- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR 15316
- Uitspraakdatum 15 januari 2021
- Publicatiedatum 23 augustus 2023
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Nu de minderjarige zich heeft aangepast en gehecht aan haar nieuwe omgeving en onder redelijk goede omstandigheden aldaar bij de voogd verblijft, is er geen reden tot de verandering van hetgeen in de beroepen beschikking is bepaald ten aanzien van de voogdij. Ingevolge het bepaalde in de artikelen 5, 9 en 10 van het Verdrag voor de Rechten van het Kind, waarin is aangegeven dat het kind voor een evenwichtige opgroei recht heeft op contact met beide ouders, geeft het Hof partijen in overweging om daar met de nodige zorgvuldigheid en flexibiliteit mee om te gaan.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
BESCHIKKING IN HOGER BEROEP
G.R. NO. 15316
Datum: 15 januari 2021
[Appellant],
wonende in het [district 1],
appellant,
gemachtigde: mr. C.P. Baal, advocaat,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende in het [district 1],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.C.M. Nibte, advocaat,
Het Hof van Justitie van Suriname heeft in deze zaak in hoger beroep, in Naam van de Republiek, de navolgende beschikking gegeven;
Partijen worden in het hiernavolgende gemakshalve aangeduid als respectievelijk [appellant] en [geïntimeerde];
- Het procesverloop
- Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van de Kantonrechter wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met AR nummer 16-3074 gegeven beschikking d.d. 24 mei 2017. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
- [Appellant] is bij akte van appel, ingekomen ter griffie op 06 juni 2017, in hoger beroep gekomen tegen voormelde beschikking.
- Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de volgende proceshandelingen:
- Het proces-verbaal van verhoor van partijen in raadkamer d.d. 27 februari 2018;
- Het proces-verbaal van voortzetting verhoor van partijen in raadkamer d.d. 29 mei 2018;
- De conclusie tot uitlating zijdens [geïntimeerde] na verhoor van partijen d.d. 06 juli 2018;
- De conclusie tot uitlating zijdens [appellant] na verhoor van partijen, onder overlegging van een productie d.d. 07 december 2018;
- De conclusie tot uitlating productie zijdens [geïntimeerde] de dato 07 juni 2019;
- Hierna was de rechtsdag voor de uitspraak van de beschikking aanvankelijk bepaald op 15 november 2019 doch nader op heden.
- De feiten
- Tussen partijen is bij beschikking van de Kantonrechter in het Eerste Kanton de dato 24 mei 2017, bekend in het Algemeen Register onder no. 16-3074, de navolgende beslissing uitgesproken:
In conventie:
5.1. Wijzen de vordering af;
In reconventie:
5.2. Gelasten de vader [appellant] om binnen een week na de betekening van deze beschikking, het minderjarige kind terug te geven aan de moeder-voogdes [geïntimeerde], met dien verstande dat de vader het kind, op een werkdag, tijdens kantooruren op het BUFAZ ten overstaan van een ambtenaar zal afstaan aan de moeder;
5.3. Machtigt de moeder, om de sterke arm in te roepen indien [appellant] weigert het kind af te staan binnen de vast gestelde termijn;
5.4. Bepaalt dat het kind [appellant], [naam 1] om het ene weekend vanaf vrijdag 17.00 uur n.m. tot en met zondag 17.00 uur n.m. bij de vader (het Hof begrijpt: [appellant]) zal verblijven en voorts de helft van de schoolvakanties en de feestdagen, zulks met ingang van het vierde weekend na de teruggave aan de moeder (het Hof begrijpt: [geïntimeerde]).
5.5. Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
In conventie en in reconventie
5.6. Veroordeelt [appellant], (het Hof leest: in) de proceskosten gevallen aan de zijde van gedaagden en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
- Bij schrijven de dato 05 juni 2017, ingekomen ter Griffie der Kantongerechten op 06 juni 2017, heeft de gemachtigde van [appellant] appèl aangetekend tegen voormelde beschikking van de Kantonrechter in het Eerste Kanton de dato 24 mei 2017.
- Uit de relatie van partijen is het kind [naam 1] op 22 maart 2014 te Paramaribo geboren en door [appellant] erkend op 20 juni 2015;
- [geïntimeerde] is van rechtswege voogdes over genoemd minderjarig kind.
- De beoordeling
- Ingevolge het bepaalde in artikel 265 van het Surinaams Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedraagt de appèltermijn dertig dagen gerekend van de dagtekening der beschikking. Nu [appellant] op 06 juni 2017 het rechtsmiddel heeft aangewend is hij tijdig in appèl gekomen en derhalve ontvankelijk daarin. Nu [appellant] bij de appélaantekening geen onderscheid heeft gemaakt tussen de beslissing in conventie en de beslissing in reconventie zal het Hof het er in dit geding voor houden dat [appellant] in appél is gekomen tegen zowel de beslissing in conventie als de beslissing in reconventie. Gelet op de samenhang tussen het gevorderde in conventie en in reconventie zal het Hof beide vorderingen simultaan aan een beoordeling onderwerpen;
- In eerste aanleg heeft [appellant] als eiser in conventie – kort gezegd – gevorderd dat hij als vader-erkenner van voornoemde minderjarige de moeder-voogdes [geïntimeerde] ingevolge het bepaalde in artikel 405b BW in de voogdij wenst op te volgen zodat hij tot voogd wordt benoemd over genoemde minderjarige en [geïntimeerde] wordt benoemd tot toeziende voogdes over de minderjarige. In reconventie heeft [geïntimeerde] gevorderd – kort gezegd – veroordeling van [appellant] om het minderjarig kind aan haar terug te geven en met [appellant] een omgangsregeling vast te stellen. Zoals hiervoor onder 2.1. is aangegeven heeft de Kantonrechter in conventie de vordering afgewezen en in reconventie de vordering van [geïntimeerde] toegewezen;
- Het Hof heeft ter gelegenheid van het verhoor van partijen in raadkamer in hoger beroep uitvoerig met partijen gesproken en wederom rapportage van het Bureau voor Familierechtelijke Zaken (hierna: Bufaz) gevraagd. Na rapportage van Bufaz te hebben ontvangen op 05 mei 2018 en partijen nader te hebben gehoord op 29 mei 2018 is het gebleken dat het minderjarig kind waar het in casu allemaal om draait, te weten [naam 1] (thans 06 jaar oud), zich ondertussen heeft aangepast en gehecht aan haar nieuwe omgeving thuis bij [geïntimeerde]. De minderjarige verblijft onder redelijk goede omstandigheden aldaar terwijl zij bij tijd en wijle (indien [geïntimeerde] colleges dient te volgen) ook bij haar grootmoeder van moederszijde verblijft. De omstandigheden bij haar grootmoeder van moederszijde ([naam 2]) thuis blijken ook goed te zijn. Eveneens is gebleken dat de omstandigheden thuis bij [appellant] ook goed te noemen zijn en wordt er in gemeen overleg tussen partijen naar tevredenheid van beide partijen ook uitvoering gegeven aan de door de Kantonrechter vastgestelde omgangsregeling. [Appellant] heeft zelf bij het verhoor de dato 27 februari 2018 aangegeven dat de minderjarige nu in een voor haar vertrouwde omgeving vertoeft en hij verder niet weet als het goed voor haar zou zijn om haar uit deze omgeving te halen. Voorts heeft hij aangegeven dat hij niet heeft kunnen opmerken dat het bij de moeder (het Hof begrijpt: [geïntimeerde]) niet goed gaat;
- Al het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd leidt in de visie van het Hof tot de slotsom dat het belang van het minderjarig kind in kwestie met zich brengt dat de beroepen beschikking terecht is gegeven en dat de daartegen aangevoerde grieven/bezwaren ongegrond zijn gebleken. Aangezien ingevolge het bepaalde in de artikelen 5, 9 en 10 van het Verdrag voor de Rechten van het Kind, waar de Republiek Suriname partij bij is, is aangegeven dat het kind voor een evenwichtige opgroei recht heeft op contact met beide ouders, geeft het Hof partijen in overweging om daar met de nodige zorgvuldigheid en flexibiliteit mee om te gaan;
- De consequentie van al het voorgaande is dat de beroepen beschikking in stand dient te blijven en derhalve dient te worden bevestigd met betrekking tot het gevorderde in zowel conventie als in reconventie. Met betrekking tot hetgeen partijen hebben aangevoerd betreffende de kinderalimentatie en berichten op “social media” is het Hof van oordeel dat die buiten het kader van dit rechtsgeding vallen aangezien dat in eerste aanleg niet aan de orde is gesteld maar pas in hoger beroep door [geïntimeerde] is aangevoerd. Desalniettemin geeft het Hof aan [appellant] in overweging om met de nodige zorgvuldigheid om te gaan met het “posten” van berichten betreffende de minderjarige op “social media” en een redelijke vergoeding in overeenstemming met zijn draagkracht en de behoefte van de minderjarige als alimentatie aan de minderjarige te verstrekken;
- Beschikkende in hoger beroep
Bevestigt de beschikking van de Kantonrechter in het Eerste Kanton d.d. 24 mei 2017, waarvan beroep, zowel voor wat betreft de beslissing in conventie als de beslissing in reconventie;
Aldus gegeven op heden, de 15e januari 2021, door mr. A. Charan, fungerend-president, mr. S.S.S. Wijnhard en mr. I. Sonai, leden,
w.g. A. Charan
en door mr. D.D. Sewratan, bij vervroeging in het openbaar uitgesproken te Paramaribo in tegenwoordigheid van de fungerend-griffier, mr. S.C. Berenstein, BSc.
w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan
Bij de uitspraak ter terechtzitting zijn partijen noch in persoon noch bij gemachtigde verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld