SRU-HvJ-2022-11

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer Art. 33 WvSr.
  • Uitspraakdatum 12 oktober 2022
  • Publicatiedatum 30 januari 2023
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Naar het oordeel van het Hof is in casu het risico van recidivegevaar zijdens verzoeker – gelet op zijn gedrag gedurende de detentie – niet irreëel gebleken en acht het Hof het niet raadzaam om verzoeker thans voorwaardelijk in vrijheid te stellen. Het Hof wenst te benadrukken dat de wetgever in artikel 30a van het Wetboek van Strafrecht uitdrukkelijk heeft bepaald dat in de onder lid 1 sub g genoemde gevallen – onder andere moord (artikel 349 van het Wetboek van Strafrecht) – voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld of achterwege gelaten, indien de in artikel 30a van het Wetboek van Strafrecht genoemde gevallen zich voordoen.

    Daarnaast merkt het Hof op dat er geen sprake is geweest van enige welgemeende spijtbetuiging zijdens verzoeker in de richting van het slachtoffer casu quo de nabestaanden van het slachtoffer. Verzoeker wenst niet te worden geconfronteerd met het leed dat door zijn strafbare handelen is veroorzaakt en wil niet erover praten. In stede daarvan heeft verzoeker gesteld dat hij dat gedeelte van zijn leven achter de rug heeft gezet; veel tijd in detentie heeft verloren en zijn aandacht niet wil vestigen op het leed dat door zijn handelen is veroorzaakt. Het voorgaande rechtvaardigt in de visie van het Hof de conclusie dat verzoeker geen verantwoordelijkheid wenst te nemen voor zijn daad, hetgeen geen positief signaal oplevert

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

Uitspraak inzake

Het bezwaarschrift ex artikel 33 Wetboek van Strafrecht (Sr.) van

[Naam, voornamen], (hierna aangeduid als [naam]),
thans ingesloten in de Penitentiaire Inrichting Hazard te Nickerie,
gemachtigde: mr. S.W. Amirkhan, advocaat,

1. Het procesverloop
Hiervoor wordt verwezen naar de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
1.1. het bezwaarschrift, gedateerd 11 juli 2022, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie (hierna: het Hof) de dato 11 juli 2022;
1.2. bij beschikking van het Hof d.d. 12 juni 2022 is bepaald dat de behandeling van het bezwaarschrift zal plaatsvinden op de openbare zitting van het Hof van 18 juli 2022 om 13.00 uur des namiddags;
1.3. voorts is bij beschikking van het Hof d.d. 18 juli 2022 bepaald dat de behandeling van het bezwaarschrift zal worden uitgesteld naar de openbare zitting van het Hof van 03 augustus 2022 om 12.00 uur des middags;
1.4. vervolgens is bij beschikking van het Hof d.d. 03 augustus 2022 bepaald dat de behandeling van het bezwaarschrift zal worden uitgesteld naar de openbare zitting van het Hof van 15 augustus 2022 om 14.00 uur des namiddags;
1.5. de processen-verbaal gedateerd 18 juli 2022, 03 augustus 2022 en 15 augustus 2022 van het verhandelde ter openbare zitting van het Hof;
1.6. de uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

2. De feiten
2.1. [naam] is op 27 juli 2010 op verzoek van de Staat Suriname door de Nederlandse autoriteiten aangehouden en in verzekering gesteld;
2.2. [naam] is op 06 oktober 2011 door de Nederlandse autoriteiten uitgeleverd aan de Staat Suriname;
2.3. [naam] is bij vonnis van de Kantonrechter in het Tweede Kanton de dato 04 juli 2013 terzake het bij inleidende dagvaarding onder A ten laste gelegde (het medeplegen van moord) veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 44 van het Wetboek van Strafrecht met bevel tot gevangenhouding;
2.4. Tegen dit vonnis van de Kantonrechter in het Tweede Kanton heeft [naam] op 05 juli 2013 appél ingesteld;
2.5. Op 24 oktober 2018 heeft het Hof het vonnis van de Kantonrechter in het Tweede Kanton bevestigd.

3. Het standpunt van [naam]
[naam] stelt dat hij uitgaande van de datum van zijn inverzekeringstelling op 27 juli 2010 reeds twee/derde (2/3) deel van de aan hem opgelegde straf heeft uitgezeten en dat hij geen beschikking terzake zijn Voorwaardelijke Invrijheidstelling (V.I.), heeft ontvangen en aanneemt dat het in casu gaat om een fictieve weigering. Volgens [naam] is het niet duidelijk wanneer de beroepstermijn van 14 dagen is verstreken. [naam] kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn Voorwaardelijke Invrijheidstelling (V.I.) en tekent bij het Hof bezwaar aan op grond van het bepaalde in artikel 33 Sr. en verzoekt hem op grond van de Wet te horen en hem in aanmerking te doen komen voor V.I. [naam] heeft daartoe gesteld dat hij de laatste drie jaren in de Penitentiaire Inrichting Hazard in het district Nickerie ingesloten is geweest en binnen die inrichting geen tuchtstraffen opgelegd heeft gekregen. [naam] heeft voorts gesteld dat hij zowel binnen als buiten de inrichting werkzaam is. Volgens [naam] heeft hij psychologische begeleiding gehad van de psycholoog en is thans voorbereid om in de samenleving terug te keren.

4. Het standpunt van de Waarnemend Procureur-Generaal De Waarnemend Procureur-Generaal heeft – kort en zakelijk weergegeven – gesteld dat [naam] op basis van artikel 29 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht reeds twee/derde deel van de opgelegde straf heeft uitgezeten. [naam] was namelijk op 27 juli 2010 op verzoek van de Staat Suriname door de Nederlandse autoriteiten aangehouden. [naam] heeft zich in de Penitentiaire Inrichting te Santo Boma herhaaldelijk schuldig gemaakt aan misdragingen met als gevolg interne tuchtstraffen. Voorts is uit het verhoor van de psycholoog gebleken dat [naam] geen psychologische begeleiding heeft gehad. [naam] is recidivist en heeft zich aan een heel ernstig strafbaar feit schuldig gemaakt. Naar aanleiding van het bovenstaande heeft de Waarnemend Procureur-Generaal aan het Hof gevraagd om de Commissie Voorwaardelijke Invrijheidstelling in de gelegenheid te stellen om nader onderzoek te doen zodat zij zich over de V.I. van [naam] kunnen buigen. Daarnaast heeft de Waarnemend Procureur-Generaal aan het Hof gevraagd om het bezwaar van [naam] ongegrond te verklaren.

5. De beoordeling
5.1. De bevoegdheid van het Hof
Artikel 33 lid 3 Sr. luidt als volgt:
“De veroordeelde kan tegen beslissingen als bedoeld in de artikelen 30, 30a en 31 binnen veertien dagen nadat deze daarvan kennis heeft gekregen een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen bij de rechter die de vrijheidsstraf heeft opgelegd. Hangende de beslissing van het gerecht op het bezwaarschrift wordt de veroordeelde niet in vrijheid gesteld.”
Lid 4 van dit artikel bepaalt dat aan de veroordeelde ter gelegenheid van het indienen van een bezwaarschrift en voor de behandeling daarvan een raadsman wordt toegevoegd.
Aangezien de wetgever het in de tweede volzin van dit genoemd lid 3 heeft over de beslissing van het gerecht op het bezwaarschrift, brengt een redelijke en praktische uitleg van dit artikellid met zich dat het indienen van een bezwaarschrift bij de rechter die de vrijheidsstraf heeft opgelegd moet worden gelezen als het indienen van een bezwaarschrift bij het gerecht dat de vrijheidsstraf heeft opgelegd. Nu is gebleken dat [naam] bij vonnis van het Hof op 24 oktober 2018 is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) jaren met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, is in het onderhavige geval het Hof het bevoegd gerecht om kennis te nemen van en een beslissing te geven op het in artikel 33 lid 3 Sr. bedoelde bezwaarschrift. Het Hof is daarom bevoegd om kennis te nemen van het door [naam] ingediende bezwaarschrift.

5.2. Behandeling op de openbare zitting
Vanwege de toepasselijk verklaring in artikel 33a van artikel 25 leden 1 tot en met 5 en de artikelen 26 en 27 Sr., vindt het onderzoek naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift plaats ter openbare zitting en zijn zowel het Openbaar Ministerie als de veroordeelde bevoegd getuigen en deskundigen te doen dagvaarden om bij het onderzoek aanwezig te zijn.

5.3. Ontvankelijkheid [naam]
Ingevolge het bepaalde in artikel 33 lid 3 Sr. kan de veroordeelde binnen veertien dagen nadat deze daarvan kennis heeft gekregen een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen, tegen de beslissingen van de Minister als bedoeld in de artikelen 30 (V.I.-verlening, onder het stellen van voorwaarden), 30a (uitstel V.I. casu quo weigering V.I.) en 31 Sr. (herroeping V.I.).
In casu betreft het een situatie waarbij er geen beschikking of beslissing aan [naam] is uitgereikt weshalve ingevolge het bepaalde in artikel 33 lid 1 Sr. ervan uit dient te worden gegaan dat de V.I. geacht moet worden te zijn geweigerd. Uitgaande van de datum van de inverzekeringstelling d.d. 27 juli 2010 heeft [naam] met de indiening van het bezwaarschrift op 11 juli 2022, terwijl hij op of omstreeks 27 juli 2022 reeds twee/derde deel van de opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten, in de visie van het Hof tijdig zijn bezwaarschrift ingediend. De consequentie van voorgaande vaststelling is dat [naam] ontvankelijk is in zijn bezwaar.

5.4. Beoordeling van het bezwaarschrift
5.4.1. Thans zal het Hof overgaan tot de beoordeling van het bezwaar zijdens [naam]. Het Hof overweegt dat [naam] ingevolge het bepaalde in artikel 29 lid 2 Sr. op 27 juli 2022 reeds twee/derde deel van de opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten, doch is uit het onderzoek gebleken dat er in dit geval sprake is van weigeringsgronden ex artikel 30a lid 1 sub c en g Sr.
5.4.2. Het Hof overweegt dat de V.I. – onder het stellen van hetzij algemene voorwaarden, hetzij bijzondere voorwaarden als bedoeld in artikel 30 Sr. – ingevolge het bepaalde in artikel 29 leden 1 en 2 Sr. imperatief is voorgeschreven, indien voldaan is aan de aldaar genoemde voorwaarde, met dien verstande dat de Minister na daartoe strekkend advies van de Commissie Voorwaardelijke Invrijheidstelling kan bepalen dat de V.I. wordt uitgesteld of achterwege gelaten, op de gronden en in de gevallen genoemd in artikel 30a Sr. In casu is bij de behandeling van het bezwaarschrift gebleken dat [naam] zich gedurende zijn detentie herhaalde malen ernstig heeft misdragen.
5.4.3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en op het feit dat uit het onderzoek gebleken is dat [naam] zich gedurende zijn detentie niet goed heeft gedragen en herhaalde malen in de fout is gegaan, komt het Hof tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond is. Het voorgaande heeft als consequentie dat [naam] niet voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld. In dit verband wijst het Hof erop dat artikel 14 van de Wet Delinquentenzorg bepaalt dat met handhaving van het karakter van de straf, tenuitvoerlegging van de straf “mede aan de voorbereiding van de terugkeer van de gedetineerde in het maatschappelijk leven dienstbaar” wordt gemaakt. Het Hof ziet daarbij, onder andere, de beoordeling van de vraag of de veroordeelde, blijkens zijn gedrag in detentie, na zijn invrijheidstelling wel of niet zal recidiveren als belangrijk ijkpunt. Naar het oordeel van het Hof is in casu het risico van recidivegevaar zijdens [naam] – gelet op zijn gedrag gedurende de detentie – niet irreëel gebleken en acht het Hof het niet raadzaam om [naam] thans voorwaardelijk in vrijheid te stellen. Het Hof wenst te benadrukken dat de wetgever in artikel 30a van het Wetboek van Strafrecht uitdrukkelijk heeft bepaald dat in de onder lid 1 sub g genoemde gevallen – onder andere moord (artikel 349 van het Wetboek van Strafrecht) – voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld of achterwege gelaten, indien de in artikel 30a van het Wetboek van Strafrecht genoemde gevallen zich voordoen.
Daarnaast merkt het Hof op dat er geen sprake is geweest van enige welgemeende spijtbetuiging zijdens [naam] in de richting van het slachtoffer casu quo de nabestaanden van het slachtoffer. [naam] wenst niet te worden geconfronteerd met het leed dat door zijn strafbare handelen is veroorzaakt en wil niet erover praten. In stede daarvan heeft [naam] gesteld dat hij dat gedeelte van zijn leven achter de rug heeft gezet; veel tijd in detentie heeft verloren en zijn aandacht niet wil vestigen op het leed dat door zijn handelen is veroorzaakt. Het voorgaande rechtvaardigt in de visie van het Hof de conclusie dat [naam] geen verantwoordelijkheid wenst te nemen voor zijn daad, hetgeen geen positief signaal oplevert
5.4.4. Het Hof ziet aanleiding om aan de vervolging te vragen om het daarheen te leiden dat [naam] in de gelegenheid wordt gesteld deel te nemen aan resocialisatieprogramma’s door een gedragsdeskundige zodat hij kan worden voorbereid op een eventuele terugkeer in de samenleving.

6. De beslissing
Het Hof:

6.1. Verklaart het bezwaar ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. S. Punwasi en mr. J. Kasdipowidjojo, Leden-Plaatsvervangers, bijgestaan door mr. M. Behari, Fungerend-Griffier, en uitgesproken door de Fungerend-President voornoemd te Paramaribo op de openbare zitting van het Hof van Justitie van woensdag 12 oktober 2022.

w.g. M. Behari w.g. A. Charan
w.g. S. Punwasi
w.g. J. Kasdipowidjojo

Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,

(mr. M.E. van Genderen – Relyveld)