- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer HR 20-08
- Uitspraakdatum 23 juni 2021
- Publicatiedatum 10 augustus 2023
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Het Hof stelt voorop dat ingevolge artikel 226 Rv voor een vordering in kort geding – zakelijk weergegeven – is vereist dat er sprake is van omstandigheden die noodzaken dat uit hoofde van onverwijlde spoed er een onmiddellijke voorziening wordt getroffen danwel dat er sprake is van een geval waarin het belang van partijen noodzaakt tot een onverwijlde voorziening bij voorraad. Bij het wegvallen van inkomsten uit arbeid is het niet ondenkbaar dat iemand op enig moment in financiële nood komt te verkeren. Gelet hierop is het Hof van oordeel dat de kantonrechter ten onrechte geen rechtsingang in kort geding heeft verleend aan [appellant] en is het daartegen ingestelde hoger beroep gegrond.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
Beschikking inzake het verzoekschrift van
[Appellant],
wonende in het [district 1],
appellant,
gemachtigde: mr. M.T.M. Watchman, advocaat,
ter zake het hoger beroep van de door de kantonrechter in het derde kanton in kort geding gegeven beschikking van 5 mei 2021 in de procedure bekend onder KR 21-37 tussen:
[Appellant] als eiseres
en
[de Stichting] als gedaagde
Het Hof van Justitie heeft de navolgende beschikking gegeven.
- De ontvankelijkheid
[Appellant] is bij geschrifte van haar gemachtigde gedateerd 3 juni 2021 en memorie van grieven in beroep gekomen tegen de beschikking voornoemd. Het Hof is van oordeel dat door [appellant] tijdig appèl is aangetekend tegen voormelde beschikking, nu dit is geschied binnen de wettelijke termijn van dertig dagen nadat zij kennis daarvan heeft verkregen. [appellant] is daarom ontvankelijk in het ingesteld hoger beroep.
- De beoordeling
2.1 [Appellant] heeft in kort geding in eerste aanleg in de procedure bekend onder KR 21-37 – zakelijk weergegeven – gevorderd veroordeling van [de Stichting]:
Primair
- tot betaling van het bedrag van SRD39.000,= dan wel een voorschot van SRD38.000,= vermeerderd met de wettelijke rente.
- om tot het eind van de overeenkomst op 10 december 2023 maandelijks te voldoende aan haar maandelijkse verplichtingen.
- om toe te staan dat [appellant] haar haar dienstverlening voortzet tot het einde van de overeenkomst op 10 december 2023.
Subsidiair
- tot afkoping van het contract voor het bedrag van SRD138.000,= danwel een voorschot van SRD137.000,= vermeerderd met de wettelijke rente.
- in de proceskosten.
2.2 Ten aanzien van het spoedeisend belang heeft [appellant] – onder meer – aangevoerd dat door het achterwege blijven in de nakoming van haar betalingsverplichtingen door [de Stichting] jegens [appellant], laatstgenoemde in financiële nood is komen te verkeren.
2.3 Bij beschikking van 5 mei 2021 bekend onder KR 21-37 heeft de kantonrechter geen rechtsingang in kort geding verleend aan [appellant]. De kantonrechter heeft daartoe – voor zover van belang – overwogen dat de door [appellant] gestelde financiële nood niet is onderbouwd met documenten waaruit de onverwijlde spoed en de noodzaak voor een onmiddellijke voorziening in de zin van artikel 226 Rv blijkt.
2.4 Het Hof stelt voorop dat ingevolge artikel 226 Rv voor een vordering in kort geding – zakelijk weergegeven – is vereist dat er sprake is van omstandigheden die noodzaken dat uit hoofde van onverwijlde spoed er een onmiddellijke voorziening wordt getroffen danwel dat er sprake is van een geval waarin het belang van partijen noodzaakt tot een onverwijlde voorziening bij voorraad.
[appellant] heeft onder meer het volgende gesteld:
- zij heeft op 10 december 2018 voor de duur van vijf jaren een overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten gesloten met [de Stichting], tegen een maandelijkse vergoeding van SRD3.000,=;
- bij brief d.d. 25 maart 2020 heeft [de Stichting] i.v.m. de Covid-19 situatie de dienstverlening tijdelijk onderbroken;
- bij brief d.d. 10 december 2020 heeft [de Stichting] getracht om de overeenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen vanwege “veranderde beleidsinzichten”;
- de hiervoor genoemde opzegging is onrechtmatig;
- zij is door het achterwege blijven van de betalingsverplichtingen door [de Stichting] jegens haar, in financiële nood komen te verkeren.
Gezien het door haar gevorderde heeft [appellant] – naar het oordeel van het Hof – voldoende feiten gesteld, die zouden kunnen noodzaken dat er een onmiddellijke voorziening wordt getroffen.
De door [appellant] gestelde financiële nood acht het Hof vooralsnog aannemelijk nu uit haar stellingen blijkt dat zij vanaf maart 2020 geen betalingen meer krijgt van [de Stichting]. Bij het wegvallen van inkomsten uit arbeid is het niet ondenkbaar dat iemand op enig moment in financiële nood komt te verkeren.
Gelet hierop is het Hof van oordeel dat de kantonrechter ten onrechte geen rechtsingang in kort geding heeft verleend aan [appellant] en is het daartegen ingestelde hoger beroep gegrond. De door [appellant] aangevoerde grieven tegen de beroepen beschikking worden met het voorgaande geacht te zijn besproken en gegrond bevonden.
De beschikking van de kantonrechter dient daarom te worden vernietigd.
- De beslissing in hoger beroep
Het Hof:
3.1 Vernietigt de beroepen beschikking van de kantonrechter d.d. 5 mei 2021 bekend onder KR 21-37.
3.2 Verwijst de zaak terug naar de kantonrechter in kort geding voor het alsnog verlenen van rechtsingang.
Aldus gegeven te Paramaribo op woensdag 23 juni 2021 door mr. D.D. Sewratan, fungerend president, mr. A. Charan en mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, leden.
w.g. D.D. Sewratan
w.g. A. Charan
w.g. I.S. Chhangur-Lachitjaran
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld