SRU-HvJ-2021-89

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR 15970
  • Uitspraakdatum 15 oktober 2021
  • Publicatiedatum 23 augustus 2023
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Voor de beoordeling of de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het beroepen vonnis geschorst dient te worden, moet een belangenafweging tussen het belang van appellant en dat van geintimeerde plaatsvinden.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

G.R. 15970
15 oktober 2021
In de zaak van

[Appellant],
hierna te noemen [appellant],
wonende in het [district 1],
appellant in de hoofdzaak en verzoeker in het incident,
gemachtigde: mr. E.A. Glunder, advocaat,

tegen

[de Stichting],
hierna te noemen de Stichting,
geïntimeerde in de hoofdzaak en verweerster in het incident,
gemachtigde: mr. D. Moerahoe, advocaat.

Inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen en uitgesproken vonnis van 25 augustus 2020 (A.R. no. 18-2748) tussen appellant, enerzijds als gedaagde in conventie en eiser in reconventie en anderzijds geïntimeerde als eiseres in conventie en gedaagde in reconventie.

Spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in uit.

  1. Het procesverloop

1.1 Dit blijkt uit de volgende stukken/handelingen:

– de verklaring van de griffier waaruit blijkt dat appellant op 19 oktober 2020 hoger beroep heeft aangetekend tegen het hiervoor genoemde vonnis;

– het incidenteel verzoek tot schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad van het beroepen vonnis met producties zijdens [appellant], ingekomen ter griffie van het Hof op 21 mei 2021;

– de pleitnota d.d. 21 mei 2021 met bijgevoegde producties zijdens [appellant];

– de conclusie van antwoord in het incident d.d. 29 juli 2021 met producties zijdens de Stichting;

– de conclusie tot uitlating producties d.d. 2 augustus 2021 zijdens [appellant].

1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis in het incident is bepaald op heden.

  1. De ontvankelijkheid van het beroep

De griffiersbrief waaruit blijkt dat het beroepen vonnis ter kennis is gebracht van [appellant] dateert van 30 september 2020. Nu [appellant] op 19 oktober 2020 hoger beroep heeft aangetekend tegen het vonnis is dit binnen de bij wet gestelde termijn geschied en is hij daarin ontvankelijk.

  1. De feiten

3.1 De Stichting heeft op een veiling gekocht, het recht van grondhuur op het perceelland groot twee hectaren en vijftig aren met al hetgeen daarop staat, gelegen in het [district 1] aan [adres 1] en deel uitmakende van de percelen bekend als [perceelgegevens 1] en nader aangeduid op de uitmetingskaart van de landmeter in Suriname H. Soedhwa Lcs., d.d. 24 februari 2010 met de letters ABCD, hierna aangeduid als het perceel.

De daarop betrekking hebbende notariële akten van openbare verkoping, gunning, command en kwijting zijn op 1 augustus 2014 overgeschreven in register [C-nummer 1] onder nummers [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3] en [nummer 4] van het Management Instituut Glis.

3.2 Het perceel wordt bewoond door [appellant].

3.3 De Stichting heeft een vordering in conventie ingesteld bij de bodemrechter tegen [appellant] – zakelijk weergegeven – tot ontruiming van het perceel desnoods m.b.v. de sterke arm. Mede is gevorderd veroordeling van [appellant] tot betaling van een dwangsom.

De Stichting heeft als grondslag van zijn vordering aangevoerd dat [appellant] zich zonder recht of titel bevindt op het perceel.

3.4 [Appellant] heeft daarop een vordering in reconventie ingesteld – zakelijk weergegeven – tot vergoeding van de waarde van alle door derden uit de woning meegenomen goederen nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente daarover ad 6% per jaar met ingang van 10 april 2017. Tevens is gevorderd veroordeling van de Stichting tot betaling van de advocaat- en deurwaarderskosten tot een bedrag van SRD12.500,=.

[Appellant] stelt hierbij dat de Stichting onrechtmatig over is gegaan tot zijn gedeeltelijke ontruiming nu de Stichting daartoe geen rechtsgeldige titel had. Hij, [appellant], heeft hierdoor schade geleden alsook kosten gemaakt om een advocaat in de arm te nemen voor rechtsbijstand.

3.5 Bij vonnis d.d. 25 augustus 2020 heeft de kantonrechter in conventie – zover van belang – [appellant] veroordeeld tot ontruiming van het perceel desnoods met behulp van de sterke arm. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De vordering in reconventie is afgewezen.

3.6 De Stichting heeft bij exploot van deurwaarder A. Sewgobind d.d. 23 februari 2021 no. 46-21, het beroepen vonnis betekend aan [appellant] met aanmaning tot ontruiming van het perceel binnen 4 maanden na betekening van het vonnis.

  1. De beoordeling in hoger beroep

In het incident

4.1 In hoger beroep heeft [appellant] bij incidentele conclusie het verzoek gedaan tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het gewraakte vonnis totdat door het Hof definitief is beslist in de hoofdzaak.

[Appellant] heeft daartoe gesteld dat het perceel met de daarop staande woning tot de nalatenschap behoorde van zijn grootvader [naam 1] (hierna de erflater). Hij, [appellant], is mede-erfgenaam van de erflater. Zijn broer [naam 2], heeft de Staat d.m.v. valse documenten ertoe bewogen om het recht van grondhuur op het perceel aan hem, [naam 2], te doen verstrekken. [Naam 2] heeft hierna de [de Stichting 2] opgericht en fungeerde als enig bestuurslid van deze [de Stichting 2]. Deze [de Stichting 2] heeft toen geld geleend aan [naam 2] (zijn enig bestuurslid), die vervolgens hypotheek vestigde op het perceel t.b.v. [de Stichting 2].

Omdat [naam 2] niet aan zijn betalingsverplichting jegens [de Stichting 2] voldeed, is het perceel in het openbaar verkocht. Op de veiling is het perceel gekocht door [de Stichting] (geïntimeerde).

[Appellant] stelt voorts dat hij vanaf zijn geboorte op het perceel woont en dat hij inmiddels twee stenen woningen daarop heeft gebouwd. Volgens [appellant] heeft [naam 2] gebruik gemaakt van valse documenten om het perceel in grondhuur te verkrijgen. [Appellant] heeft tegen deze frauduleuze handelingen van [naam 2], aangifte gedaan bij de politie en deze zaak is aldaar verder in onderzoek.

De Staat heeft daarom, gebruikmakend van deze valse documenten, ten onrechte het recht van grondhuur op het perceel aan [naam 2] verstrekt.

Daarnaast heeft de Staat, in strijd gehandeld met het decreet Uitgifte Domeingrond en wel de artikelen 15 lid 1 en 2, artikel 31 lid 5 en artikel 34 lid 1 bij het verstrekken van het recht van grondhuur aan [naam 2]. Nu hij, [appellant], vanaf zijn geboorte het perceel bewoont, en verder ook heeft bebouwd en bewerkt, zou het recht van grondhuur aan hem moeten worden verstrekt.

De onrechtmatigheid van deze uitgifte aan [naam 2], is in eerste aanleg en thans in hoger beroep door [appellant] aangevochten in de zaak bekend onder GR no. 15974.

Indien in het proces bekend onder GR no. 15974 komt vast te staan dat de uitgifte van het recht van grondhuur op het perceel aan [naam 2] onrechtmatig is zal dit tot gevolg hebben dat ook de veiling van het perceel onrechtmatig is geweest.

4.2 Bij de beoordeling van het onderhavige incident, tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het beroepen vonnis, zal onderzocht moeten worden of er sprake is van feiten en/of omstandigheden die meebrengen dat het belang van [appellant] bij handhaving van de bestaande toestand, nl. dat hij hangende de behandeling van de zaak in hoger beroep het perceel mag blijven bewonen, zwaarder weegt dan het belang van de Stichting tot ontruiming van [appellant].

Gezien de stellingen van [appellant] dat [naam 2] op onrechtmatige wijze het recht van grondhuur op het perceel heeft verkregen, één ander zoals verwoord onder 4.1 hiervoor, alsook de omstandigheid dat [appellant] zich erop beroept dat hij vanaf zijn geboorte het perceel bewoont, alsook heeft bebouwd en bewerkt, is het Hof van oordeel dat het belang van [appellant] om in hoger beroep uitgezocht te hebben of de veiling al dan niet op rechtmatige wijze is geschied, veel zwaarder weegt dan het belang van de Stichting om gebruik te maken van zijn executierecht tot ontruiming van [appellant].

Daarbij dient ook te worden meegenomen en onderzocht de stelling van [appellant], dat [naam 2] het bewust erop heeft aangestuurd om het perceel te doen veilen, nu hij de geldlening met hypotheekstelling op het perceel heeft gesloten bij [de Stichting 2], waarvan hij, [naam 2], het enige bestuurslid is alsmede het feit dat de koper op de veiling de toenmalige advocaat van [naam 2] is geweest.

Het Hof zal daarom het verzoek in het incident van [appellant] tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het beroepen vonnis toewijzen, zoals hierna in het dictum te melden.

In de hoofdzaak

4.3 Gelet op de verknochtheid van de onderhavige zaak bekend onder GR no. 15970 met de zaak bekend onder GR no. 15974 – immers het gaat om hetzelfde perceel in beide zaken – zal het Hof ambtshalve beslissen tot rolvoeging van deze twee zaken. Dit ter voorkoming van tegenstrijdige beslissingen.

4.4 Aangezien er reeds een pleitnota is genomen in de hoofdzaak, zal het Hof de Stichting in de gelegenheid stellen om een pleitnota van antwoord met uitlating producties te nemen en wel op een in het dictum te vermelden datum.

4.5 Het Hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

  1. De beslissing in hoger beroep

Het Hof:

In het incident

5.1 Schorst de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis van de kantonrechter gedateerd 25 augustus 2020 bekend onder A.R. no. 18-2748, totdat in hoger beroep hierop is beslist.

In de hoofdzaak

5.2 Stelt de Stichting in de gelegenheid tot het nemen van een pleitnota van antwoord met uitlating producties.

5.3 Bepaalt dat er een rolvoeging plaatsvindt van de onderhavige zaak met de zaak bekend onder GR no. 15974, in dier voege dat beide zaken gelijktijdig verder zullen worden behandeld.

5.4 Bepaalt dat de griffier zorg zal dragen dat de zaak bekend onder GR no. 15974 gelijktijdig op de rol zal lopen met de onderhavige zaak.

5.5 Bepaalt dat de zaak ter fine van het voorgaande wederom zal worden afgeroepen ter terechtzitting van vrijdag 19 november 2021 te 08.30 uur des voormiddags.

5.6 Houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus gewezen door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. A. Charan en mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, leden, en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op vrijdag 15 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de Fungerend-Griffier, mr. M. Behari.


Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advocaat mr. E.A. Glunder, gemachtigde van appellant, terwijl geïntimeerde niet wordt vertegenwoordigd middels een gemachtigde.