SRU-HvJ-2022-14

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer Art. 54c WvSv.
  • Uitspraakdatum 16 maart 2022
  • Publicatiedatum 30 januari 2023
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Naar het oordeel van het Hof is de rode draad in casu of er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding welke aanranding verdediging noodzakelijk en geboden maakt.

    Het slachtoffer rende voorbij de appellant en heeft geen confrontatie met de appellant opgezocht. De handeling van appellant jegens het slachtoffer kan als aanvallend worden gezien. Gelet op het bovenstaande is in casu in voldoende mate komen vast te staan dat er geen sprake is geweest van een noodsituatie waartegen verzoeker zich hoefde te verdedigen.

Uitspraak

HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

BESCHIKKING IN RAADKAMER VOOR STRAFZAKEN
(Ex artikel 54c van het Wetboek van Strafvordering)

OP HET HOGER BEROEP VAN DE APPELLANT, [naam 1], tegen de beschikking van de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij de Kantongerechten d.d. vrijdag 11 maart 2022 terzake het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling (ex artikel 54c van het Wetboek van Strafvordering).

Grondslag van de inverzekeringstelling
Appellant voornoemd is op 16 februari 2022 in verzekering gesteld terzake overtreding van de artikelen 189; 362; 362 jo 70 en 360 van het Wetboek van Strafrecht, welke inverzekeringstelling is verlengd d.d. 21 februari 2021;

Het verloop van de behandeling
Het Hof heeft kennis genomen van het beroepschrift d.d. 15 maart 2022 en de inhoud van het (voorlopig) strafdossier.

Vervolgens heeft het Hof bij beschikking van 15 maart 2022 bepaald dat de behandeling van het hoger beroep in raadkamer op 16 maart 2022 om 09.00 uur des voormiddags zal plaatsvinden.
Op de hiervoor vermelde datum heeft de behandeling van het hoger beroep in raadkamer plaatsgevonden, waarbij zijn gehoord:
• de Waarnemend Procureur-Generaal, mr. S. Mahadew, namens het Openbaar Ministerie;
• de raadslieden, mr. Ch. Algoe en mr. E.M. Redjopawiro en
• de appellant.

Beschikking van de Rechter-Commissaris
Bij beschikking d.d. 11 maart 2022 heeft de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij de kantongerechten de inverzekeringstelling, alsmede de verlenging van de inverzekeringstelling van appellant rechtmatig verklaard. Daartoe heeft de Rechter-Commissaris, onder meer, overwogen:
“(…) dat de inverzekeringstelling heeft plaatsgevonden in het belang van het onderzoek naar strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan;

“(…) dat de raadslieden concluderen dat er sprake is van een omstandigheid die de strafbaarheid, zo verzoeker/verdachte zich aan het strafbaar feit schuldig heeft gemaakt uitsluiten. Voorts dat het onderzoeksbelang zich niet verzet tegen de invrijheidstelling van verzoeker/verdachte;

“(…) dat uit de processen-verbaal voorkomende in het politie dossier blijkt dat tijdens een voetbalwedstrijd een gevecht uitbrak waarbij voetballers en publiek met elkaar slaags raakten. Dat op enig moment uit de groep der vechtenden zich een deel waaronder het latere slachtoffer zich verwijderde door weg te rennen van het “strijdtoneel” en wel richting kantlijn. Verzoeker/verdachte stond met een glas in zijn hand en voelde zich genoodzaakt volgens zijn zeggen zijn hand uit te strekken om zichzelf te beschermen, omdat hij bang zou zijn geworden;

“(…) dat uit niets bleek dat verzoeker/verdachte betrokken was bij het vechten zo ook bleek uit niets dat de personen die wegrenden van het “strijdtoneel” de intentie hadden om verzoeker/verdachte aan te vallen. Zij renden richting kantlijn teneinde zich te verwijderen van het “strijdtoneel”. Uit niets blijkt dat verzoeker/verdachte door dit wegrennen zich bevreesd zou moeten voelen. Hij behoorde immers niet tot de groep vechtenden;

“(…) dat uit verklaringen van gehoorde getuigen is gezegd dat verzoeker/verdachte een slaande beweging heeft gemaakt richting het latere slachtoffer en dat uit videomateriaal deze verklaringen (enige) ondersteuning vindt. De bewering van verzoeker/verdachte dat hij zijn handen heeft opgeheven ter bescherming van zijn zelf klinkt derhalve minder geloofwaardig;

“(…) dat er thans dringende noodzakelijkheid tot verlenging van de inverzekeringstelling aanwezig wordt geacht en de verdere vrijheidsbeneming in het belang van het onderzoek is, waardoor het verzoek tot invrijheidstelling zal worden afgewezen;

Ontvankelijkheid van appellant
De beschikking van de Rechter-Commissaris is gedateerd 11 maart 2022. Het beroepschrift tegen de beschikking van de Rechter-Commissaris is op 15 maart 2022 ingediend bij de griffier van de Rechter-Commissaris, die het onmiddellijk heeft doorgeleid naar de griffier van het Hof van Justitie. Aangezien de beschikking, welke nog niet was uitgereikt aan de appellant, door de advocaat op 14 maart 2020 is opgehaald, wordt het beroep geacht op tijd te zijn aangetekend, zodat appellant ontvankelijk is in het appèl.

De grieven van appellant
De raadslieden hebben namens de appellant grieven opgeworpen met het verzoek om de beschikking van de Rechter-Commissaris te vernietigen c.q. ongedaan te maken en om de inverzekeringstelling van de appellant althans de verlenging daarvan onrechtmatig te oordelen.
De grieven van appellant komen – verkort en zakelijk weergegeven – op het volgende neer:
• dat uit het videobeeld is gebleken dat de verzoeker aan de kantlijn stond en dat het slachtoffer, met nog één of twee perso(o)n(en) achter zich, met een hoge snelheid recht op hem is afgekomen. Dit is zowel op het eerste als op het tweede videobeeld te zien;
• dat het niet is gebleken dat verzoeker slagen heeft toegebracht aan het slachtoffer. De verzoeker heeft slechts een verdedigingshandeling gepleegd terwijl hij een glas in zijn handen had en het slachtoffer is daartegen aangelopen;
• dat getuige genaamd [naam 2] heeft verklaard dat hij wel heeft gezien wie de slagen aan het slachtoffer heeft toegebracht. De appellant heeft verklaard dat hij vanuit de plek waar hij stond kon zien dat de getuige [naam 2] op het veld aan het bemiddelen was. De getuige [naam 2] bevond zich dus op het veld en kon niet van die plek zijn weggegaan om vervolgens naar de uitgang toe te rennen. Hij was gelet op zijn leeftijd verantwoordelijk voor de spelers. De getuige [naam 2] is de enige die beweert dat het slachtoffer opzettelijk en met kracht zou zijn geslagen door appellant. De verklaring van de getuige [naam 2] kan dus niet kloppen en de politieambtenaren hebben ten aanzien hiervan geen verdere onderzoekshandelingen gepleegd;
• dat de verzoeker op 15 februari 2022 was opgeroepen op het politiebureau en toen gelijk heeft aangeboden om de medische kosten van het slachtoffer te dekken, maar niemand heeft naar hem geluisterd. Ook de rechter-commissaris heeft niet naar hem geluisterd. Er is wel ettelijke malen aangeboden om de medische kosten van het slachtoffer te dekken;
• dat in casu het opzetelement ontbreekt en er geen dringende noodzakelijkheid bestaat voor de verlenging van de inverzekeringstelling;
• het slachtoffer is inmiddels genezen en neemt normaal deel aan voetbalwedstrijden;
• dat de Nederlandse strafzaak, die bekend staat onder ECLI:NL:RBMAA:2012:BY3137, gaat over een toeschouwer van een voetbalwedstrijd die een agent met een kruk heeft geslagen. Daarbij is er een beroep gedaan op de overmacht situatie en de rechtbank heeft beslist dat het bewezen verklaarde geen strafbare feit oplevert en is de verdachte van alle rechtsvervolging ontslagen. Gelet op de feiten en omstandigheden is in casu gebleken dat er een handeling is gepleegd naar aanleiding van een hevige gemoedstoestand;
• dat de videobeelden sinds meet af aan beschikbaar waren. De vervolging vindt dat verzoeker nog moet worden geconfronteerd met de videobeelden terwijl hij inmiddels reeds een maand in detentie zit. De verzoeker is reeds geconfronteerd met de videobeelden en als de vervolging vindt dat het onderzoeksbelang daaruit blijkt, dan zal die stelling geen stand houden.
• dat het dossier volledig is en de videobeelden zijn veilig gesteld. Daarnaast is het slachtoffer gehoord. Het visum van de arts maakt ook deel uit van het dossier. Er kan geen sprake zijn van bewijsvertroebeling.
Op grond van het bovenstaande verzoekt de verdediging het Hof om de beschikking van de rechter-commissaris te willen vernietigen en de verlenging van de inverzekeringstelling van de verzoeker onrechtmatig te willen verklaren.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft naar aanleiding van de grieven, onder meer het volgende aangevoerd:
• dat het slachtoffer op 31 januari 2022 aangifte heeft gedaan tegen appellant;
• dat het slachtoffer heeft verklaard dat er op een gegeven moment onenigheid is ontstaan tussen twee spelers van de verschillende voetbalteams. Dat mondde uit in een gevecht waarbij de toeschouwers van het ene voetbalteam de spelers van het andere voetbalteam aanvielen;
• dat de getuige [naam 2] heeft verklaard dat zij op gegeven moment in de richting van de uitgang zijn gerend en dat hij daarbij heeft gezien dat een onbekende man van Javaanse afkomst één van zijn groepsleden, genaamd [naam 3], opzettelijk en met kracht en met behulp van een voorwerp een slag aan zijn gezicht toebracht. De getuige [naam 2] kon niet aangeven om welke voorwerp het ging. Dit gegeven wordt ondersteund door een aantal videobeelden. Op het eerste videobeeld valt te zien dat de appellant aan de kantlijn staat naar de wedstrijd te kijken. Op het tweede videobeeld valt te zien dat de appellant aan het slachtoffer opzettelijk en met kracht een slag toebrengt met behulp van een glazenvoorwerp terwijl het slachtoffer voorbij de appellant rent;
• dat het visum van de arts aangeeft dat het slachtoffer 8 maal multipele snijwonden heeft overgehouden en is doorverwezen naar de plastische chirurg. Een vervolg visum maakt gewag van genezing binnen onbepaalde tijd;
• dat, indien de appellant de medische kosten had willen dekken, hij sinds zijn inverzekeringstelling op 16 februari 2022 daartoe de gelegenheid heeft gehad;
• dat er een dringende noodzakelijkheid is dat appellant blijft aangehouden, omdat er nog onderzoekshandelingen moeten worden gepleegd, waaronder confrontatie met de videobeelden. Daarnaast kan er sprake zijn van bewijsvertroebeling, omdat de appellant vader is van één van de spelers van de tegenpartij;
• dat de verzoeker sinds meet af aan ontkennende verklaringen heeft afgelegd. In casu is niet gebleken van enige gemoedstoestand waarin de verzoeker verkeerde.
Op grond van het bovenstaande vraagt het Openbaar Ministerie om de beschikking van de rechter-commissaris d.d. 11 maart 2022 te willen bevestigen.

De beoordeling van het hoger beroep
Naar het oordeel van het Hof is de rode draad in casu of er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding welke aanranding verdediging noodzakelijk en geboden maakt.
Het Hof heeft tijdens het bekijken van de videobeelden geconstateerd dat appellant aan de kantlijn stond toen het slachtoffer hem voorbij rende. Het slachtoffer rende dus, anders dan appellant heeft verklaard, niet in zijn richting op en ook niet op hem af. Toen het slachtoffer de appellant voorbij rende was er geen sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar, een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een noodzakelijke verdediging.
De appellant heeft verder verklaard dat hij hevig was geschrokken toen hij zag dat het slachtoffer op hem afrende. Volgens appellant kon hij niets anders doen dan zichzelf beschermen. Ter bescherming van zijn gezicht en lichaam had hij zijn hand, waarin hij het glas hield, voor zich uitgestrekt. Uit de videobeelden is gebleken dat er geen sprake was van een dreigend gevaar toen het slachtoffer appellant voorbij rende waardoor verdediging niet geboden was.
De appellant heeft verklaard dat het glas door de botsing met het slachtoffer is gevallen en is stukgegaan en heeft het slachtoffer daardoor letsel opgelopen. Uit de videobeelden is ook komen vast te staan dat toen het slachtoffer appellant voorbij rende, de appellant zijn arm waarin hij het glas vasthield opzettelijk voor zich heeft uitgestrekt. Het slachtoffer is op dat moment gewond geraakt en heeft multipele snijwonden aan zijn gelaat opgelopen. Kortom, het slachtoffer rende voorbij de appellant en heeft geen confrontatie met de appellant opgezocht. De handeling van appellant jegens het slachtoffer kan als aanvallend worden gezien. Gelet op het bovenstaande is in casu in voldoende mate komen vast te staan dat er geen sprake is geweest van een noodsituatie waartegen verzoeker zich hoefde te verdedigen.
Naast het redelijk vermoeden van schuld acht het Hof het onderzoeksbelang nog aanwezig. Appellant dient onder andere nog te worden geconfronteerd met de videobeelden.
Nu het redelijk vermoeden van schuld en het onderzoeksbelang nog aanwezig worden geacht, acht het Hof de inverzekeringstelling van de appellant rechtmatig. Om die reden wordt het door appellant gedane verzoek afgewezen en zal de beschikking van de Rechter-Commissaris worden bevestigd.

DE BESLISSING IN HOGER BEROEP

HET HOF:

Wijst af het verzoek van appellant, [naam 1];

Bevestigt de beschikking van de Rechter-Commissaris gegeven op vrijdag 11 maart 2022.

Aldus gegeven te Paramaribo in Raadkamer van het Hof van Justitie op woensdag 16 maart 2022 door: mr. I.S. Chhangur – Lachitjaran, Fungerend – President, mr. L. Ravenberg en mr. S. Punwasi, Leden – Plaatsvervanger, bijgestaan door mr. M. Behari, Fungerend – Griffier.

w.g. M. Behari w.g. I.S. Chhangur – Lachitjaran
w.g. L. Ravenberg
w.g. S. Punwasi

Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
(mr. M.E. van Genderen – Relyveld)