- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR 15616
- Uitspraakdatum 19 november 2021
- Publicatiedatum 10 augustus 2023
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft overwogen dat weliswaar in artikel 271 Rv staat dat de memorie van grieven binnen 30 dagen na het instellen van het hoger beroep moet worden ingediend, doch is gelet op de omstandigeid dat geintimeerden hebben kunnen reageren op de grieven en hun belangen derhalve niet zijn geschaad, geen sancties verbonden aan het overschrijden van voormelde termijn. Er is geen aanleiding bevonden om de verrichte handelingen en de betreffende akten waartegen appellante heeft geageerd te vernietigen. De ktr was evenmin gehouden om in te gaan op stellingen van appellante die geen betrekking hebben op de kern en de grondslag van de vordering. Ten slotte is appellante ook niet geschaad in haar belangen, doordat zij niet heeft kunnen reageren op het proces-verbaal van de gehouden comparitie van partijen.
Uitspraak
GRNo. 15616
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
in de zaak van
[Appellante],
wonende in het [district 1],
appellante,
verder te noemen: appellante,
gemachtigde: mr. M. Ansaar Guman, advocaat,
tegen
- de Bewaarder (voorheen Hypotheekbewaarder) in Suriname,
kantoorhoudende te Paramaribo,
- de Staat Suriname, met name het Ministerie van Ruimtelijke Ordening Grond- en Bosbeheer,
rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
- [Geïntimeerde sub C],
kantoorhoudende te [plaats],
- [Geïntimeerde sub D],
wonende in het [district 1],
- [Geïntimeerde sub F],
wonende in het [district 1],
- [de Stichting],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
geïntimeerden,
gemachtigde van geïntimeerde A: aanvankelijk mr. Ch. Mijnals, thans mr. M.G.A. Vos, advocaat
gemachtigde van geïntimeerde B: mr. J. Kraag, advocaat,
gemachtigde van geïntimeerden C, D, E en F: mr. S. Mangroelal, advocaat,
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton tussen partijen gewezen en uitgesproken vonnis van 6 maart 2017 (A.R. No. 12-2381) tussen appellante als eiseres en geïntimeerden als gedaagden spreekt de Fungerend-President, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Dit blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:
- het proces-verbaal d.d. 16 mei 2017 van de griffier der kantongerechten, waarin is vermeld dat appellante tegen voormeld vonnis hoger beroep heeft ingesteld;
- de memorie van grieven d.d. 31 juli 2018;
- de memorie van antwoord van geïntimeerden C, D, E en F d.d. 21 december 2018;
- de uitlating pleidooi van geïntimeerde B d.d. 18 oktober 2019;
- de conclusie tot uitlating van geïntimeerden C, D, E en F d.d. 18 oktober 2019;
- het antwoordpleidooi van geïntimeerde A d.d. 16 oktober 2020;
- de uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
De beoordeling
- Het beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat appellante daarin kan worden ontvangen.
- Tegen de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter in het vonnis waarvan beroep zijn geen grieven aangevoerd, met uitzondering van grief I, waarop het Hof hieronder nader zal ingaan. In het kort komt de zaak op het volgende neer.
2.1 Appellante heeft op 30 juni 1993 de eigendom van een perceelland in het [district 1] (hierna: het perceelland) verkregen. Het perceelland was ontstaan uit de samenvoeging van twee delen, onderdeel van het perceelland bekend als [perceelgegevens 1]. In 1994 en 1995 zijn drie delen van het perceelland door schenking aan anderen overgedragen.
2.2 Bij beschikking van de kantonrechter in het Eerste Kanton van 23 maart 2009 (AR No. 08-3859) is bevolen dat het perceelland “met uitzondering van de reeds verkochte en overgedragen delen” in het openbaar zal worden verkocht ten overstaan van [geïntimeerde sub C]. Deze heeft de openbare verkoop aldus in twee dagbladen aangekondigd en daarin als uitzondering “de reeds verkochte delen” opgenomen.
2.3 Bij haar inleidend verzoekschrift heeft appellante, kort samengevat, de nietigverklaring van het proces-verbaal van openbare verkoop van 22 maart 2012 ten overstaan van notaris M.A.P. Kanhai als vervanger van [geïntimeerde sub C] gevorderd, alsmede van alle daaruit voortvloeiende akten. Tevens heeft zij gevorderd de aantekening daarvan in de hypotheekregisters, de afgifte aan haar van een deugdelijk gewaarmerkt hypothecair uittreksel en de opheffing van op verzoek van geïntimeerden D en E ten laste van appellante gelegde executoriale beslagen.
2.4 Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen tegen geïntimeerden A, B en C en de vorderingen tegen geïntimeerden D, E en F afgewezen, met veroordeling van appellante in de proceskosten.
- Appellante voert de volgende grieven tegen het vonnis waarvan beroep aan:
Grief I: Ten onrechte heeft de kantonrechter vastgesteld dat verzoekster op 30 juni 1993 de eigendom van een perceelland verkreeg “met uitzondering van drie geschonken delen”.
Toelichting: Deze delen zijn pas in 1994 en 1995 door schenking uitgezonderd.
Grief II: Ten onrechte is de kantonrechter voorbijgegaan aan de inhoud van de rolbeschikking van 7 april 2014 en hetgeen appellante naar aanleiding daarvan in haar conclusie naar voren heeft gebracht.
Toelichting: De kantonrechter heeft de conclusie van appellante wel gezien, maar is daarop – gelet op het belang: ten onrechte – inhoudelijk niet ingegaan. Van belang is dat een deel van het litigieuze perceelland al in 2009 tot openbare weg is verklaard. Appellante had daarover sindsdien dus geen zeggenschap meer. Geïntimeerden D en E hebben dan ook in 2012 ten onrechte op grond van een civielrechtelijke erfdienstbaarheid op dat stuk inmiddels publiek geworden perceel dwangsommen geëxecuteerd en appellantes woning en perceel op naam van geïntimeerde F doen overschrijven. Appellante merkt ook op dat het onroerend goed in diverse hypothecaire uittreksels steeds verschillend is omschreven (“geschonken delen”, “verkochte en (reeds) overgedragen” en dergelijke), met opzettelijke benadeling van appellante door geïntimeerden D en E als gevolg.
Grief III: Ten onrechte heeft de kantonrechter beslist dat de overige stellingen en weren van partijen niet meer aan een bespreking zullen worden onderworpen, nu ze niet langer relevant zijn.
Toelichting: Zie onder grief II.
Grief IV: Ten onrechte is aan appellante geen exemplaar van het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 14 oktober 2016 verstrekt.
Toelichting: Appellante kon wegens familieredenen niet bij de comparitie aanwezig zijn, maar heeft zich niet kunnen uitlaten over hetgeen in haar afwezigheid is besproken.
Grief V: Ten onrechte is aan appellante geen gelegenheid geboden zich uit te laten over dit proces-verbaal en hetgeen ter comparitie is voorgevallen en besproken.
Toelichting: Zie onder grief IV.
Grief VI: Ten onrechte heeft de kantonrechter appellante in haar vorderingen tegen geïntimeerden A en C niet-ontvankelijk verklaard.
Toelichting: Het door appellante gevorderde betreft grote onjuistheden die zich onder verantwoordelijkheid van geïntimeerden A en C hebben voorgedaan. Volgens appellante wordt willens en wetens met uittreksels geknoeid.
Grief VII: Ten onrechte heeft de kantonrechter appellante in haar vordering tegen geïntimeerde B niet-ontvankelijk verklaard op grond van de overweging dat het MI-GLIS als rechtspersoon met het verstrekken van hypothecaire uittreksels is belast.
Toelichting: Het MI-GLIS is bij wet van 25 september 2009 ingesteld, maar de Minister heeft zijn verantwoordelijkheid behouden en heeft de zorg voor de grondregistratie en landinformatie.
- Geïntimeerden bestrijden de grieven en zijn van mening dat het vonnis waarvan beroep, desnoods onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden, dient te worden bevestigd, met veroordeling van appellante in de proceskosten. Op hun reactie op de grieven zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
- Het Hof overweegt het volgende.
5.1 In hun reactie op de grieven voeren geïntimeerden C, D, E en F allereerst aan dat appellante haar memorie van grieven pas ruim 14 maanden na het instellen van het hoger beroep heeft ingediend, ook al schrijft art. 271 Rv voor dat dit binnen dertig dagen dient te geschieden.
Hoewel de handelwijze van appellante met deze bepaling in strijd is, worden daaraan geen sancties verbonden. Bovendien hebben geïntimeerden op de memorie van grieven kunnen reageren en zijn zij, mede daardoor, niet in hun belangen geschaad.
5.2 Met appellante en geïntimeerden is het Hof van oordeel dat de omschrijving van het door appellante in 1993 verkregen perceelland in onderdeel 2.1 van het vonnis waarvan beroep ten dele onjuist is, gelet op de woorden “met uitzondering van drie geschonken delen”. Terecht merken zij op dat die delen door schenking pas in 1994 en 1995 zijn uitgezonderd. Het Hof heeft dit hiervoor onder 2.1 reeds hersteld. Grief I is derhalve terecht aangevoerd, maar de vastgestelde onjuistheid heeft geen gevolgen voor de inhoud en de strekking van het vonnis.
5.3 De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep overwogen dat de kern van de vordering van appellante is dat de perceelomschrijving van de kantonrechter in de beschikking van 23 maart 2009 een verkeerde is en dat daarom het proces-verbaal van de openbare verkoop van 22 maart 2012 nietig moet worden verklaard. De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat vaststaat dat appellante van het aan haar in 1993 overgedragen perceelland nadien drie onderdelen heeft weggeschonken, zodat zij daarvan niet langer de eigenaar was. Vervolgens is de kantonrechter tot de conclusie gekomen dat de aanduiding in de beschikking van de kantonrechter van 23 maart 2009 en in de hypothecaire uittreksels en advertenties van de openbare verkoop een zodanige is dat daarmee kon worden vastgesteld welk perceelland van appellante in het openbaar diende te worden verkocht, ongeacht of de uitgezonderde delen geschonken of verkocht waren. Er is volgens de kantonrechter dan ook geen aanleiding de verrichte handelingen en akten te vernietigen.
De kantonrechter is terecht tot deze conclusie gekomen en heeft dan ook in zoverre de vorderingen van appellante tegen geïntimeerden D, E en F terecht afgewezen.
5.4 Appellante stelt dat de kantonrechter ten onrechte niet op door haar aangevoerde stellingen is ingegaan, met name ten aanzien van de executie van het deel van het perceelland dat volgens haar al in 2009 openbaar was geworden en in 2012 niet meer op civielrechtelijke gronden kon worden geëxecuteerd.
De kantonrechter was, gelet op het oordeel over de kern en de grondslag van de vordering van appellante, niet gehouden op deze nadere opmerkingen van haar in te gaan. De grieven II en III falen dan ook.
5.5 Uit het dossier blijkt dat op de comparitie van partijen van 14 oktober 2016, waar appellante afwezig was, geen inhoudelijke aspecten van het geschil zijn besproken. Er was dus geen noodzaak haar in de gelegenheid te stellen op het proces-verbaal van comparitie te reageren. Voor zover zij dit niet heeft ontvangen, is zij niet in haar belangen geschaad.
De grieven IV en V falen dan ook.
5.6 Gelet op het feit dat de kantonrechter appellantes vorderingen tegen geïntimeerden D, E en F (terecht) heeft ontzegd, heeft zij geen belang bij de behandeling van haar grieven VI en VII.
6.1 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het vonnis van de kantonrechter worden bevestigd. Appellante zal, als de voor het grootste deel in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van geïntimeerden in hoger beroep worden veroordeeld.
6.2 Geïntimeerden C, D, E en F verzoeken het Hof appellante behalve in de proceskosten ook te veroordelen in de kosten van eerder tussen partijen gevoerde procedures, nu appellante volgens hen misbruik van procesrecht maakt door grotendeels over dezelfde kwestie steeds maar procedures aanhangig te maken, die zij vervolgens verliest. Deze geïntimeerden vragen veroordeling van appellante tot betaling van US$ 14.340,69. Zij vinden dat zij het bedrag in US dollars moet voldoen, omdat de Surinaamse munteenheid enorm is gedevalueerd en zij de uitgaven niet hadden hoeven te doen, als appellante hen niet telkenmale onnodig had gedagvaard.
6.3 Het Hof wijst dit verzoek af, nu het recht niet in een dergelijke kostenveroordeling voorziet en de desbetreffende geïntimeerden geen vordering in reconventie hebben ingesteld. Zij zullen dan ook een afzonderlijke vordering tot schadevergoeding aanhangig moeten maken.
De beslissing in hoger beroep
Het Hof:
bevestigt het in deze zaak door de kantonrechter in het Eerste Kanton tussen partijen gewezen vonnis van 6 maart 2017 (A.R. No. 12-2381)
veroordeelt appellante in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van geïntimeerden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran en mr. A.C. Johanns, Leden en
w.g. A. Charan
door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 19 november 2021, in tegenwoordigheid van mr. M. Behari, Fungerend-Griffier.
w.g. M. Behari w.g. D.D. Sewratan
Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advocaat mr. A.S.D. Joella namens advocaat mr. J. Kraag, gemachtigde van geïntimeerde sub B, terwijl namens de geïntimeerden sub A, C, D, E en F niemand is verschenen. De appellante is noch in persoon noch bij gemachtigde verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld