SRU-HvJ-2022-20

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer 38/2022
  • Uitspraakdatum 15 augustus 2022
  • Publicatiedatum 27 maart 2023
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Het Hof kan zich verenigen met het vonnis van de Kantonrechter in het Derde Kanton d.d. 14 augustus 2018 en met de gronden waarop dit berust en zal het beroepen vonnis, met uitzondering van de daarin opgenomen schadevergoedingsmaatregel, bevestigen.

    Het Hof constateert dat het bedrag dat door de nabestaanden in eerste aanleg was gedeclareerd SRD 33.660, – bedroeg. Aangezien de bouwkosten ten bedrage van SRD 20.000, – niet zijn onderbouwd, heeft het Hof evenals de vervolging besloten om die in casu buiten beschouwing te laten. Het Hof heeft bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding acht geslagen op het leed dat door de verdachte aan de nabestaanden van het slachtoffer is toegebracht; het tijdsverloop; de geldontwaarding en de draagkracht van de verdachte. Gelet op het voorgaande en vanwege het reparatoire karakter van de schadevergoedingsmaatregel heeft het Hof bepaald dat aan de verdachte de verplichting zal worden opgelegd om aan de Staat ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer het bedrag van SRD 15.000, -, met ingang van eind augustus 2022 in tien achtereenvolgende maandelijkse termijnen ad. SRD 1.500, – , te betalen.

Uitspraak

Vonnisnummer: 38/2022
Uitspraak: 15 augustus 2022
Parketnummer: 1-2-00540
TEGENSPRAAK

APPÈLSTRAFKAMER

Het Hof van Justitie van Suriname

Gezien de stukken van het geding, waaronder het in afschrift overgelegde vonnis van de Kantonrechter in het Derde Kanton gewezen op 14 augustus 2018 en uitgesproken tegen de verdachte:

[verdachte], geboren op [datum] te [plaats], elektriciën van beroep en wonende aan de [adres] te [ressort] in het district [district], thans in vrijheid verkerend.

De verdachte is verschenen en wordt bijgestaan door mr. C. Rambharos, advocaat bij het Hof van Justitie.

Ontvankelijkheid appèl

Uit de stukken van de zaak in eerste aanleg welke aan het Hof zijn overgelegd door de Griffie der Kantongerechten is gebleken dat de advocaat van de verdachte op 27 augustus 2018 op de voorgeschreven wijze appèl heeft aangetekend tegen het voormelde vonnis van de Kantonrechter in het Derde Kanton.

Gelet op het vorenstaande heeft de verdachte tijdig appél aangetekend tegen het voormelde vonnis, weshalve hij daarin ontvankelijk is.

De tenlastelegging:

Aan dit vonnis is als bijlage I gehecht een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de tenlastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.

Indien in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De geldigheid van de inleidende dagvaarding

Tegen de dagvaarding in eerste aanleg noch tegen de dagvaarding in hoger beroep zijn preliminaire verweren gevoerd die strekken tot de nietigheid van de dagvaarding. Het Hof is ook ambtshalve niet gebleken van gebreken in de dagvaarding. De dagvaarding is derhalve geldig.

De bevoegdheid van het Hof van Justitie

Er zijn geen verweren gevoerd ten aanzien van de bevoegdheidsvraag. Het Hof is ambtshalve evenmin gebleken van omstandigheden de absolute competentie van het Hof regarderende, zodat het Hof bevoegd is tot kennisname van de onderhavige zaak.

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Er zijn geen verweren aangevoerd ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het Hof is ambtshalve evenmin gebleken van omstandigheden de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie regarderende, zodat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is.

De schorsing der vervolging

Er zijn geen verweren aangevoerd ten aanzien van de schorsing der vervolging. Het is het Hof ambtshalve evenmin gebleken dat er redenen zijn voor schorsing der vervolging.

Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep

Dit vonnis is, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 334 en 336 van het Wetboek van Strafvordering, gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.

Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de vervolgingsambtenaar en van hetgeen door de verdediging is aangevoerd.

De vervolgingsambtenaar heeft gevorderd dat het Hof het vonnis van de Kantonrechter in het Derde Kanton d.d. 14 augustus 2018, onder aanvulling van de schadevergoedingsmaatregel, zal bevestigen. De vervolgings-ambtenaar heeft gesteld dat de schadevergoeding ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer thans is begroot op een bedrag van SRD 13.660, -. De vervolgingsambtenaar heeft derhalve aan het Hof gevraagd om aan de verdachte de verplichting op te leggen om het bedrag van SRD 13.660, – te betalen en bij niet betaling door de verdachte, te vervangen door één maand hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.

De verdachte heeft gesteld dat hij het aan hem bij inleidende dagvaarding onder A ten laste gelegde strafbare feit wel heeft begaan. Volgens de verdachte is hij in hoger beroep gekomen tegen de schadevergoedingsmaatregel dat door de kantonrechter is opgelegd, daar hij zich niet kan verenigen met de hoogte van het schadevergoedingsbedrag (SRD 29.518, -) dat hij aan de Staat, ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer, moet betalen. Alhoewel de gedeclareerde kosten in eerste aanleg exorbitant hoog zijn, heeft de verdachte zich erin berust. De verdachte heeft aan het Hof voorgesteld om het bedrag van SRD 13.660, – binnen tien maanden af te betalen aangezien hij geen vaste inkomsten heeft waardoor zijn inkomsten per maand verschillen.

Het vonnis waarvan beroep

Bij vonnis van de Kantonrechter in het Derde Kanton d.d. 14 augustus 2018 is de verdachte terzake het bij inleidende dagvaarding onder A (dood door schuld) ten laste gelegde, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 20 lid 1 en artikel 21 lid 1 en lid 4 van de Rijwet 1971, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden, met bepaling dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van het hierbij op twee (2) jaren bepaalde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Voorts heeft de Kantonrechter de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zeven (7) maanden ontzegd en bepaald dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 11 van de Rijwet 1971 vóór het tijdstip waarop deze bijkomende straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest vanaf 16 januari 2017, op de duur van deze bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht. Vervolgens heeft de Kantonrechter aan de verdachte bij wege van een schadevergoedingsmaatregel opgelegd om aan de Staat, ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer SRD 29.518, – (negen en twintigduizend vijfhonderd en achttien Surinaamse Dollars) te betalen, bij niet betaling te vervangen door één (1) maand hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.

Het Hof kan zich verenigen met het vonnis van de Kantonrechter in het Derde Kanton d.d. 14 augustus 2018 en met de gronden waarop dit berust en zal het beroepen vonnis, met uitzondering van de daarin opgenomen schadevergoedingsmaatregel, bevestigen.

Het Hof heeft gelet op de aard van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het Hof constateert dat het bedrag dat door de nabestaanden in eerste aanleg was gedeclareerd SRD 33.660, – bedroeg. Aangezien de bouwkosten ten bedrage van SRD 20.000, – niet zijn onderbouwd, heeft het Hof evenals de vervolging besloten om die in casu buiten beschouwing te laten. Het Hof heeft bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding acht geslagen op het leed dat door de verdachte aan de nabestaanden van het slachtoffer is toegebracht; het tijdsverloop; de geldontwaarding en de draagkracht van de verdachte. Gelet op het voorgaande en vanwege het reparatoire karakter van de schadevergoedingsmaatregel heeft het Hof bepaald dat aan de verdachte de verplichting zal worden opgelegd om aan de Staat ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer het bedrag van SRD 15.000, -, met ingang van eind augustus 2022 in tien achtereenvolgende maandelijkse termijnen ad. SRD 1.500, – , te betalen.

De toepasselijke wettelijke bepalingen

Gezien de artikelen 9, 40 en 54f van het Wetboek van Strafrecht; artikel 337 van het Wetboek van Strafvordering en de artikelen 20 lid 1 en 21 lid 1 en lid 4 van de Rijwet 1971 zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

Beslissing:

Het Hof van Justitie:

Rechtdoende in hoger beroep:

Bevestigt het vonnis van de Kantonrechter in het Derde Kanton op 14 augustus 2018 gewezen en uitgesproken tegen voornoemde verdachte, waarvan beroep, met uitzondering van de daarin opgenomen schadevergoedingsmaatregel.

Vernietigt het beroepen vonnis ten aanzien van de daarin opgenomen schadevergoedingsmaatregel.

En opnieuw rechtdoende:

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer, het bedrag van SRD 15.000, -(vijftienduizend Surinaamse Dollar), met ingang van eind augustus 2022 in tien achtereenvolgende maandelijkse termijnen ad. SRD 1.500, – , te betalen.

 

Aldus gewezen door:

mr. A. Charan, Fungerend – President,
mr. S. Punwasi en mr. J. Kasdipowidjojo, Leden – Plaatsvervangers
bijgestaan door mr. M. Behari, Fungerend – Griffier en uitgesproken door de Fungerend – President voornoemd op de openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van maandag 15 augustus 2022 te Paramaribo.

w.g. M. Behari w.g. A. Charan
w.g. S. Punwasi
w.g. J. Kasdipowidjojo

Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
(mr. M.E. van Genderen – Relyveld)