SRU-HvJ-2022-18

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer Art. 54c WvSv.
  • Uitspraakdatum 06 oktober 2022
  • Publicatiedatum 30 januari 2023
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Het betreft in casu doodslag, moord, zware mishandeling, zwaar lichamelijk letsel met de dood als gevolg en overtreding van de Vuurwapenwet welke appellant verweten wordt. Uit de getuigenverklaringen van de verschillende buurtbewoners, behelsende onder andere de uitlatingen van de appellant aan het adres van het slachtoffer, en het feit dat appellant, nadat er op het slachtoffer was geschoten, met zijn auto met gierende banden van huis is vertrokken terwijl het slachtoffer niet ver van zijn woning op het wegdek lag, is naar het oordeel van het Hof een redelijk vermoeden van schuld gebleken.
    Naast het redelijk vermoeden van schuld acht het Hof het onderzoeksbelang nog aanwezig. De appellant dient onder andere nog te worden geconfronteerd met de getuigen die bezwarende verklaringen jegens hem hebben afgelegd. Daarnaast moeten twee andere getuigen nog worden gehoord. Voorts, moeten de camerabeelden veilig worden gesteld waaruit het handelen van appellant na het schietincident kan worden blootgelegd. Nu het redelijk vermoeden van schuld en het onderzoeksbelang nog aanwezig worden geacht, acht het Hof de inverzekeringstelling van appellant rechtmatig.

Uitspraak

HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

BESCHIKKING IN RAADKAMER VOOR STRAFZAKEN,
(Ex artikel 54c van het Wetboek van Strafvordering)

OP HET HOGER BEROEP VAN DE APPELLANT, [naam 1], tegen de beschikking van de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van Strafzaken bij de Kantongerechten d.d. 04 oktober 2022 ter zake het verzoek tot invrijheidstelling (ex artikel 54a van het Wetboek van Strafvordering).

Grondslag van de inverzekeringstelling
Appellant voornoemd is in verzekering gesteld op 07 juli 2022 ter zake overtreding van de artikelen 349; 347; 363 lid 2; 362 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 15 van de Vuurwapenwet.

Het verloop van de behandeling
Het Hof heeft kennis genomen van het beroepschrift d.d. 05 oktober 2022 en de inhoud van het (voorlopig) strafdossier.

Vervolgens heeft het Hof bij beschikking d.d. 05 oktober 2022 bepaald dat de behandeling van het hoger beroep in raadkamer op donderdag 06 oktober 2022 om 12.00 uur des middags zal plaatsvinden.

Op de hiervoor vermelde datum en tijdstip heeft de behandeling van het hoger beroep in raadkamer plaatsgevonden, waarbij zijn gehoord:
• de Waarnemend Procureur-Generaal, mr. A. Niamat, namens het Openbaar Ministerie;
• de advocaat, mr. G.M. Leter en
• de appellant (telefonisch).

Beschikking van de Rechter-Commissaris
Bij beschikking d.d. 04 oktober 2022 heeft de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van Strafzaken bij de Kantongerechten het verzoek tot invrijheidstelling van appellant afgewezen. Daartoe heeft de Rechter-Commissaris, onder meer, het volgende overwogen:
“(…) dat de inverzekeringstelling heeft plaatsgevonden in het belang van het onderzoek naar strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
“(…) dat uit de aanwezige processen-verbaal, welke vooraf zijn gegaan aan de aanhouding en de inverzekeringstelling van de verdachte, voldoende feiten en omstandigheden zijn gebleken, welke een redelijk vermoeden van schuld opleveren tegen verdachte voor de in het bevel tot inverzekeringstelling genoemde strafbare feiten;
“(…) dat onderzoeksbelang aanwezig wordt geacht;
“(…) dat de inverzekeringstelling rechtmatig dient te worden verklaard en het verzoek tot invrijheidstelling zal worden afgewezen;

Ontvankelijkheid van appellant
De beschikking van de Rechter-Commissaris is gedateerd 04 oktober 2022. Het beroepschrift tegen de beschikking van de Rechter-Commissaris is op 05 oktober 2022 omstreeks 12.15 uur des namiddags ingediend bij de griffier van de Rechter-Commissaris, die het op 05 oktober 2022 omstreeks 13.00 uur des namiddags heeft doorgeleid naar de griffier van het Hof van Justitie; hierdoor is het beroep dus binnen de in artikel 54c lid 1 van het Wetboek van Strafvordering vastgestelde termijn ingediend, zodat appellant ontvankelijk is in het appél.

De grieven van appellant
De advocaat heeft namens appellant grieven opgeworpen, met het oog op vernietiging van de beschikking van de Rechter-Commissaris en de onmiddellijke invrijheidstelling van appellant.
De grieven van appellant komen – verkort en zakelijk weergegeven – op het volgende neer:
• dat appellant in verzekering is gesteld op basis van de verklaringen van vier getuigen terwijl deze getuigen niet hebben gezien op welke wijze het strafbaar feit is gepleegd;
• dat het Openbaar Ministerie sinds de inverzekeringstelling van appellant tot heden de door haar genoemde onderzoekshandelingen niet heeft gepleegd; de camerabeelden zijn niet veiliggesteld en de getuigen zijn niet geconfronteerd met appellant;
• dat er tijdens de huiszoeking en het onderzoek in de auto van appellant geen bewijsmiddelen en wapen zijn aangetroffen;
• dat de verdenking slechts is gebaseerd op de getuigenverklaringen van de buurtbewoners terwijl appellant geen band met hun heeft. Het Openbaar Ministerie heeft de verklaringen van appellant niet in ogenschouw genomen;
• dat er in casu geen bewijsmiddelen zijn die de appellant bezwaren. Het dossier bestaat slechts uit getuigenverklaringen die niet getoetst kunnen worden op waarheid en
• dat er inderdaad een paar keren in de woning van appellant is ingebroken. Men heeft de verdenking in casu op de appellant gelegd, omdat hij bepaalde uitspraken zou hebben gedaan, maar er zijn geen bewijzen die de appellant bezwaren.
Op basis van het bovenstaande heeft de verdediging aan het Hof verzocht om de beschikking van de Rechter-Commissaris d.d. dinsdag 04 oktober 2022 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de onmiddellijke invrijheidstelling van appellant te bevelen.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft naar aanleiding van de grieven – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
• dat appellant slachtoffer is geworden van woninginbraak en op zoek is gegaan naar de dader. De buurtbewoners van appellant hebben aangegeven dat ene [bijnaam slachtoffer] de inbraak heeft gepleegd. Volgens de buurtbewoners heeft appellant steeds de uitlating gedaan dat hij [naam 2] van het leven gaat beroven;
• dat appellant niet slechts op basis van getuigenverklaringen in verzekering is gesteld, maar ook op basis van bezwarende feiten en omstandigheden;
• dat appellant, volgens de verklaring van een getuige, met zijn auto met gierende banden van huis is vertrokken nadat er was geschoten op het slachtoffer. Het slachtoffer lag niet ver van de woning van appellant op het wegdek. Deze verklaring is bevestigd door een tweede getuige die ook een vuistvuurwapen bij appellant heeft gezien;
• dat de derde getuige heeft gesteld dat hij heeft gezien dat appellant op het slachtoffer heeft geschoten;
• dat appellant heeft gesteld dat hij het slachtoffer niet kent, maar de getuigen hebben verklaard dat hij het slachtoffer wel kent. De appellant zou opmerkingen hebben gemaakt en uitlatingen hebben gedaan dat hij het slachtoffer, [naam] meergenoemd ‘[bijnaam slachtoffer], gaat doodschieten, omdat er vaak is ingebroken in zijn woning;
• dat appellant aan bepaalde buurtbewoners heeft gezegd: ‘Laat mij zien wie die [bijnaam slachtoffer] is hoor, want mo kir a mang disi.’. Twee goede vrienden van appellant hebben bevestigd dat appellant inderdaad deze uitlating heeft gedaan;
• dat appellant heeft geweigerd om mee te werken aan de confrontatieverhoren met de getuigen en
• dat er in casu sprake is van onderzoeksbelang; twee getuigen moeten nog worden gehoord, het confrontatieverhoor tussen de getuigen en de appellant moet nog plaatsvinden en er zal via de camerabeelden van Safe City worden nagegaan wat de route van appellant na het schietincident is geweest en of hij het wapen heeft weggemaakt. In dat kader zijn er reeds instructies gegeven en het Openbaar Ministerie is in afwachting van het bericht van de politie.
Op basis van het bovenstaande heeft het Openbaar Ministerie aan het Hof verzocht om het verzoek van appellant af te willen wijzen en om de beschikking van de Rechter-Commissaris d.d. dinsdag 04 oktober 2022 te willen bevestigen.

De beoordeling van het Hoger Beroep
Naar aanleiding van de grieven van appellant en het standpunt van het Openbaar Ministerie op de grieven stelt het Hof het volgende voorop.
Bij de behandeling van een verzoekschrift tot invrijheidstelling van een verdachte in de fase van de inverzekeringstelling toetst het Hof of de inverzekeringstelling al dan niet rechtmatig is en als er aan de eisen van de inverzekeringstelling is voldaan. Er dient dan sprake te zijn van een verdenking die voldoende was voor de aanhouding van verdachte, welke voorts betrekking dient te hebben op een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarnaast moet er sprake zijn van onderzoeksbelang.
Het Hof zal zich derhalve moeten toespitsen op de hiervoor vermelde criteria.

Met de vervolging is het Hof van oordeel dat er wel feiten en omstandigheden zijn gebleken uit het onderzoek die een redelijk vermoeden van schuld tegen appellant construeren. Het betreft in casu doodslag, moord, zware mishandeling, zwaar lichamelijk letsel met de dood als gevolg en overtreding van de Vuurwapenwet welke appellant verweten wordt. Uit de getuigenverklaringen van de verschillende buurtbewoners, behelsende onder andere de uitlatingen van de appellant aan het adres van het slachtoffer, en het feit dat appellant, nadat er op het slachtoffer was geschoten, met zijn auto met gierende banden van huis is vertrokken terwijl het slachtoffer niet ver van zijn woning op het wegdek lag, is naar het oordeel van het Hof een redelijk vermoeden van schuld gebleken. Naast het redelijk vermoeden van schuld acht het Hof het onderzoeksbelang nog aanwezig. De appellant dient onder andere nog te worden geconfronteerd met de getuigen die bezwarende verklaringen jegens hem hebben afgelegd. Daarnaast moeten twee andere getuigen nog worden gehoord. Voorts, moeten de camerabeelden veilig worden gesteld waaruit het handelen van appellant na het schietincident kan worden blootgelegd. Nu het redelijk vermoeden van schuld en het onderzoeksbelang nog aanwezig worden geacht, acht het Hof de inverzekeringstelling van appellant rechtmatig.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen slaagt de appellant niet in de door hem opgeworpen grieven. Op grond van het voorgaande zal het ingestelde hoger beroep ongegrond worden verklaard en zal de gewraakte beslissing van de Rechter-Commissaris d.d. dinsdag 04 oktober 2022 worden bevestigd.

Gezien de betrekkelijke wetsartikelen.

DE BESLISSING

HET HOF:

Verklaart het beroep van appellant, [naam 1], ongegrond.

Bevestigt de beschikking van de Rechter-Commissaris d.d. dinsdag 04 oktober 2022.

Aldus gegeven te Paramaribo in Raadkamer van het Hof van Justitie op donderdag 06 oktober 2022 door: mr. A. Charan, Fungerend – President, mr. M.C. Mettendaf, Lid en mr. S. Punwasi, Lid – Plaatsvervanger, bijgestaan door mr. M. Behari, Fungerend – Griffier.

w.g. M. Behari w.g. A. Charan
w.g. M.C. Mettendaf
w.g. S. Punwasi

Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
(mr. M.E. van Genderen – Relyveld)