder A.R. No. 16-3995 heeft gesteld, ook in de onderhavige zaak stelt en er op die gronden reeds is beslist in de hiervoor vermelde zaak. Dit heeft gedaagde ook als verweer opgeworpen. Op grond hiervan zal de door eiseres gevraagde voorziening worden geweigerd. In dat licht brengt de kantonrechter eiseres in herinnering dat het blijven voortprocederen omtrent hetzelfde onderwerp in kort geding misbruik van procesrecht kan opleveren.”

  1. De beoordeling

4.1Solution Centre vordert in hoger beroep naar het Hof begrijpt vernietiging van het vonnis waarvan beroep, met toewijzing van het door haar oorspronkelijk gevorderde. DSB heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep.

4.2 Voor zover Solution Real Estate met de tweede alinea van haar repliekpleitnota heeft beoogd nieuwe vorderingen in te stellen (afdracht van het geblokkeerde saldo van SRD 8.448,71 en vergoeding van rente, koersverlies en overige schade), geldt dat zij daarin niet kan worden ontvangen. Het gaat immers niet om toegelaten nieuwe eisen als bedoeld in artikel 278 Rv. Ook uit het oogpunt van de goede procesorde moeten deze pas bij repliekpleitnota aan de orde gestelde eisen buiten beschouwing blijven.

4.3 De door Solution Centre in het onderhavige kort geding gevraagde voorzieningen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen zijn in de kern identiek aan haarvorderingen en stellingen in het kort geding met zaaknummer A.R.16-3995, in welke zaak de kantonrechter bij vonnis van 30 september 2016 afwijzend heeft beslist. Dat vonnis is bij vonnis van het Hof van 1 juni 2018 (zaaknummer G.R. 15165) bevestigd. Bij uitspraak van het Hof van heden is het verzoek van Solution Centre tot herroeping (request-civiel) van bedoeld Hofvonnis afgewezen (zaaknummer GR-15608).

4.4 Het Hof sluit zich aan bij de hiervoor onder 3.4 aangehaalde overweging van de kantonrechter en maakt die tot de zijne. De goede procesorde verzet zich in het onderhavige geval tegen het opnieuw in kort geding instellen op dezelfde gronden van dezelfde, reeds afgewezen vorderingen.

4.5 Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep van Solution Centre niet kan slagen. De overige stellingen van partijen kunnen daarin geen verandering brengen Het Hof verwijst partijen in dit verband nog naar hetgeen het Hof in de hiervoor onder 4.3 bedoelde uitspaak van heden heeft overwogen, welke uitspraak als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. In het bijzonder hetgeen het Hof in die uitspraak heeft overwogen met betrekking tot de nadere stellingen van Solution Centre over de kosten van de executieveiling geldt ook hier: de relevantie van die stellingen voor het gevorderde is niet gebleken. Gesteld noch gebleken is immers dat er zonder de door Solution Centre betwiste veilingkosten geen sprake zou zijn (geweest) van een restschuld van Solution Centre die de blokkering van haar creditsaldo kan rechtvaardigen.

4.6 Solution Centre zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

  1. Beslissing

Het Hof:

bevestigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt Solution Centre in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van DSB begroot op nihil.

Aldus gewezen door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. S.S.S. Wijnhard en mr. S.S. Nanhoe-Gangadin, leden, en door de Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 15 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de Fungerend-Griffier,

  1. M. Behari.

w.g. M. Behari w.g. D.D. Sewratan

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advocaat mr. G.N. Best, gemachtigde van geïntimeerde, terwijl appellante noch in persoon noch bij gemachtigde is verschenen.