- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR 14660
- Uitspraakdatum 16 april 2021
- Publicatiedatum 10 augustus 2023
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Het door de erven van geintimeerde gedane beroep op het ingestelde hoger beroep in de zaak met AR no. 89-2743, treft geen doel, nu zij zulks te laat hebben ingediend en dit zonder meer leidt tot hun niet-ontvankelijkheid. Evenwel overweegt het Hof dat de ktr niet zo lichtvaardig had mogen omgaan met het beroep van appellant op het vonnis in de zaak met AR no. 89-2743, enkel omdat het betreffende vonnis niet in kracht van gewijsde zou zijn gegaan. In casu staat vast dat appellant eigenaar is van de zeven voertuigen. Nu deze voertuigen zijn doorverkocht en dus niet in beschikking van appellant kan worden gesteld, heeft appellant recht op schadevergoeding. De vordering van appellant ter zake schade met betrekking tot winstderving en rentederving zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Het Hof heeft in plaats van de gevorderde rentederving, het redelijk en billijk geacht de wettelijke rente conform artikel 1271 lid 3 BW toe te wijzen.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
G.R. no. 14660
16 april 2021
IL
In de zaak van
[Appellant],
hierna te noemen [appellant],
wonende in het [district],
appellant,
gemachtigde: mr. E.C.M. Hooplot, advocaat,
tegen
- [Geïntimeerde sub A], weduwe van [naam 1],
- [Geïntimeerde sub B],
- [Geïntimeerde sub C],
- [Geïntimeerde sub D],
- [Geïntimeerde sub E],
- [Geïntimeerde sub F],
hierna te noemen de erven [geïntimeerden],
allen domicilie kiezende te Paramaribo,
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. R.M.F. Oemar, advocaat.
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het eerste kanton uitgesproken vonnis van 13 oktober 2009 bekend onder AR no. 96-1805 tussen [appellant] enerzijds als eiser en de erven [geïntimeerden] anderzijds als gedaagden,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Dit vonnis bouwt voort op het in deze zaak gewezen tussenvonnis d.d. 17 juli 2020. Het Hof volhardt bij de inhoud daarvan.
- Het verdere procesverloop
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:
– de conclusie tot overlegging productie zijdens de erven [geïntimeerden] d.d. 18 december 2020;
– de conclusie tot uitlating productie zijdens [appellant].
1.2 De uitspraak van het vonnis was aanvankelijk bepaald op 5 juli 2021 doch bij vervroeging op heden.
- De verdere beoordeling
2.1 Zoals in het tussenvonnis d.d. 17 juli 2020 is overwogen heeft [appellant] aan zijn vordering in eerste aanleg ten grondslag gelegd dat de zeven (7) voertuigen aan hem in eigendom toebehoorden, hetgeen in het vonnis van de kantonrechter d.d. 2 april 1996 bekend onder AR no. 89-2743 ook met zoveel woorden is bevestigd en de kantonrechter voor recht heeft verklaard dat [appellant] eigenaar is van de voertuigen. De teruggave van de voertuigen kon niet worden gelast omdat de voertuigen reeds waren doorverkocht. [Appellant] heeft de door hem geleden schade uiteengezet in zijn verzoekschrift.
2.2 Uit de motivering van het vonnis d.d. 13 oktober 2009 bekend onder AR 96-1805, die thans door het Hof wordt beoordeeld, begrijpt het Hof dat de kantonrechter de vordering van [appellant] in eerste aanleg heeft afgewezen omdat [appellant] zijn vordering heeft gegrond op een uitspraak die nog niet in kracht van gewijsde is gegaan aangezien er hoger beroep is aangetekend tegen het vonnis. Met dit laatste vonnis wordt bedoeld het vonnis d.d. 2 april 1996 bekend onder AR no. 89-2743.
Aangezien partijen verdeeld waren over de vraag of er appel was aangetekend tegen het vonnis van de kantonrechter d.d. 2 april 1996 bekend onder AR no. 89-2743, heeft het Hof de erven [geïntimeerden] die zich op het hiervoor genoemde appel beroepen in de gelegenheid gesteld om bij nadere conclusie een verklaring van de griffier der kantongerechten over te leggen waaruit blijkt dat er hoger beroep is aangetekend tegen het voormeld vonnis.
Ter voldoening hieraan hebben de erven [geïntimeerden] een verklaring van de griffier overgelegd waaruit blijkt dat er op 31 mei 1996 hoger beroep is aangetekend tegen het vonnis bekend onder AR no. 89-2743.
2.3 [Appellant] heeft tevens gesteld dat de erven [geïntimeerden] zich niet te goede trouw mogen beroepen op het appel dat zij zouden hebben aangetekend tegen het vonnis van 2 april 1996 in de zaak bekend onder AR no. 89-2743. Dit, omdat het appel na bijkans 24 jaren nog niet aan [appellant] is aangezegd krachtens het bepaalde in artikel 273 wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Tevens beroept [appellant] zich erop dat het genoemde appel waarop de erven [geïntimeerden] zich beroepen tardief is, nu de uitspraak van het genoemd vonnis dateert van 2 april 1996 terwijl uit de verklaring van de griffier blijkt dat het appel pas op 31 mei 1996 – dus 2 maanden na de uitspraak – is aangetekend.
2.4 Uit een aantekening aan de voet van het vonnis van 2 april 1996, bekend onder AR no. 89-2743, blijkt onder andere dat gedaagden sub A + C (de gezamenlijke erfgenamen van [naam 2] en [naam 1]) vertegenwoordigd waren door dw. Kappel.
Gelet hierop hadden de erven [geïntimeerden] tot 1 mei 1996 de gelegenheid om hoger beroep aan te tekenen tegen het hiervoor genoemd vonnis.
Uit de verklaring van de griffier zoals genoemd onder 2.2 hiervoor blijkt dat de erven [geïntimeerden] pas op 31 mei 1996 hoger beroep hebben aangetekend tegen het vonnis van 2 april 1996, bekend onder AR no. 89-2743.
Dit in acht nemende is het Hof van oordeel dat bij de behandeling van het hoger beroep in die zaak, het Hof niet tot een andere beslissing zal kunnen komen dan de niet ontvankelijkheid van de erven [geïntimeerden] in het door hen ingestelde hoger beroep vanwege het te laat indienen daarvan.
Gelet hierop wordt het beroep van de erven [geïntimeerden] op het door hen ingestelde hoger beroep ten aanzien van het vonnis d.d. 2 april 1996, bekend onder AR no. 89-2743, verworpen.
In het verlengde hiervan is het Hof van oordeel dat de kantonrechter ten onrechte de vordering van [appellant] in eerste aanleg heeft afgewezen omdat [appellant] zijn vordering heeft gegrond op een uitspraak die nog niet in kracht van gewijsde is gegaan aangezien er hoger beroep is aangetekend tegen het vonnis d.d. 2 april 1996 bekend onder AR no. 89-2743.
Naar het oordeel van het Hof had de kantonrechter niet zo lichtvaardig mogen omgaan met dit beroep van de erven [geïntimeerden], zeker nu [appellant] zich ook gemotiveerd daartegen had verzet.
Reeds om deze reden dient het vonnis van de kantonrechter in de onderhavige zaak te worden vernietigd.
2.5 In het vonnis d.d. 2 april 1996 bekend onder AR no. 89-2743 was voor recht verklaard dat [appellant] eigenaar is van de (7) voertuigen.
In overweging 2.4 hiervoor is reeds overwogen dat het Hof bij de behandeling van het hoger beroep in de hiervoor vermelde zaak niet tot een andere beslissing zal kunnen komen dan de niet ontvankelijkheid van de erven [geïntimeerden] in het door hen ingestelde hoger beroep vanwege het te laat indienen daarvan.
Het Hof stelt derhalve vast dat [appellant] de eigenaar is geweest van de zeven voertuigen. Hiermee verwerpt het Hof het verweer van de erven [geïntimeerden] dat [appellant] niet de eigenaar is van de voertuigen.
Nu de voertuigen reeds zijn doorverkocht en niet meer aan [appellant] kunnen worden afgegeven, heeft [appellant] in de visie van het Hof recht op schadevergoeding. Het Hof zal daarom over gaan tot de beoordeling van de door [appellant] gevorderde schadevergoeding.
2.6 [Appellant] heeft de door hem geleden schade als hiervoor vermeld begroot op U$23.656,54.
Deze schade is door [appellant] als volgt opgebouwd:
No |
Soort schade |
NLG |
US$ |
1. |
Aanschafwaarde voertuigen |
10.900,= |
|
2. |
Vervoerskosten in Nederland naar de haven |
800,= |
|
3. |
Zeevrachtkosten |
10.560,96 |
|
4. |
Winstderving 40% over de totale kosten |
4.360,= |
4.224,38 |
5. |
Rentederving gemiddeld 10% per jaar met ingang van 15 juli 1989 |
9.636,= |
8.871,20 |
Totaal |
25.696,= |
23.656,54 |
2.7 De erven [geïntimeerden] hebben niet betwist de door [appellant] berekende schade terzake de aanschafwaarde van de voertuigen ter waarde van NLG10.900,=, de vervoerskosten in Nederland naar de haven ter waarde van NLG 800,= en de Zeevrachtkosten tot het bedrag van US$10.560,96.
Deze schade, neerkomende op een totaal bedrag van NLG11.700,= en US$10.560,=, zullen de erven dus moeten betalen aan [appellant]. Zij zullen daarom dienovereenkomstig worden veroordeeld.
2.8 De erven [geïntimeerden] hebben de door [appellant] gepresenteerde schade betwist. Zo betwisten zij dat de winstderving van [appellant] 40% bedraagt. Daarnaast achten zij het onbegrijpelijk dat [appellant] bij de berekening van de winstderving ook de vrachtkosten heeft meegenomen. Voorts betwisten zij ook de door [appellant] gevorderde rentederving.
Na deze expliciete betwisting door de erven [geïntimeerden] had het aan [appellant] gelegen om deze schadeposten nader te onderbouwen. Nu [appellant] dit heeft nagelaten zal de mede gevorderde schade betrekking hebbende op de winstderving en de rentederving worden afgewezen.
Evenwel acht het Hof redelijk en billijk dat instede van de mede gevorderde rentederving de wettelijke rente van 6% per jaar wordt toegewezen analoog aan het bepaalde in artikel 1271 lid 3 SBW met ingang van de datum waarop de onderhavige vordering is ingesteld. Blijkens de zich in het procesdossier bevindende documenten betreft voormelde datum de datum van 25 juni 1996, zodat het Hof uitgaat van deze datum.
2.9 Om redenen als voormeld zullen ook de door [appellant] gelegde conservatoire beslagen als vermeld in het dictum van waarde worden verklaard, nu aan de wettelijke formaliteiten en termijnen dienaangaande blijkt te zijn voldaan.
2.10 De erven [geïntimeerden] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
2.11 Het Hof acht bespreking van de overige stellingen en weren van partijen overbodig.
- De beslissing
Het Hof
3.1 Vernietigt het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton d.d. 13 oktober 2009 bekend onder AR no. 96-1805.
En opnieuw rechtdoende:
3.2 Veroordeelt de erven [geïntimeerden] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen de tegenwaarde in Euro van het bedrag van NLG11.700,= (ELFDUIZEND EN ZEVENHONDERD NEDERLANDSE GULDEN) vermeerderd met de wettelijke rente ad 6% per jaar met ingang van 25 juni 1996, danwel de tegenwaarde van voormeld bedrag met rente in Surinaams Courant tegen de koers van de Centrale Bank van Suriname op de dag van betaling.
3.3 Veroordeelt de erven [geïntimeerden] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen het bedrag van US$10.560,= (TIENDUIZEND VIJFHONDERD EN ZESTIG AMERIKAANSE DOLLAR) vermeerderd met de wettelijke rente ad 6% per jaar met ingang van 25 juni 1996, danwel de tegenwaarde van voormeld bedrag met rente in Surinaams Courant tegen de koers van de Centrale Bank van Suriname op de dag van betaling.
3.4 Verklaart van waarde de bij exploten van deurwaarder R. Sontono d.d. 20 juni 1996 gelegde conservatoire beslagen op de in die exploten genoemde roerende en onroerende goederen.
Aldus gewezen door mr. D.D. Sewratan, fungerend-president, mr. A. Charan en mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, leden en bij vervroeging uitgesproken door mr. D.D. Sewratan, fungerend-president, ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 16 april 2021 in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein BSc., fungerend-griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan
Bij de uitspraak ter terechtzitting zijn partijen noch in persoon noch bij gemachtigde verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld