- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR 15701
- Uitspraakdatum 19 november 2021
- Publicatiedatum 10 augustus 2023
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Partijen moeten de ruimte hebben om in tussen hen gevoerde procedures standpunten in te nemen en toe te lichten waarmee zij ter ondersteuning van hun vordering een
negatief beeld van hun wederpartij schetsen. Dit geldt ook voor uitlatingen die als onjuist, onwaar of grievend worden ervaren. Indien de betreffende uitlatingen zijn gedaan in de laaste proceshandeling (conclusie van dupliek) en de rechter het nodig acht om gebruik daarvan te maken, dient de wederpartij in de gelegenheid te worden gesteld zich uit te laten daarover. Niet is gebleken dat de rechter gebruik heeft gemaakt van de uitlatingen ter onderbouwing van de beslissing in het vonnis. Ten overvloede kan het Hof geen verbod van herhaling opleggen, nu daarmede een procespartij in diens processuele vrijheid zal worden beperkt.
Uitspraak
GRNo. 15701
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
in de zaak van
[Appellant],
wonende te [plaats],
appellant,
verder te noemen: [appellant],
gemachtigde: mr. E.A. Glunder, advocaat,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende te [plaats],
geïntimeerde,
verder te noemen: [geïntimeerde],
gemachtigde: mr. Alwin R. Baarh, advocaat,
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton tussen partijen gewezen en uitgesproken vonnis in kort geding van 2 mei 2019 (A.R. No. 14-3989) tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde spreekt de Fungerend-President, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Dit blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:
- het proces-verbaal d.d. 14 mei 2019 van de griffier der kantongerechten, waarin is vermeld dat [appellant] tegen voormeld vonnis hoger beroep heeft ingesteld;
- de memorie van grieven d.d. 14 mei 2019
- de pleitnota d.d. 6 december 2019;
- de antwoordpleitnota d.d. 17 juli 2020;
- het repliekpleidooi d.d. 21 augustus 2020;
- het dupliekpleidooi d.d. 15 januari 2021;
- de uitspraak van het vonnis was aanvankelijk bepaald op 18 juni 2021 doch nader op heden.
De beoordeling
- Het beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [appellant] daarin kan worden ontvangen.
2.1 Met zijn inleidend verzoekschrift heeft [appellant], kort gezegd, gevorderd dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot rectificatie van volgens [appellant] smadelijke uitlatingen, vervat in stukken die onderdeel zijn van de tussen partijen gevoerde procedures onder nummers AR No. 08-4914 en AR No. 14-0574, alsmede dat aan [geïntimeerde] een verbod van herhaling en het gebod aan [appellant] schriftelijk excuses aan te bieden zullen worden opgelegd.
2.2 De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen.
- Met zijn grieven beoogt [appellant] het geschil in volle omvang aan het Hof voor te leggen. Het Hof zal de grieven dan ook gezamenlijk behandelen.
4.1 Voorop staat dat [geïntimeerde] in conclusies in de hiervoor genoemde procedures uitlatingen doet die op zichzelf als lasterlijk of beledigend kunnen worden aangemerkt. Daargelaten of, zoals [geïntimeerde] in zijn conclusie van antwoord in eerste aanleg opmerkt, [appellant]s vorderingsrecht, gelet op het in artikel 1401 BW bepaalde, was vervallen op het moment waarop hij zijn inleidend verzoekschrift indiende, is niet gebleken dat de uitlatingen van [geïntimeerde] een wijdere verspreiding hebben gehad dan in de genoemde gedingstukken. Daarover heeft de kantonrechter terecht overwogen dat partijen de ruimte moeten hebben om in tussen hen gevoerde procedures standpunten in te nemen en toe te lichten waarmee zij ter ondersteuning van hun vordering een negatief beeld van hun wederpartij schetsen. Dit geldt ook voor uitlatingen die als onjuist, onwaar of grievend worden ervaren. In de procedure kan die wederpartij daarop desgewenst reageren.
4.2 [Appellant] voert aan dat dit niet meer mogelijk is, als de uitlatingen bij dupliek worden gedaan. Dat is op zichzelf juist. Als de rechter dergelijke uitlatingen evenwel wil gebruiken voor de onderbouwing van zijn beslissing, zal hij de partij tegen wie ze zijn gericht, in de gelegenheid moeten stellen daarop alsnog bij akte te reageren. Uit de vonnissen in genoemde zaken blijkt niet dat de rechters de desbetreffende uitlatingen ter onderbouwing van hun beslissingen hebben gebruikt.
4.3 De kantonrechter heeft dan ook terecht geoordeeld dat niet aannemelijk was dat de rechter in een bodemprocedure de vordering van [appellant] toewijsbaar zou achten. Ten overvloede voegt het Hof hieraan toe dat een verbod van herhaling in elk geval niet zou kunnen worden opgelegd, omdat een partij daardoor in haar processuele vrijheid zou worden beperkt.
- Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de grieven falen en dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
De beslissing in hoger beroep
Het Hof:
bevestigt het in deze zaak door de kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding tussen partijen gewezen vonnis van 2 mei 2019 (A.R. No. 14-3989).
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. A. Charan en mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Leden en door de Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 19 november 2021, in tegenwoordigheid van mr. M. Behari, Fungerend-Griffier.
Bij de uitspraak ter terechtzitting zijn verschenen appellant in persoon en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. R.C. Ghogli namens advocaat mr. A.R. Baarh, gemachtigde van geïntimeerde.