- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer Art. 54c WvSv.
- Uitspraakdatum 23 mei 2022
- Publicatiedatum 30 januari 2023
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Nu het redelijk vermoeden van schuld en het onderzoeksbelang nog aanwezig worden geacht, acht het Hof de inverzekeringstelling van de appellant rechtmatig. In het verlengde daarvan acht het Hof tevens de dringende noodzaak van de continuering van de detentiemaatregel ten aanzien van appellant geïndiceerd. Immers heeft appellant zich gedurende een langere periode voor de justitiële autoriteiten onvindbaar gehouden hoewel er een algemene opsporingsbericht ten name van hem was gelanceerd. Hetgeen de verdediging voorts heeft aangevoerd dient in de visie van het Hof bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op de zitting aan de orde te worden gesteld, weshalve het Hof daaraan zal voorbijgaan.
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
BESCHIKKING IN RAADKAMER VOOR STRAFZAKEN
(Ex artikel 54c van het Wetboek van Strafvordering)
OP HET HOGER BEROEP VAN DE APPELLANT, [naam 1], tegen de beschikking van de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij de Kantongerechten d.d. donderdag 19 mei 2022 terzake het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling (ex artikel 54c van het Wetboek van Strafvordering).
Grondslag van de inverzekeringstelling
Appellant voornoemd is op 29 april 2022 in verzekering gesteld terzake overtreding van de artikelen 188; 279; 279 jo. 72; 279 jo. 73; 278; 2 78 jo. 72; 278 jo. 73 en 229 van het Wetboek van Strafrecht; artikelen 1; 2 en 3 van de Wet Strafbaarstelling Money Laundering; artikelen 11; 14 en 17 van de Deviezenregeling; artikelen 1; 2 en 3 van de Wet Tegengaan Smokkelen jo. artikelen 1 lid 1 sub 5 en sub 20; 2; 3 en 4 van de Wet Economische Delicten, welke inverzekeringstelling is verlengd d.d. 04 mei 2022, ingaande op 06 mei 2022;
Het verloop van de behandeling
Het Hof heeft kennis genomen van het beroepschrift d.d. 20 mei 2022 en de inhoud van het (voorlopig) strafdossier.
Vervolgens heeft het Hof bij beschikking van vrijdag 20 mei 2022 bepaald dat de behandeling van het hoger beroep in raadkamer op maandag 23 mei 2022 om 08.30 uur des voormiddags zal plaatsvinden.
Op de hiervoor vermelde datum heeft de behandeling van het hoger beroep in raadkamer plaatsgevonden, waarbij zijn gehoord:
• de Waarnemend Procureur-Generaal, mr. C. Rasam, namens het Openbaar Ministerie;
• de raadslieden, mr. C.A.F. Meijnaar; mr. B.A.H. Pick en mr. Ch. Algoe;
• de appellant;
Beschikking van de Rechter-Commissaris
Bij beschikking d.d. donderdag 19 mei 2022 heeft de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij de kantongerechten de inverzekeringstelling, alsmede de verlenging van de inverzekeringstelling van appellant rechtmatig verklaard. Daartoe heeft de Rechter-Commissaris, onder meer, overwogen:
“(…) dat de inverzekeringstelling heeft plaatsgevonden in het belang van het onderzoek naar strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
“(…) dat er thans dringende noodzakelijkheid tot verlenging van de inverzekeringstelling aanwezig wordt geacht en de verdere vrijheidsbeneming in het belang van het onderzoek is, waardoor het verzoek tot invrijheidstelling zal worden afgewezen;
Ontvankelijkheid van appellant
De beschikking van de Rechter-Commissaris is gedateerd donderdag 19 mei 2022. Het beroepschrift tegen de beschikking van de Rechter-Commissaris is op vrijdag 20 mei 2022 ingediend bij de griffier van de Rechter-Commissaris, die het onmiddellijk heeft doorgeleid naar de griffier van het Hof van Justitie; hierdoor is het beroep binnen de in artikel 54c lid 1 van het Wetboek van Strafvordering vastgestelde termijn ingediend, zodat appellant ontvankelijk is in het appèl.
De grieven van appellant
De raadslieden hebben namens appellant grieven opgeworpen, met het oog op vernietiging van de beschikking van de Rechter-Commissaris en de onmiddellijke invrijheidstelling van appellant.
De grieven van appellant komen – verkort en zakelijk weergegeven – op het volgende neer:
• dat de rechter-commissaris niet heeft gemotiveerd op basis waarvan het verzoek ex artikel 54a Sv. is afgewezen. De gronden die hebben geleid tot de afwijzing van het verzoekschrift zijn geen redelijke gronden;
• dat bij de verlenging van de inverzekeringstelling het onderzoeksbelang nog steeds aanwezig moet zijn en volgens de wet moet er ook een dringende noodzakelijkheid zijn om die persoon langer in detentie te houden. Volgens de vervolging moeten er nog enkele onderzoekshandelingen worden gepleegd en blijkt die dringende noodzakelijkheid uit het confronteren van getuigen met appellant en het opsporen van een voortvluchtige verdachte. Op grond daarvan vindt de vervolging dat het noodzakelijk is om de inverzekeringstelling althans de verlenging daarvan te blijven handhaven;
• dat appellant reeds is gedagvaard voor de zitting van 31 mei 2022 om een aanvang te maken met de behandeling van zijn zaak in eerste aanleg. Dat wil zeggen dat de vervolging het onderzoek heeft afgerond en dat er verder geen onderzoeksbelang aanwezig is. Wanneer er geen onderzoeksbelang is dan zou het Hof moeten vaststellen dat de inverzekeringstelling danwel de verlenging daarvan ten onrechte wordt voortgezet;
• dat aan appellant in het Tweede Kanton valsheid in geschrifte is ten laste gelegd. De appellant zou gebruik hebben gemaakt van een vervalste H-formulier en zou redelijkerwijs daarvan op de hoogte moeten zijn geweest. Een burger, die bij elke douanier of douanepost een getekend en gestempeld H-formulier kan ophalen, kon niet hebben geweten dat het H-formulier vervalst was;
• dat er nooit een rapport van forensische opsporing is geweest waaruit kan blijken dat er sprake is van valsheid. Het originele formulier is nooit aangetroffen, omdat het bij wijlen inspecteur [naam 2] was achtergelaten. Er is wel een foto van het H-formulier, maar daarmee kan geen valsheid in geschrifte worden vastgelegd;
• dat dit niet de eerste keer is dat de appellant geld heeft weggebracht. De appellant heeft een vuilniszak vol met dergelijke formulieren thuis liggen. Dus, als hij het formulier wilde vervalsen, dan had hij het correcter kunnen vervalsen. De appellant heeft verklaard dat hij meer dan 100 keren met geld in zijn trolley is weggegaan;
• dat appellant wel een H-formulier bij de hand had met opgave van het juiste bedrag. Echter had hij op die dag minder geld bij zich, maar hij had het opgegeven bedrag niet overschreden. Bovendien had de appellant het land op die dag ook niet verlaten;
• dat de trolley van appellant vier keren door de scanner is gegaan. De eerste twee keren zijn er geen foto’s gemaakt. Toen appellant en [naam 3] uit het toilet kwamen is de trolley wederom gescand en plotseling was er geld erin. [naam 2] kende de volgorde van de foto’s niet, omdat hij niets te maken had met appellant. De appellant kende de volgorde van de foto’s wel en heeft naar de camerabeelden gekeken. Hij heeft gezegd dat de foto’s in het dossier in een verkeerde volgorde voorkomen. Tijdens de eerste en tweede scan zijn er geen foto’s gemaakt van de trolley. De derde keer heeft de politie de trolley zonder geld gefotografeerd en de vierde keer is de tas met geld in de trolley gezet waarna er wel foto’s zijn gemaakt;
• dat er op geen enkel moment is komen vast te staan dat er enige overdracht heeft plaatsgehad tussen [naam 2], [naam 3] en appellant. Men zit te gissen. Er kan alleen worden gekeken naar de Wet Economische delicten als er een economisch delict aanwezig is en als er een strafbaar feit is gepleegd. Dat is thans niet aan de orde;
• dat aan appellant in het Derde Kanton onder IA is ten laste gelegd dat hij tezamen en in vereniging met [naam 2] , thans wijlen, en [naam 3], zonder in het bezit te zijn van een vergunning van het daartoe bevoegd gezag, Euro 524.000,- zou hebben uitgevoerd;
• dat mevrouw [naam 4] van de Deviezencommissie in haar verklaring duidelijk heeft gesteld dat de oude commissie het H-formulier had gewijzigd en aangepast middels een algemene beschikking. De algemene beschikking zou op 15 januari 2020 in werking treden, maar was middels een bekendmaking in de media aangehouden. Toen was het niet duidelijk welk formulier rechtsgeldig was. De wetgever heeft dus de werking van een algemene beschikking zelf terzijde gelegd. In dat geval hoefde niemand een vergunning te hebben om het land met deviezen te verlaten. Om die reden kan aan appellant geen enkel verwijt worden gemaakt dat hij zou hebben gesmokkeld, omdat de algemene beschikking oftewel het nieuwe formulier waarbij er een vergunning vereist was door de Deviezencommissie was aangehouden. Het H-formulier was dus niet komen te vervallen;
• dat het onderzoek duidelijk heeft uitgewezen dat drukkerij Leo Victor voor het laatst in 2009 H-formulieren heeft gedrukt. De Deviezencommissie heeft binnen haar administratie de formulieren vanaf 2017 tot en met 2022 onderzocht en nagetrokken of zij de vergunning zou hebben verstrekt. Daarbij is de deviezencommissie het serienummer niet tegengekomen. In 2019 zijn de laatste formulieren van drukkerij Leo Victor door de Deviezencommissie ontvangen. Men zou het onderzoek vanaf 2009 tot en met 2022 moeten doen, omdat de vergunningen in die periode zijn verstrekt. Diegene die de formulieren heeft gedrukt heeft gezegd dat het wel lijkt op iets wat zij hebben gedrukt en dat zij het serienummer niet kennen, omdat het niet door hun wordt bijgehouden. Nu er gerede twijfel bestaat gaat de vervolging nooit kunnen bewijzen dat het om een vervalste H-formulier gaat;
• dat de Deviezencommissie heeft geantwoord dat zij het H-formulier niet heeft afgegeven aan appellant, maar sluit niet uit dat het H-formulier aan appellant zou zijn verstrekt door een daartoe bevoegde autoriteit. De Deviezencommissie kan dus niet uitsluiten dat het van hun afkomstig is en drukkerij Leo Victor kan niet uitsluiten dat zij het H-formulier wel hebben uitgegeven. Het is belangrijk om te weten dat appellant het H-formulier van de daartoe bevoegde autoriteit heeft gehad. Het voorgaande word niet betwist.
Op basis van het bovenstaande vraagt de verdediging om de beschikking van de Rechter-Commissaris d.d. 19 mei 2022 te vernietigen, omdat de beslissing niet gemotiveerd is danwel ondeugdelijk gemotiveerd is en om de gronden die hebben geleid tot de inverzekeringstelling danwel de verlenging van de inverzekeringstelling onrechtmatig te verklaren met als gevolg de onmiddellijke invrijheidstelling van appellant.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft naar aanleiding van de grieven, onder meer het volgende aangevoerd:
• dat op de camerabeelden valt te zien dat [naam 2] vermoedelijk het geldbedrag in het damestoilet heeft gebracht. Hierna komen appellant en [naam 3] in beeld. Vervolgens wordt er aan appellant, [naam 3] en [naam 2] verzocht om het damestoilet te verlaten. De personen die de bagages hebben gescand en de personen van het BID-team hebben gesteld dat er bij de eerste scan niets te zien was. Nadat appellant, [naam 3] en [naam 2] uit het damestoilet waren gekomen zijn de bagages wederom gescand en daarop was het geld wel te zien. De appellant heeft verklaard dat hetgeen in de trolley van [naam 3] is aangetroffen aan hem toebehoort. Toen is het H-formulier door appellant getoond;
• dat er op basis van de Deviezenregeling sprake is van een algemene beschikking die aangeeft welk bedrag fysiek uitgevoerd mag worden. Er mocht een bedrag tussen de Euro/USD 10.000,- en Euro/USD 50.000,- worden uitgevoerd. Het H-formulier was vanwege de algemene beschikking komen te vervallen. Indien men een bedrag boven de Euro/USD 50.000,- wil uitvoeren dan moet men een vergunning van de Deviezencommissie hebben. Op basis van de algemene beschikking hebben mevrouw [naam 4] en mevrouw [naam 5], die werkzaam zijn bij de Deviezencommissie, aan appellant voorgesteld om het geld giraal over te maken. Zij hebben hem op basis van de algemene beschikking afgeraden om fysiek met het geld weg te gaan;
• dat het in casu gaat om een vervalste H-formulier waarvan er een foto is gemaakt. Uit de foto is gebleken dat het om een replica gaat. Op basis van de innerlijke en de uiterlijke kenmerken kan worden aangetoond dat het gaat om valsheid in geschrifte. De stempelafdruk op het H-formulier, die door de appellant is getoond, heeft een ovale vorm en de benaming ‘invoerrechten’ is in contrario met de authentieke stempel niet afgekort. In de authentieke stempel is het woord ‘invoerrechten’ afgekort met ‘inv.’. Ook de benaming in het midden van de stempelafdruk is verschillend met de authentieke stempel. De bewijsoverwegingen zullen op de zitting ter sprake worden gebracht;
• dat de handtekening op de stempel ook niet is herkend door meneer [naam 6] en het serienummer op het H-formulier klopt ook niet en
• dat de beschikking die op 15 januari 2020 in werking zou treden, was aangehouden. Mevrouw [naam 4] heeft aan appellant verteld wat de algemene beschikking inhoudt en heeft eveneens de geest van de wet aan appellant voorgehouden. De appellant kan dus niet stellen dat hij daarvan niet op de hoogte was. Het H-formulier is pas getoond toen men het geld in de trolley had gevonden. Op het H-formulier was het bedrag van Euro 524.000,- vermeld, maar appellant heeft gezegd dat hij slechts Euro 50.000,- bij zich heeft. De appellant wist dat hij een vergunning nodig heeft om meer dan Euro 50.000,- fysiek weg te brengen. In casu is er slechts een geobjectiveerd redelijk bewijs nodig voor het vermoeden. Ook al is de bewaring niet gevorderd dan nog word de ruimte geboden om verdere onderzoekshandelingen te plegen;
Op basis van het bovenstaande vraagt de vervolging om het verzoek van de appellant af te wijzen en om de beschikking van de Rechter-Commissaris d.d. 19 mei 2022 te bevestigen.
De beoordeling van het hoger beroep
Naar aanleiding van de grieven van de verdediging en het standpunt van het Openbaar Ministerie stelt het Hof het volgende voorop.
Bij de behandeling van een verzoekschrift tot invrijheidstelling van een verdachte in de fase van de inverzekeringstelling toetst het Hof of de inverzekeringstelling al dan niet rechtmatig is en als er aan de eisen van de inverzekeringstelling is voldaan. Er dient dan sprake te zijn van een verdenking die voldoende was voor de aanhouding van verdachte, welke voorts betrekking dient te hebben op een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarnaast moet er sprake zijn van onderzoeksbelang. Bij een verlengde inverzekeringstelling wordt tevens de dringende noodzaak van continuering van de detentiemaatregel getoetst.
Het Hof zal zich derhalve moeten toespitsen op de hiervoor vermelde criteria.
Uit de aan het verzoekschrift aangehechte bijlagen behelzende de bij processen-verbaal afgelegde verklaringen van de getuigen, waaronder de douaneambtenaar, [getuige 1], en de werknemers van de deviezencommissie, mevrouw [naam 5] en mevrouw [naam 4], is er naar het oordeel van het Hof een redelijk vermoeden van schuld gebleken. Naast het redelijk vermoeden van schuld acht het Hof het onderzoeksbelang nog aanwezig. De appellant dient onder andere nog te worden geconfronteerd met de getuigen. Nu het redelijk vermoeden van schuld en het onderzoeksbelang nog aanwezig worden geacht, acht het Hof de inverzekeringstelling van de appellant rechtmatig. In het verlengde daarvan acht het Hof tevens de dringende noodzaak van de continuering van de detentiemaatregel ten aanzien van appellant geïndiceerd. Immers heeft appellant zich gedurende een langere periode voor de justitiële autoriteiten onvindbaar gehouden hoewel er een algemene opsporingsbericht ten name van hem was gelanceerd. Hetgeen de verdediging voorts heeft aangevoerd dient in de visie van het Hof bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op de zitting aan de orde te worden gesteld, weshalve het Hof daaraan zal voorbijgaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen slaagt de appellant niet in de door hem opgeworpen grieven. Op grond van het voorgaande zal het ingestelde hoger beroep ongegrond worden verklaard en zal de gewraakte beslissing van de Rechter-Commissaris d.d. 19 mei 2022 worden bevestigd, onder aanvulling van de gronden als hiervoor vermeld.
DE BESLISSING IN HOGER BEROEP
HET HOF:
Verklaart het door appellant, [naam 1], ingestelde hoger beroep ongegrond;
Bevestigt de beschikking van de Rechter-Commissaris gegeven op donderdag 19 mei 2022, onder aanvulling van de gronden als hiervoor gegeven;
Aldus gegeven te Paramaribo in Raadkamer van het Hof van Justitie op maandag 23 mei 2022 door: mr. A. Charan, Fungerend – President, mr. M.C. Mettendaf, Lid en mr. J. Kasdipowidjojo, Lid – Plaatsvervanger, bijgestaan door mr. M. Behari, Fungerend – Griffier.
w.g. M. Behari w.g. A. Charan
w.g. M.C. Mettendaf
w.g. J. Kasdipowidjojo
Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
(mr. M.E. van Genderen – Relyveld)