- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer Art. 54c Sv.
- Uitspraakdatum 15 april 2022
- Publicatiedatum 28 maart 2023
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft uit de geschetste situatie geconstateerd dat appellant in verband wordt gebracht met verschillende wapens en munitie, waaronder 8 semi automatische wapens, 313 patronen en 30 patroonhouders. Uit dat aantal is ook gebleken dat twee wapens behoren tot het arsenaal vuurwapens die uit het wapendepot van de ex-president te [plaats 2] zijn weggenomen. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij op 15 maart 2022 in de middaguren thuis bij zijn schoonvader, [medeverdachte 2], was en dat de mannen, waaronder appellant, met wie hij is aangehouden aldaar aanwezig waren. [medeverdachte 5] heeft naderhand verklaard dat zijn schoonvader aan hem had gevraagd om alle mannen naar [district] te vervoeren. Zijn schoonvader had aan hem gezegd dat hij pas bij aankomst zou horen wat er verder zou gebeuren. Deze verklaring van [medeverdachte 5] wordt ondersteund door de verklaringen die zijn afgelegd door [medeverdachte 4]. Voorts zijn er chatberichten veiliggesteld waaruit is gebleken dat er met derden wordt gesproken over de koop en verkoop van verschillende wapens en munitie. Daarbij is ook aangegeven of het gaat om oude of nieuwe wapens. Deze chatberichten beslaan de periode vanaf 03 oktober 2021 tot en met 15 december 2021. Vervolgens is gebleken dat appellant heeft gereageerd op berichten waarbij er een wapen ten verkoop wordt aangeboden.
Naar het oordeel van het Hof is het redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van appellant uit het bovenstaande komen vast te staan.
Naast het redelijk vermoeden van schuld acht het Hof het onderzoeksbelang nog aanwezig. In casu moet de verdachte [medeverdachte 2] nog worden aangehouden. In de visie van het Hof moet er aan het Openbaar Ministerie de ruimte worden geboden om te onderzoeken wat de werkelijke bedoeling van het in het bezit hebben van de verschillende wapens en munitie is geweest.
Uitspraak
HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
BESCHIKKING IN RAADKAMER VOOR STRAFZAKEN
(Ex artikel 54c van het Wetboek van Strafvordering)
OP HET HOGER BEROEP VAN DE APPELLANT, [appellant], tegen de beschikking van de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij de Kantongerechten d.d. dinsdag 12 april 2022 terzake het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling (ex artikel 54c van het Wetboek van Strafvordering).
Grondslag van de inverzekeringstelling
Appellant voornoemd is op 17 maart 2022 in verzekering gesteld terzake overtreding van de artikelen 188; 371; 371 jo. 73; 381 jo. 72; 381 jo. 73; 480; 480 jo. 72; 480 jo. 72 jo. 73; 481; 482 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2; 9; 15; 15A; 16; 18; 24 en 24 jo. 73 van de Vuurwapenwet welke inverzekeringstelling is verlengd d.d. 22 maart 2022 en ingaande op 24 maart 2022;
Het verloop van de behandeling
Het Hof heeft kennis genomen van de beschikking van de Rechter-Commissaris d.d. dinsdag 12 april 2022, het beroepschrift d.d. donderdag 14 april 2022 en de inhoud van het (voorlopig) strafdossier.
Vervolgens heeft het Hof bij beschikking van donderdag 14 april 2022 bepaald dat de behandeling van het hoger beroep in raadkamer op vrijdag 15 april 2022 om 09.30 uur des voormiddags zal plaatsvinden.
Op de hiervoor vermelde datum heeft de behandeling van het hoger beroep in raadkamer plaatsgevonden, waarbij zijn gehoord:
• de advocaat, mr. G.A.T.T. Sitaram en
• de Waarnemend Procureur-Generaal, mr. C. Rasam, namens het Openbaar Ministerie.
Ontvankelijkheid van appellant
De beschikking van de Rechter-Commissaris is gedateerd dinsdag 12 april 2022. Het beroepschrift tegen de beschikking van de Rechter-Commissaris is op donderdag 14 april 2022 ingediend bij de griffier van de Rechter-Commissaris, die het onmiddellijk heeft doorgeleid naar de griffier van het Hof van Justitie. Hierdoor is het beroep binnen de in artikel 54c lid 1 van het Wetboek van Strafvordering vastgestelde termijn ingediend, zodat appellant ontvankelijk is in het appèl.
De grieven van appellant
De advocaat heeft namens de appellant grieven opgeworpen met het verzoek om de beschikking van de Rechter-Commissaris te vernietigen en om de invrijheidstelling van appellant te gelasten.
De grieven van appellant komen – verkort en zakelijk weergegeven – op het volgende neer:
• uit het onderzoek is niet gebleken dat appellant samen met zijn broer [medeverdachte 1] aanwezig was bij een vergadering die thuis bij hun broer [medeverdachte 2] was gehouden;
• er zijn verklaringen afgelegd en op een bepaald moment is men teruggekomen op de verklaring ten aanzien van de vergadering;
• er is een confrontatieverhoor geweest tussen de twee personen die met wapens zijn aangehouden. [medeverdachte 3] heeft gezegd dat het strafbaar feit in [district] is aangevangen toen hij werd gebeld. Op een gegeven moment heeft hij [medeverdachte 4] erbij betrokken. Het kan ook zijn dat [medeverdachte 4] werd gebeld en dat hij [medeverdachte 3] erbij heeft betrokken.
• de appellant was niet aanwezig tijdens de vergadering in [plaats 1] en was ook niet aanwezig toen een tot nu toe onbekend gebleven persoon belde om te zeggen dat de auto’s waarin de wapens waren ergens gebracht moesten worden;
• uit de telefoonuitdraai is gebleken dat de appellant geen contact heeft geïnitieerd ten aanzien van de wapens. Er werd juist naar hem gebeld en gesmst en daarbij werd er een vuistvuurwapen ten verkoop aangeboden;
• het gaat niet om zware wapens die vermissen uit het wapendepot te [plaats 2];
• de appellant heeft evenals zijn broer gezegd dat hij niets weet over zware wapens en dat hij slechts is gaan vissen. Zijn oudere broer [medeverdachte 2] wordt door de andere verdachten ‘pater intellectualis’ genoemd. Dat wil niet zeggen dat de appellant kennis draagt van de dingen die zijn broer doet;
• indien [medeverdachte 2] de ‘pater intellectualis’ was, dan zou hij zijn broers, [medeverdachte 1] en de appellant hebben gevraagd om de auto’s te besturen, want [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zouden de wapens een andere bestemming kunnen geven;
• de vergadering heeft het vermoeden gewekt dat er sprake zou zijn van een criminele organisatie en
• de appellant wist niets omtrent de wapens en was slechts gaan jagen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft naar aanleiding van de grieven – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
• [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij op 15 maart 2022 in de middaguren thuis bij zijn schoonvader, [medeverdachte 2], was en dat de mannen met wie hij is aangehouden aldaar aanwezig waren. [medeverdachte 5] heeft naderhand verklaard dat zijn schoonvader aan hem had gevraagd om alle mannen naar [district] te vervoeren. Zijn schoonvader had aan hem gezegd dat hij pas bij aankomst zou horen wat er verder zou gebeuren;
• [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij thuis bij [medeverdachte 2] was, omdat er werk aan hem was aangeboden. Ook [medeverdachte 4] heeft verklaard dat alle mannen met wie hij is aangehouden op die plek aanwezig waren;
• de verdachte [medeverdachte 2] moet nog worden aangehouden. De taakverdeling is geschied zoals hij dat heeft bepaald. Het vertrouwen gaat gepaard met het afschermen van zijn eigen familie;
• uit het rapport van de technische recherche is gebleken dat [medeverdachte 5] contact had met ene [naam 1] en ene [naam 2] omtrent wapens en munitie. Verder wordt er ook gesproken over oud en nieuw en de koopsom. Deze whatsapp berichten beslaan de periode vanaf 03 oktober 2021 tot en met 15 december 2021. Dit betekent dat men al geruime tijd bezig was en
• het redelijk vermoeden van schuld wordt ruimschoots door het feitenmateriaal ondersteund.
Op grond van het bovenstaande heeft het Openbaar Ministerie aan het Hof verzocht om de beschikking van de Rechter-Commissaris d.d. dinsdag 12 april 2022 te willen bevestigen.
De beoordeling van het hoger beroep
Naar aanleiding van de grieven van de verdediging en het standpunt van het Openbaar Ministerie stelt het Hof het volgende voorop.
Bij de behandeling van een verzoekschrift tot invrijheidstelling van een verdachte in de fase van de inverzekeringstelling toetst het Hof of de inverzekeringstelling al dan niet rechtmatig is en als er aan de eisen van de inverzekeringstelling is voldaan. Er dient dan sprake te zijn van een verdenking die voldoende was voor de aanhouding van verdachte, welke voorts betrekking dient te hebben op een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarnaast moet er sprake zijn van onderzoeksbelang. Bij een verlengde inverzekeringstelling wordt tevens de dringende noodzaak van continuering van de detentiemaatregel getoetst.
Het Hof zal zich derhalve moeten toespitsen op de hiervoor vermelde criteria.
Het Hof heeft uit de geschetste situatie geconstateerd dat appellant in verband wordt gebracht met verschillende wapens en munitie, waaronder 8 semi automatische wapens, 313 patronen en 30 patroonhouders. Uit dat aantal is ook gebleken dat twee wapens behoren tot het arsenaal vuurwapens die uit het wapendepot van de ex-president te [plaats 2] zijn weggenomen. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij op 15 maart 2022 in de middaguren thuis bij zijn schoonvader, [medeverdachte 2], was en dat de mannen, waaronder appellant, met wie hij is aangehouden aldaar aanwezig waren. [medeverdachte 5] heeft naderhand verklaard dat zijn schoonvader aan hem had gevraagd om alle mannen naar [district] te vervoeren. Zijn schoonvader had aan hem gezegd dat hij pas bij aankomst zou horen wat er verder zou gebeuren. Deze verklaring van [medeverdachte 5] wordt ondersteund door de verklaringen die zijn afgelegd door [medeverdachte 4]. Voorts zijn er chatberichten veiliggesteld waaruit is gebleken dat er met derden wordt gesproken over de koop en verkoop van verschillende wapens en munitie. Daarbij is ook aangegeven of het gaat om oude of nieuwe wapens. Deze chatberichten beslaan de periode vanaf 03 oktober 2021 tot en met 15 december 2021. Vervolgens is gebleken dat appellant heeft gereageerd op berichten waarbij er een wapen ten verkoop wordt aangeboden. Naar het oordeel van het Hof is het redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van appellant uit het bovenstaande komen vast te staan.
Naast het redelijk vermoeden van schuld acht het Hof het onderzoeksbelang nog aanwezig. In casu moet de verdachte [medeverdachte 2] nog worden aangehouden. In de visie van het Hof moet er aan het Openbaar Ministerie de ruimte worden geboden om te onderzoeken wat de werkelijke bedoeling van het in het bezit hebben van de verschillende wapens en munitie is geweest.
Nu het redelijk vermoeden van schuld en het onderzoeksbelang nog aanwezig worden geacht, acht het Hof de inverzekeringstelling van de appellant rechtmatig. Mede gelet op het voorgaande en ter voorkoming van bewijsvertroebeling acht het Hof tevens de dringende noodzaak van de continuering van de detentiemaatregel ten aanzien van appellant geïndiceerd.
Gelet op de geschetste situatie en het geïndiceerd onderzoeksbelang is het Hof van oordeel dat in dit stadium van het onderzoek er een dringende noodzakelijkheid bestaat voor de verdere continuering van de vrijheidsbeneming van de appellant. Om die reden dient het door appellant gedane verzoek te worden afgewezen en zal de beschikking van de Rechter-Commissaris d.d. dinsdag 12 april 2022 worden bevestigd.
DE BESLISSING IN HOGER BEROEP
HET HOF:
Wijst af het verzoek van appellant, [appellant], in hoger beroep;
Bevestigt de beschikking van de Rechter-Commissaris gegeven op dinsdag 12 april 2022.
Aldus gegeven te Paramaribo in Raadkamer van het Hof van Justitie op vrijdag 15 april 2022 door: mr. D. Nanhoe, Fungerend – President, mr. L. Ravenberg en mr. S. Punwasi, Leden – Plaatsvervangers, bijgestaan door mr. M. Behari, Fungerend – Griffier.
w.g. M. Behari w.g. D. Nanhoe
w.g. L. Ravenberg
w.g. S. Punwasi
Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
(mr. M.E. van Genderen – Relyveld)