- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer Art. 54c WvSv.
- Uitspraakdatum 14 juni 2022
- Publicatiedatum 30 januari 2023
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
In casu is komen vast te staan dat tussen de bewaker en de appellant er geen sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar, dat appellant noodzaakte met zijn vuistvuurwapen gericht te schieten op de bewaker.
Het Hof overweegt voorts dat appellant als ambtenaar van politie is getraind om met agressie om te gaan, ingeval daarvan sprake is. De appellant was aangezegd om de opgezette tent te verwijderen en heeft geweigerd om daaraan gevolg te geven. In casu gaat het niet om geweld aangewend in de uitoefening van zijn beroep zoals de verdediging het doet voorkomen, maar om een geval waarbij appellant als burger in een woordenwisseling en handgemeen is geraakt met een bewaker die op dat moment wel in de uitoefening van zijn taak als beveiliger ter plekke aanwezig was.Gelet op de geschetste situatie en het geïndiceerd onderzoeksbelang is het Hof van oordeel dat in dit stadium van het onderzoek er een dringende noodzakelijkheid bestaat voor de verdere continuering van de vrijheidsbeneming van de appellant. Om die reden dient het door appellant gedane verzoek afgewezen te worden en zal de beschikking van de Rechter-Commissaris worden bevestigd.
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
BESCHIKKING IN RAADKAMER VOOR STRAFZAKEN
(Ex artikel 54c van het Wetboek van Strafvordering)
OP HET HOGER BEROEP VAN DE APPELLANT, [naam], tegen de beschikking van de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij de Kantongerechten d.d. donderdag 09 juni 2022 terzake het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling (ex artikel 54c van het Wetboek van Strafvordering).
Grondslag van de inverzekeringstelling
Appellant voornoemd is op 15 mei 2022 in verzekering gesteld terzake overtreding van de artikelen 362; 362 jo. 70 en 360 van het Wetboek van Strafrecht, welke inverzekeringstelling is verlengd d.d. 17 mei 2022 en ingaande op 22 mei 2022;
Het verloop van de behandeling
Het Hof heeft kennis genomen van de beschikking van de Rechter-Commissaris d.d. donderdag 09 juni 2022, het beroepschrift d.d. vrijdag 10 juni 2022 en de inhoud van het (voorlopig) strafdossier.
Vervolgens heeft het Hof bij beschikking van maandag 13 juni 2022 bepaald dat de behandeling van het hoger beroep in raadkamer op dinsdag 14 juni 2022 om 11.00 uur des voormiddags zal plaatsvinden.
Op de hiervoor vermelde datum heeft de behandeling van het hoger beroep in raadkamer plaatsgevonden, waarbij zijn gehoord:
• de raadsman, mr. D.E.R. Veira;
• de Wnd. Procureur-Generaal, mr. C. Rasam, namens het Openbaar Ministerie en
• de appellant.
Ontvankelijkheid van appellant
De beschikking van de Rechter-Commissaris is gedateerd donderdag 09 juni 2022. Het beroepschrift tegen de beschikking van de Rechter-Commissaris is op maandag 13 juni 2022 ingediend bij de griffier van de Rechter-Commissaris, die het onmiddellijk heeft doorgeleid naar de griffier van het Hof van Justitie. Aangezien de beslissing van de Rechter-Commissaris op vrijdag 10 juni 2022 kenbaar was gemaakt, wordt het beroep geacht op tijd te zijn aangetekend, zodat appellant ontvankelijk is in het appèl.
De grieven van appellant
De raadsman heeft namens de appellant grieven opgeworpen met het verzoek om de beschikking van de Rechter-Commissaris te vernietigen en de invrijheidstelling van appellant te gelasten.
De grieven van appellant komen – verkort en zakelijk weergegeven – op het volgende neer:
• dat appellant op de zondag samen met zijn vrouw aan de openbare weg langs de Tourtonnelaan bezig was een tent op te zetten om goederen ten verkoop aan te bieden. De appellant bevond zich daarbij een pand verwijderd van het pand van Yokohama;
• dat de bewakers van Yokohama op een gegeven moment naar appellant zijn toegelopen en op een denigrerende wijze aan hem hebben gezegd dat hij zich van die plek moest verwijderen. Toen de appellant daaraan geen gevolg gaf is één van de bewakers ertoe overgegaan om de tent zelf af te breken en heeft daarbij vernielingen aangebracht;
• dat de bewaker de tent heeft vernield en niet als verdachte is aangemerkt;
• dat de appellant vanwege de ontstane situatie, waaronder de dreigende houding en het, verschil in lichaamsbouw, genoodzaakt was om steeds stappen achteruit te doen. De appellant heeft de bewaker verscheidene malen te kennen gegeven dat hij politieambtenaar is. Desondanks bleef de bewaker een dreigende houding aannemen. Op een bepaald moment kwam de appellant te vallen. Vanwege de afstand van één en een halve meter tussen de bewaker en de appellant was appellant niet in de gelegenheid om zich veilig te verplaatsen en om een waarschuwingsschot te lossen. De appellant was daardoor genoodzaakt om vuurwapen geweld aan te wenden en heeft de bewaker aan zijn been geschoten;
• dat appellant in een geheel andere situatie zou zijn beland, indien hij geen vuurwapengeweld had toegepast. De omstandigheid dat appellant zodanige slagen zou hebben moeten incasseren met het risico dat hij het ziekenhuis kon belanden, was daarbij niet uitgesloten;
• dat appellant in de hoedanigheid van politieambtenaar bevoegd was om bij constatering van het strafbaar feit op heterdaad, de verdachte aan te houden en
• dat er getuigen zijn die verklaringen in het voordeel van appellant hebben afgelegd en dat er geen noodzaak bestaat om de detentie van appellant te handhaven;
Op grond van het bovenstaande heeft de appellant aan het Hof verzocht om de beschikking van de Rechter-Commissaris te vernietigen en de invrijheidstelling van appellant te gelasten.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft naar aanleiding van de grieven, onder meer het volgende aangevoerd:
• dat de bewaker aan appellant heeft gezegd dat zijn tent deels op het terrein van Yokohama is geplaatst en heeft gevraagd om de tent van het terrein te verwijderen. De appellant heeft toen pertinent geweigerd om zijn tent te verplaatsen. De bewaker heeft geantwoord dat hij die tent zelf gaat verwijderen. Terwijl de bewaker bezig was de tent weg te halen heeft appellant hem een klap gegeven waarna de bewaker hem heeft gestoten. Op een bepaald moment is appellant uitgegleden en heeft zijn dienstwapen tevoorschijn gehaald. Vervolgens heeft appellant gericht geschoten op het been van de bewaker;
• dat appellant in zijn nader verhoor heeft gezegd dat hij heeft gezien dat de bewaker geen wapen bij zich had. De bewaker had slechts een gummistok bij zich die aan zijn riem was bevestigd;
• dat de appellant een pas op de plaats had moeten maken en een collega had moeten vragen om de zaak over te nemen aangezien het in casu ging om zijn persoonlijk belang;
• dat er geen getuigenverklaringen in het voordeel van appellant zijn afgelegd. Een getuige heeft verklaard dat appellant op een provocerende wijze heen en weer liep nadat hij het wapen uit zijn schoudertas had gehaald;
• dat er in casu geen sprake is van noodweer zijdens de appellant, omdat de dreiging zich niet had gemanifesteerd en het was niet van dien aard dat appellant zo disproportioneel hoefde te handelen.
Op grond van het bovenstaande vraagt het Openbaar Ministerie om de beschikking van de Rechter-Commissaris d.d. donderdag 09 juni 2022 te willen bevestigen.
De beoordeling van het hoger beroep
Naar het oordeel van het Hof is de rode draad in de grieven in casu dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding welke aanranding verdediging noodzakelijk en geboden maakte.
Het Hof heeft uit de geschetste situatie geconstateerd dat de bewaker niet gewapend was en dat zijn gummistok aan zijn riem was bevestigd. Bovendien heeft de appellant in zijn verhoor d.d. 15 mei 2022 aan de verbalisant verklaard dat hij geen wapen bij de bewaker heeft gezien. Op basis daarvan is komen vast te staan dat tussen de bewaker en de appellant er geen sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar, dat appellant noodzaakte met zijn vuistvuurwapen gericht te schieten op de bewaker.
Het Hof overweegt voorts dat appellant als ambtenaar van politie is getraind om met agressie om te gaan, ingeval daarvan sprake is. De appellant was aangezegd om de opgezette tent te verwijderen en heeft geweigerd om daaraan gevolg te geven. In casu gaat het niet om geweld aangewend in de uitoefening van zijn beroep zoals de verdediging het doet voorkomen, maar om een geval waarbij appellant als burger in een woordenwisseling en handgemeen is geraakt met een bewaker die op dat moment wel in de uitoefening van zijn taak als beveiliger ter plekke aanwezig was.
Gelet op de geschetste situatie en het geïndiceerd onderzoeksbelang is het Hof van oordeel dat in dit stadium van het onderzoek er een dringende noodzakelijkheid bestaat voor de verdere continuering van de vrijheidsbeneming van de appellant. Om die reden dient het door appellant gedane verzoek afgewezen te worden en zal de beschikking van de Rechter-Commissaris d.d. 09 juni 2022 worden bevestigd.
DE BESLISSING IN HOGER BEROEP
HET HOF:
Wijst af het verzoek van appellant, [naam], in hoger beroep;
Bevestigt de beschikking van de Rechter-Commissaris gegeven op donderdag 09 juni 2022.
Aldus gegeven te Paramaribo in Raadkamer van het Hof van Justitie op dinsdag 14 juni 2022 door: mr. M.C. Mettendaf, Fungerend – President, mr. L. Ravenberg en mr. J. Kasdipowidjojo, Leden – Plaatsvervangers, bijgestaan door mr. M. Behari, Fungerend – Griffier.
w.g. M. Behari w.g. M.C. Mettendaf
w.g. L. Ravenberg
w.g. J. Kasdipowidjojo
Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
(mr. M.E. van Genderen – Relyveld)