- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer ATC-HB 20-01
- Uitspraakdatum 11 januari 2022
- Publicatiedatum 03 februari 2022
- Rechtsgebied Tuchtrecht
-
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van het Hof zijn privé gedragingen van een advocaat tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende verwevenheid is met de praktijkuitoefening. Privé gedragingen van een advocaat worden in tuchtrechtelijk belang beoordeeld, wanneer door die gedragingen het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.
Aan de verplichting genoemd onder a van het Algemeen gedeelte I van de Ere-regelen voor de Advocaten in Suriname, met name de verplichting dat de advocaat in en buiten de uitoefening van het beroep, niets behoort te doen, wat zijn stand zou kunnen schaden, is verweerster voorbijgegaan
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE
dienende als beroepsinstantie van het Advocaten Tuchtcollege
In de zaak van
[verweerster],
advocaat,
wonende in [district],
appellant, hierna aangeduid als [verweerster],
gemachtigde: mr. E. Glunder, advocaat,
tegen
[klager],
wonende in [district],
geïntimeerde, hierna aangeduid als [klager],
gevolmachtigde: mr. E. Mohangoo, jurist,
inzake het hoger beroep van de beslissing van het Advocaten Tuchtcollege (hierna: ATC) van 22 mei 2020 (no. 19/25) gewezen tussen [klager] en [verweerster],
spreekt de Fungerend-president, in naam van de Republiek, op de voet van artikel 57 van de Advocatenwet (S.B. 2004 No. 42 zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2015 No. 42) de navolgende beslissing uit.
- Het procesverloop
1.1. Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de brief en de daarbij ingediende memorie van grieven d.d. 25 juni 2020 waaruit blijkt dat [verweerster] hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van het ATC;
- het proces-verbaal van het verhoor van partijen gehouden op 18 augustus 2020;
- het proces-verbaal van de voortzetting van het verhoor van partijen gehouden op 13 oktober 2020;
- de conclusie tot uitlating na verhoor van partijen, zijdens partijen d. 17 november 2020;
1.2. De uitspraak van de beslissing is bepaald op heden.
- De ontvankelijkheid van het beroep
Partijen zijn op de dag van de uitspraak, 22 mei 2020, niet ter zitting verschenen. Een afschrift van de beslissing hebben partijen op 27 mei 2020 van de Secretaris van het ATC ontvangen en [verweerster] heeft bij schrijven d.d. 25 juni 2020 appel aangetekend weshalve zij ontvankelijk is in het ingesteld appel.
- De feiten
3.1. [klager] is een jongere zus van [verweerster] en is procespartij in 18 processen die tussen partijen worden gevoerd c.q. zijn gevoerd.
3.2. Er is sprake van een verstoorde relatie tussen [klager] en [verweerster].
- De procedure in eerste aanleg
4.1. [klager] heeft bij het ATC gevorderd dat er maatregelen worden getroffen tegen [verweerster] op grond van tuchtrechtelijk verwijtbare handelingen door [verweerster] gepleegd.
4.2. Als grondslag voor de vordering heeft [klager] aangevoerd dat [verweerster] over hetzelfde onderwerp gedingen aanhangig maakt tegen haar en andere familieleden waarbij steeds verweer moet worden gevoerd en rechtsbijstand moet worden ingeroepen, hetgeen voor zware financiële druk zorgt. [klager] is van mening dat [verweerster] hierdoor misbruik maakt van procesrecht. Voorts dat zij verschillende brieven heeft geschreven naar de werkgever van [klager], waarbij zij haar heeft beklad en haar goede naam onterecht is aangetast.
4.3. [verweerster] heeft verweer gevoerd in dier voege dat haar woning en perceel door het geknoei van [klager] op de veiling is gezet en dat zij zich bestolen voelt. Verder dat zij volgens de wettelijke procedures voor zichzelf opkomt en dat haar privé problemen met haar familie niets te maken hebben met haar functioneren als advocaat. Tenslotte ontkent zij misbruik te maken van procesrecht en onbetamelijk te handelen.
4.4. Het ATC heeft hierna bij beslissing d.d. 22 mei 2020 met de daarin vermelde gronden, de klacht van [klager] gegrond verklaard en [verweerster] de tuchtmaatregel van schorsing voor de duur van één (1) jaar opgelegd en haar voorts verboden om gedurende twee jaren over hetzelfde onderwerp van geschil te procederen tegen [klager].
- De grieven
[verweerster] heeft een negental grieven aangevoerd tegen de beslissing van het ATC, zakelijk weergegeven neerkomende op:
Grief 1.Ten onrechte heeft het ATC appellante geen redelijke mogelijkheid geboden tot verweer.
Onder 3.2 van haar beslissing heeft het Tuchtcollege onterecht overwogen dat [verweerster] verweer heeft gevoerd.
Het Tuchtcollege heeft haar moeder, ondanks haar protest bij schrijven d.d. 26 november 2019 vanwege de fragiele gezondheid van haar moeder, toch gehoord op de zitting van 29 november 2019. Tijdens dit verhoor heeft zij, [verweerster], de ruimte voor enige tijd verlaten en bij terugkomst heeft zij opgemerkt dat haar moeder onwaarheden vertelde aan het Tuchtcollege, waartegen zij (emotioneel) niet bij machte was om verweer te voeren. Gelet op de brief van 26 november 2019, had het Tuchtcollege haar in de gelegenheid moeten stellen zich uit te laten over de door haar moeder afgelegde verklaringen. Ook het niet kenbaar maken van het bestaan van het proces-verbaal van de gehouden zittingen, heeft ertoe bijgedragen dat zij geen deugdelijk verweer heeft kunnen voeren. Ten onrechte heeft het Tuchtcollege voorts onder 4.4 van haar beslissing, het gevoerd verweer van [verweerster], vermeld als te zijn niet relevant.
Grief 2. Het ATC heeft in strijd met de wet gehandeld
Het ATC vermeldt in haar beslissing in punt 1.2 dat van de behandeling proces-verbaal is opgemaakt, welke zich onder de processtukken bevindt. Echter heeft het ATC in strijd met artikel 52 lid 2, nagelaten om haar van dit processtuk kennis te doen nemen zowel gedurende het proces als daarna. De mogelijkheid tot verweer is haar ontnomen.
Het ATC heeft met verwijzing naar artikel 47 lid 2, als bijzondere voorwaarde een verbod aan appellante opgelegd om met betrekking tot hetzelfde onderwerp van geschil te procederen tegen [klager] gedurende een periode van twee jaren met ingang van de dag waarop deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. Met het opgelegd verbod, dat als bijzondere voorwaarde is geformuleerd, overtreedt het ATC volgens haar, artikel 47 lid 2 waarop het volgens de bewoordingen gebaseerd zou zijn. De gestelde bijzondere voorwaarde zoals genoemd in dit artikel heeft alleen betrekking op de praktijkbeoefening van de advocaat. Het feit dat [verweerster] advocaat van beroep is, neemt niet weg dat zij in persoon kan procederen, hetgeen binnen de grenzen van Suriname is toegestaan. Volgens [verweerster] kan het Tuchtcollege haar niet hiervan uitsluiten, gezien dit indruist tegen de bepaling neergelegd in artikel 11 van de Grondwet en het discriminatieverbod neergelegd in artikel 1 jo 8 leden 1 en 2 van de Grondwet. Voorts heeft het Tuchtcollege onterecht onder 4.3 overwogen dat de persoon van [verweerster] en de advocaat [verweerster], niet van elkaar afgezonderd kunnen worden. Volgens [verweerster] vervult zij meerdere maatschappelijke functies die elk hun eigen specifieke verantwoordelijkheid en zorgplicht hebben. [verweerster] erkent dat, door haar beroep als advocaat, een verregaande zorgplicht op haar rust, doch is de mening toegedaan dat zij zich steeds naar haar zorgplicht heeft gedragen.
Volgens [verweerster] mag van haar, ook al is zij advocaat, niet verwacht worden dat zij zich erbij neerlegt dat zij wordt bestolen van hetgeen zij moeizaam heeft opgebouwd.
Ten onrechte heeft het Tuchtcollege verklaringen afgenomen van de moeder van [verweerster], daar zij niet beëdigd was als getuige en is het Tuchtcollege hiermee in overtreding van artikel 52 lid 8 van de Advocatenwet.
Grief 3. Het Tuchtcollege heeft zijn wettelijke bevoegdheden overschreden
Ten onrechte heeft het Tuchtcollege getracht te bemiddelen in het geschil tussen [verweerster] en [klager], zonder daarvoor de wettelijke bevoegdheid te hebben. Volgens [verweerster] is er in Suriname geen sprake van enige geschillenregeling voor de advocatuur, waarbij de bevoegdheid zou zijn verleend aan het ATC tot geschiloplossing naar aanleiding van klachten tegen een advocaat.
Grief 4. Ten onrechte heeft het ATC zich ingelaten met het verloop van lopende processen.
Door het opgelegd verbod om te mogen procederen heeft het Tuchtcollege, naar de mening van [verweerster], haar in de situatie gebracht om zonder enig verweer toe te zien, dat [klager] en haar moeder door misleiding van meerdere personen en autoriteiten, hebben bewerkstelligd dat zij haar woning en perceel is kwijtgeraakt. Volgens [verweerster] houdt het aan haar opgelegd verbod om te procederen ook in dat alle lopende zaken niet meer voortgezet mogen worden.
Grief 5. De beslissing van het Tuchtcollege is niet voldoende gemotiveerd
Het Tuchtcollege heeft onder 3.1 van de beslissing aangegeven, dat [klager] rechtsbijstand heeft moeten inroepen en advocaatkosten heeft moeten betalen. Echter heeft het Tuchtcollege verzuimd aan te geven dat er in Suriname geen verplichte procesvertegenwoordiging bestaat. Het ATC heeft merendeels de klachten van klaagster verwoord en het specifieke verweer niet in de overwegingen c.q. beslissing betrokken maar volstaan met de algemene vermelding in punt 4.4 dat het ATC bespreking van de overige stellingen en weren van partijen overbodig acht daar die voor de beslissing niet relevant zijn gebleken. Hiermee is in strijd gehandeld met artikel 45 van de Advocatenwet.
Grief 6. Het Tuchtcollege heeft bij de beslissing ontoelaatbare onzorgvuldigheden en tegenstrijdigheden begaan
De door het Tuchtcollege genomen beslissing behelst naast meerdere onjuiste spellingen en vermeldingen, ook een oppervlakkige beoordeling met vergaande gevolgen waarbij de relevante feiten en omstandigheden, afgezien van het eenzijdig verhaal van [klager] en de rest van de familie, niet in de overwegingen van het Tuchtcollege zijn meegenomen.
Mr. Glunder is als haar raadsman opgetreden en staat desondanks als gemachtigde vermeld. Het dictum van de beslissing bevat verder niet de volledige vermelding van de naam van [verweerster], waardoor het in twijfel kan worden getrokken of de beslissing zonder de volledige naamsvermelding enige werking heeft.
De in de beslissing van het Tuchtcollege opgenomen bijzondere voorwaarde is verder onuitvoerbaar, daar het Tuchtcollege niet heeft aangegeven welke vordering als basis zal gelden voor het verbod tot procederen. Hierdoor kan de Deken van de Orde van Advocaten de toebedeelde toezichtfunctie ingevolge artikel 48 van de Advocatenwet niet uitoefenen. Het Tuchtcollege heeft in de beslissing aangegeven, dat het aan de rechter is toebedeeld om te bepalen of er sprake is van misleiding van de rechter door [klager] en dat het Tuchtcollege deze overweging niet kan maken. Echter heeft het Tuchtcollege wel een beslissing genomen in de civiele procedures tussen partijen, door het verbod van procederen op te leggen.
Grief 7. Het Tuchtcollege heeft zich eenzijdig ingelaten met familie aangelegenheden
Het Tuchtcollege heeft indringende vragen gesteld over de begrafenis van de vader van [verweerster] en deze ook betrokken in haar beslissing, hetgeen doet vermoeden dat het Tuchtcollege de handelingen van [verweerster] op dit zeer persoonlijk gebied wilde beoordelen.
Grief 8. Het Tuchtcollege heeft de klachten niet objectief benaderd
Gedurende het proces en de daarin genomen beslissing heeft het Tuchtcollege zich zeer ontvankelijk getoond voor de emotionele beïnvloeding van de tegenpartij. Het Tuchtcollege heeft in de beslissing te vaak eenzijdige informatie opgenomen, zoals onder andere de brief gericht aan de werkgever van [klager]. Echter zijn in deze brief geen zaken van familierechtelijke aard opgenomen, maar is de werkgever van [klager] aangeschreven in het kader van het publiekrecht. Het Tuchtcollege heeft gericht een negatief beeld van [verweerster] opgebouwd, door enkel de klachten van [klager] op te nemen zonder het daartegen gevoerd verweer van [verweerster].
Grief 9. Het Tuchtcollege heeft geen recht op een eerlijk proces gegund
Het Tuchtcollege heeft een eenzijdig beïnvloed oordeel gegeven in een jarenlange familievete.
- De vordering in hoger beroep
[verweerster] concludeert op bovengenoemde gronden tot vernietiging van de beslissing van het ATC waarvan beroep, althans te bepalen dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd.
- Het standpunt van [klager] in hoger beroep.
Verkort weergegeven, blijft [klager] bij haar standpunt, ingenomen bij het ATC, dat [verweerster] misbruik maakt van het procesrecht en zich onbetamelijk gedraagt in de uitoefening van haar beroep als advocaat
- De beoordeling
8.1. Advocaten zijn op grond van artikel 37 van de Advocatenwet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, ter zake van inbreuken op de ordebesluiten en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Ingevolge het bepaalde in artikel 17 lid 2 van de Advocatenwet zijn de ere-regelen op advocaten van toepassing. Deze ere-regelen, ook wel gedragsregels genoemd, kunnen als een leidraad dienen bij de beantwoording van de vraag of de tuchtrechtelijke norm van artikel 37 van de Advocatenwet is geschonden. Om te bepalen wat de advocaat in het concrete geval heeft te doen of heeft na te laten, is de tuchtrechter vaak genoodzaakt zich uit te laten over de strekking van een gedragsregel.
Het Hof overweegt met betrekking tot de aangevoerde grieven als volgt:
Voorop dient gesteld te worden dat [verweerster] geen duidelijke scheiding trekt tussen de verschillende grieven die zij aanvoert. Door herhaling van delen van sommige grieven in andere grieven, vindt er overlapping plaats. Waar nodig zal het Hof derhalve meerdere grieven samen bespreken.
8.2. Met betrekking tot grief 1 en delen van grief 2
[verweerster] is van mening dat zij geen kans heeft gehad om verweer te voeren en dat het ATC in strijd met artikel 52 lid 2 van de Advocatenwet heeft gehandeld door haar het proces-verbaal van de zitting van 29 november 2019 te onthouden.
Artikel 52 lid 2 van de Advocatenwet luidt als volgt: “De betrokken advocaat en de klager zijn bevoegd zich bij de behandeling van de klacht door een raadsman te doen bijstaan; zij en hun raadslieden worden in de gelegenheid gesteld tijdig van de processtukken kennis te nemen; hen wordt door de secretaris van het Tuchtcollege tijdig medegedeeld waar en wanneer deze gelegenheid bestaat.”
Het zal de aandachtige lezer bij het lezen van het gehele artikel 52 opvallen dat daarin in feite enkele procedurele handelingen zijn beschreven die gevolgd moeten worden bij het in behandeling nemen van de zaak. De daarin bedoelde processtukken hebben in bijzonderheid te maken met de aanwezige stukken aan het begin van het proces. Niet is gebleken dat [verweerster] om een afschrift van het proces-verbaal van de zitting van 29 november 2019 heeft gevraagd en desgevraagd dit niet te harer beschikking is gesteld.
De stelling van [verweerster] dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om verweer te voeren is onjuist. Uit de door het Hof opgevraagde stukkenin eerste aanleg, met name het proces-verbaal van de tuchtzitting van vrijdag 29 november 2019,wordt zakelijk weergegeven, het volgende gelezen: Aan het begin van de terechtzitting is door de voorzitter van het ATC ingegaan op de brief die [verweerster] heeft geschreven met betrekking tot het bezwaar, dat haar moeder gehoord zou worden. Het Hof maakt op dat is aangegeven, dat de moeder als informant gehoord zal worden en is uiteengezet welk doel het college dacht te bereiken met de aanwezige partijen. In de aanhef van het proces-verbaal is de moeder ook aangeduid als informante. Op grond hiervan wordt vastgesteld dat er geen verplichting bestond de moeder te beëdigen zoals wordt gesteld in grief 2.
[verweerster] heeft na de uitleg terzake door de voorzitter van het ATC, in emotionele toestand, de zaal verlaten. De zitting is toen geschorst om haar advocaat mr. Glunder de gelegenheid te geven met haar in gesprek te gaan. De behandeling van de zaak is hervat nadat [verweerster] en haar advocaat terug zijn gekeerd in de zaal. [naam], zijnde de moeder, [klager] en [verweerster] zijn achtereenvolgens aan het woord geweest en hierna de raadsman van [verweerster], mr. Glunder, althans zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten. Dat [verweerster] thans stelt geen gelegenheid te hebben gehad om verweer te voeren oftewel dat er ten onrechte is overwogen dat zij verweer heeft gevoerd is naar het oordeel van het Hof onjuist. In het verlengde hiervan rustte er op het ATC geen plicht het proces-verbaal van de zitting van 29 november 2019, ongevraagd aan [verweerster] te verstrekken. Het ATC heeft op grond hiervan dus niet in strijd gehandeld met artikel 52 lid 2 van de Advocatenwet zoals gesteld door [verweerster]. Grief 1 en de besproken delen van grief 2 falen derhalve.
8.3. Met betrekking tot grief 3
Van belang is eerstens vast te stellen of het ATC bevoegd is kennis te nemen van de aan haar voorgelegde klacht. Die bevoegdheid staat vast nu dit college ex artikel 38 van de Advocatenwet (S.B. 2004 No. 42 zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2015 No. 42), specifiek voor dit doel – tuchtrechtspraak – is ingesteld. Nu er geen enkele wettelijke bepaling is die het ATC verbiedt te bemiddelen, faalt deze grief.
8.4. Met betrekking tot het overig deel van grief 2 en grief 4
Deze grieven komen in essentie op hetzelfde neer of liggen in elkaars verlengde en worden daarom samen besproken. In het overig deel van grief 2 spreekt [verweerster] zich uit tegen het verbod dat haar is opgelegd dat zij gedurende een periode van twee jaren geen processen mag voeren met betrekking tot hetzelfde geschil tegen [klager]. Volgens [verweerster] heeft het ATC er geen rekening mee gehouden dat art. 47 lid 2 alleen betrekking heeft op de praktijkbeoefening van de advocaat. Zij heeft zich steeds aan haar zorgplicht gehouden in het besef dat vanwege haar beroep deze zorgplicht verregaand is. Het feit dat zij advocaat is neemt niet weg dat zij in persoon mag procederen. Ten slotte is zij van mening dat zij door dit verbod in de situatie gebracht wordt om zonder verweer de processen te moeten ondergaan.
Ten aanzien van het overig deel van grief 2 overweegt het hof als volgt.
Onderdeel van de klacht van [klager] is dat [verweerster] misbruik van procesrecht maakt door steeds processen tegen haar aanhangig te maken en haar alzo doende in de kosten jaagt.
Voorop dient gesteld te worden dat zowel de advocaat als beroepsbeoefenaar, als de privépersoon van de advocaat, procederende in persoon, dienen te handelen zoals het een goed advocaat betaamt. Het Hof gaat derhalve mee met de overweging van het ATC dat de persoon van [verweerster] en de advocaat [verweerster] onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, waardoor [verweerster] zich ook in haar privé- c.q. maatschappelijk gerelateerde aangelegenheden, naar de stand van haar beroep behoort te gedragen. De advocaat dient steeds voor ogen te houden, dat die door de toelating als advocaat bij het Hof van Justitie in Suriname, geroepen is richting te geven aan het rechtsleven en naast de Rechterlijke Macht mede te werken aan de rechtsbedeling, één en ander ter bevordering van een goede rechtspraak in het land. Zijn verplichtingen, voortvloeiend uit de betekenis van het beroep, kunnen worden samengevat in het door de wetgever als grondslag zowel voor weigering van toelating als voor disciplinaire maatregelen aanvaarde voorschrift, dat de advocaat zich heeft te onthouden van alles, wat inbreuk maakt op de eer van de stand der advocaten.
Ten einde in casu het gestelde misbruik van procesrecht te kunnen beoordelen, heeft het Hof het door [klager] overgelegd overzicht van 18 aanhangig gemaakte processen onder de loep genomen. Het hof heeft dit overzicht geplaatst tegen de verplichting genoemd onder a van het Algemeen gedeelte I van de Ere-regelen voor de Advocaten in Suriname, met name de verplichting dat de advocaat in en buiten de uitoefening van het beroep alles hoort na te laten dat zijn stand zou kunnen schaden. Onder deze verplichting valt, naar het oordeel van het Hof, in elk geval dat de advocaat als deskundige een gedegen inschatting dient te maken van de kans van slagen van rechtszaken alvorens de rechter te adieren. Daarbij hoort hij mede in overweging te nemen, het belang van alle bij het proces betrokken personen. [verweerster] kan, mede gelet op haar jarenlange ervaring als advocaat en na alle omstandigheden in aanmerking genomen hebbende, worden verweten bewust in strijd te hebben gehandeld met de verplichting genoemd onder a van het Algemeen gedeelte I van de Ere-regelen voor de Advocaten in Suriname. Het Hof komt tot de conclusie dat [verweerster] tegen beter weten in, onnodig rechtsprocessen aanhangig heeft gemaakt tegen [klager].
Ten aanzien van grief 4 overweegt het hof als volgt.
Artikel 47 lid 2 van de Advocatenwet luidt: “Bovendien is het Tuchtcollege bevoegd bij de beslissing ook andere bijzondere voorwaarden, betreffende de praktijk-beoefening van de betrokken advocaat gedurende de proeftijd of een bij de beslissing te bepalen gedeelte daarvan, te stellen.”
Dit artikel staat niet op zichzelf maar ligt in het verlengde van artikel 46 van de Advocatenwet waarin is bepaald dat het ATC bij het opleggen van de maatregel van schorsing mag bepalen dat een deel daarvan niet zal worden tenuitvoer gelegd, een voorwaardelijk deel dus, onder bepaling van een proeftijd. De voorwaarde is dat hij binnen de bepaalde proeftijd niet in strijd mag handelen met hetgeen opgenomen staat in artikel 37 van deze wet. Boven op dit alles mag het ATC krachtens artikel 47 een bijzondere voorwaarde opleggen.Nu het ATC onder 5.2 van de beslissing een onvoorwaardelijke schorsing heeft opgelegd, kan er geen bijzondere voorwaarde, ex artikel 47 lid 2 van de Advocatenwet, worden opgelegd. De beslissing onder 5.3 kan derhalve geen stand houden.
Het overig deel van grief 2 dat zich richt tot met name de beslissing onder 5.3, slaagt.
Op grond van al hetgeen hierboven is overwogen acht het Hof de verdere bespreking van grief 4 niet nodig, aangezien bedoelde grief zich richt tot de implementatie van de bijzondere voorwaarde, het verbod om met betrekking tot hetzelfde onderwerp van geschil te procederen tegen [klager] gedurende een periode van twee jaren.
8.5. Met betrekking tot grief 5
Inderdaad kent de Surinaamse wetgeving geen verplichte procesvertegenwoordiging.
Dit houdt in dat iemand ervoor mag kiezen zijn eigen zaak voor de kantonrechter in Suriname te verdedigen maar sluit niet uit dat iemand zich mag doen bijstaan door een raadsman wanneer dat voor haar noodzakelijk is. Wanneer volgens het ATC de relevante onderdelen voor haar beslissing zijn besproken, staat het haar vrij niet relevante onderdelen onbesproken te laten, ongeacht door welke partijen deze zijn ingebracht. In casu is naar het oordeel van het Hof niet in strijd gehandeld met artikel 45 van de Advocatenwet. De redenering van [verweerster] gaat derhalve mank op dit stuk, waardoor deze grief faalt.
8.6. Met betrekking tot grief 6
Indien er in de beslissing van het ATC waarvan beroep, omissies danwel schrijffouten voorkomen worden die uiteraard verbeterd. Voor het overige ligt het aan het Hof om de overwegingen van het ATC te beoordelen hetgeen ook geschiedt in de bespreking van de grieven.
[verweerster] is vanaf 2005 toegelaten om als advocaat bij het Hof van Justitie te postuleren en is het haar niet onbekend, of althans behoort het haar bekend te zijn dat de naamsaanduiding van partijen zoals in hoofde van de beslissing vermeld, geen praktische c.q. implementatie problemen oplevert voor de werking van de beslissing, nu deze als één geheel moet worden opgevat. Het Hof vermag niet na te laten op te merken dat in casu geen juridisch betoog is gevoerd doch dat eerder sprake is van een zoektocht “naar spijkers op laag water”. Het 2e deel van grief 6 richt zich wederom tot de bijzondere voorwaarden, waarover het Hof zich bereids heeft uitgelaten.
8.7. Met betrekking tot de grieven 7 en 9
Grief 7: Het Tuchtcollege heeft zich eenzijdig ingelaten met familie aangelegenheden. Grief 9: Het Tuchtcollege heeft een eenzijdig beïnvloed oordeel gegeven in een jarenlange familievete.
Beide partijen hebben in het proces bij het ATC hun familievete ter sprake gebracht waardoor het logisch is dat er daarover vragen zijn gesteld. Het is het Hof niet gebleken dat het ATC zich eenzijdig heeft ingelaten met familie aangelegenheden.
Het Hof is evenwel van oordeel dat voor het vaststellen of [verweerster] ingevolge de Advocatenwet tuchtrechtelijk aansprakelijk moet worden gesteld, het ATC partijen veel ruimte geboden heeft om de familie omstandigheden aan de orde te stellen. Naar het oordeel van het Hof is echter niet gebleken dat het ATC zich bij de beslissing in deze zaak heeft laten leiden door de familievete. Grieven 7 en 9 falen derhalve.
8.8. Met betrekking tot grief 8
Ten aanzien van grief 8 kan worden gesteld, dat indien [verweerster] tot de conclusie was gekomen dat er zich enige onregelmatigheid zou hebben voorgedaan ten aanzien van het perceel, hetwelk onderwerp is van een proces tussen haar en [klager], het op haar weg had gelegen om dit ter attentie van de behandelende rechter te brengen. Het siert een advocaat niet om de werkgever van een partij waartegen geprocedeerd wordt, aan te schrijven en daarbij vermoedens, insinuaties en aantijgingen, als te zijn vaststaande feiten, aan te halen. Bovendien heeft [verweerster] hierbij gebruik gemaakt van het brievenhoofd van haar advocatenpraktijk met de kennelijke bedoeling meer gewicht te geven aan de inhoud van die brief c.q. brieven. Dit handelen kan slechts tot doel hebben gehad de goede naam en eer van [klager] aan te tasten. Naar het oordeel van het Hof zijn privé gedragingen van een advocaat tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende verwevenheid is met de praktijkuitoefening. Er bestaat in casu verwevenheid tussen het handelen van [verweerster] als advocaat, met haar optreden in de gedingen, ook al berusten die, volgens haar op een familievete. Privé gedragingen van een advocaat worden in tuchtrechtelijk belang beoordeeld, wanneer door die gedragingen het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Er kan hiervan sprake zijn indien er een zeker verband met de praktijkuitoefening is of wanneer de verweten gedraging voor een advocaat in het licht van diens beroepsuitoefening, absoluut ongeoorloofd moet worden geacht. Naar het oordeel van het Hof heeft [verweerster] met het zich wenden tot de werkgever van [klager], in strijd gehandeld met Ere- regel nummer 25, luidende: “De advocaat zal zich steeds in gepaste termen uitlaten en alles vermijden, wat tot ongewenste incidenten, in het bijzonder van persoonlijke aard, aanleiding kan geven.”
Aan de verplichting genoemd onder a van het Algemeen gedeelte I van de Ere-regelen voor de Advocaten in Suriname, met name de verplichting dat de advocaat in en buiten de uitoefening van het beroep, niets behoort te doen, wat zijn stand zou kunnen schaden, is [verweerster], ook met deze handeling, wederom voorbijgegaan.
8.9. Concluderend is het Hof van oordeel dat [verweerster] zich bij het uitoefenen van het beroep, meer dan eens schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van de Ere-regelen van de Advocaten in Suriname, namelijkhet bepaalde onder a van het Algemeen gedeelte I van voormelde Ere-regelen, met name de verplichting dat de advocaat in en buiten de uitoefening van het beroep alles hoort na te laten dat zijn stand zou kunnen schaden. Tevens is overtreden Ere-regel nummer 25 als bijzondere regel, die bepaalt dat de advocaat zich steeds in gepaste termen zal uitlaten en alles zal vermijden, wat tot ongewenste incidenten, in het bijzonder van persoonlijke aard, aanleiding kan geven. [verweerster] heeft door in strijd te handelen met de genoemde ere-regels, gehandeld zoals het een goed advocaat niet betaamt en kan haar daarom schending van artikel 37 van de advocatenwet worden verweten. De klacht ingediend door [klager] is daarom gegrond.
8.10. Artikel 45 lid 2 van de Advocatenwet somt limitatief vier tuchtmaatregelen op die het ATC kan opleggen indien het college van oordeel is dat het tegen de betrokken advocaat gerezen bezwaar gegrond is. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen zal het Hof de getroffen maatregel niet overnemen en acht het Hof een maatregel als na te noemen passend.
- De beslissing in hoger beroep
Het Hof:
9.1. Verklaart de klacht van [klager] gegrond;
9.2. Vernietigt de beslissing van het Advocaten Tuchtcollege d.d. 22 mei 2020, waarvan beroep voor wat betreft de opgelegde tuchtmaatregel;
En opnieuw rechtdoende:
9.3. Legt aan [verweerster] de tuchtstraf van schorsing uit het ambt van advocaat op voor de duur van vier maanden met ingang van de dag waarop het afschrift van deze beslissing van de griffier is ontvangen.
9.4 Bepaalt dat deze beslissing zal worden bekendgemaakt c.q. gepubliceerd op de uitspraken databank van de website van het Hof van Justitie (www.rechtspraak.sr).
Aldus gewezen door mr. M.C. Mettendaf, Fungerend-president, mr. S.S.S. Wijnhard, Lid en mr. E.P. Rudge LL.M., Lid-plaatsvervanger en door de Fungerend-president ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op 11 januari 2022 uitgesproken, in tegenwoordigheid van mevr. C.R. Tamsiran-Harris LL.M., Fungerend-griffier.
w.g. C.R. Tamsiran-Harris w.g. M.C. Mettendaf
w.g. S.S.S. Wijnhard
w.g. E.P. Rudge
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld