SRU-HvJ-2022-30

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR 15863
  • Uitspraakdatum 18 november 2022
  • Publicatiedatum 13 september 2023
  • Rechtsgebied Burger-overheid
  • Inhoudsindicatie

    Een kortgeding procedure leent zich niet voor de beantwoording van de vraag of de door de wetgever gecreëerde grondslag voor de installatie van camera’s in het kader van het safe city project voldoende deugdelijke en wettelijke waarborgen biedt. Die vraag zal moeten worden voorgelegd aan de rechter in een bodemprocedure.
    Bovendien is om die vraag op verantwoorde wijze te kunnen beantwoorden, zoals ook blijkt uit het vonnis waarvan beroep, een diepgaand literatuur en jurisprudentie onderzoek noodzakelijk. Daarvoor is in een kortgeding procedure geen ruimte.

Uitspraak

GR- 15-863

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

VONNIS

In de zaak van

[Appellant],
appellant,
wonende te [plaats],
gemachtigde: mr. dr. G. N. Best , advocaat,

tegen

  1. DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
    gevestigd en kantoorhoudend te Paramaribo,
    gemachtigde: mr. N.U. van Dijk, advocaat,
  1. HET TELECOMMUNICATIEBEDRIJF SURINAME (TELESUR), rechtspersoon,
    gevestigd en kantoorhoudend te Paramaribo,
    geïntimeerden,
    gemachtigde: mr. D.S. Kaag, advocaat.

inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton tussen appellant als eiser en geïntimeerden als gedaagden in kort geding gewezen vonnis van 24 oktober 2019 (A.R. No. 19-1415) spreekt het Hof, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

  1. Het procesverloop in hoger beroep

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:

het proces-verbaal van de griffier der Kantongerechten van 29 oktober 2019, waarin is vermeld dat tegen het vonnis van 24 oktober 2019 op 29 oktober 2019 door appellant hoger beroep is ingesteld;

de pleitnota van appellant van 6 november 2020 met bijlagen;

de antwoord pleitnota van geïntimeerde sub A van 19 maart 2021;

– de antwoord pleitnota van geïntimeerde sub B van 19 maart 2021;

de repliek pleitnota van appellant van 2 juli 2021 met bijlage;

– de dupliek pleitnota van geïntimeerde sub B van 6 augustus 2021;

– de dupliek pleitnota van geïntimeerde sub A van 3 december 2021.

De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

  1. De beoordeling
  1. Appellant vordert in dit geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  2. de veroordeling van geïntimeerde sub A om binnen twee dagen na de uitspraak alle in het kader van het safe city project langs de openbare weg geplaatste camera’s buiten werking te stellen en buiten werking te houden totdat de wetgever heeft voorzien in een deugdelijke en met voldoende waarborgen omklede wettelijke grondslag voor het project op straffe van een dwangsom;
  3. geïntimeerde sub A te gebieden om binnen 8 dagen na uitspraak een behoorlijk bewijs van de buitenwerking stelling van de camera’s aan appellant te doen toekomen op straffe van een dwangsom;
  4. geïntimeerde sub B te gebieden om binnen twee dagen na uitspraak de verwerking van de met behulp van de camera’s verkregen persoonsgegevens te staken en gestaakt te houden totdat de wetgever heeft voorzien in een deugdelijke en met voldoende waarborgen omklede wettelijke grondslag voor de verwerking van de persoonsgegevens verkregen met behulp van de camera’s, op straffe van een dwangsom;
  5. geïntimeerde sub B te gebieden om binnen acht dagen na de uitspraak en op ieder ander moment dat appellant zulks wenst, een behoorlijk bewijs van de gestaakte verwerking van de met behulp van de camera’s verkregen persoonsgegevens aan appellant te doen toekomen, op straffe van een dwangsom;
  6. de veroordeling van geïntimeerden tot betaling van de advocaat- en vertalingskosten van SRD 16.750,-;
  7. de veroordeling van geïntimeerden in de proceskosten.
  8. Bij het vonnis waarvan beroep is het gevorderde integraal afgewezen.
  9. Appellant heeft tegen dit vonnis vijf grieven geformuleerd.
  10. Ter beoordeling ligt op de eerste plaats de vraag voor of appellant in deze voldoende gesteld heeft om te kunnen oordelen dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen.
  11. Door geïntimeerde sub A is betoogd dat de vordering van appellant geen voorlopige voorziening betreft maar dat alle onderdelen van de vordering een definitief karakter hebben en dat de zinsnede “totdat de wetgever heeft voorzien in een deugdelijke en met voldoende waarborgen omklede wettelijke grondslag” het gevorderde niet van een voorlopige aard voorziet, omdat door de bodemrechter uiteindelijk beoordeeld zal moeten worden of van een deugdelijke en met voldoende waarborgen omklede wettelijke grondslag sprake is.
  12. Dit verweer slaagt.

Een kortgeding procedure leent zich niet voor de beantwoording van de vraag of de door de wetgever gecreëerde grondslag voor de installatie van camera’s in het kader van het safe city project voldoende deugdelijke en wettelijke waarborgen biedt. Die vraag zal moeten worden voorgelegd aan de rechter in een bodemprocedure.

Bovendien is om die vraag op verantwoorde wijze te kunnen beantwoorden, zoals ook blijkt uit het vonnis waarvan beroep, een diepgaand literatuur en jurisprudentie onderzoek noodzakelijk. Daarvoor is in een kortgeding procedure geen ruimte.

  1. Dat betekent dat het hof, anders dan de kantonrechter, van oordeel is, dat het gevorderde geen voorlopige voorziening betreft zodat appellant in deze vordering alsnog niet ontvankelijk moet worden verklaard.
  2. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd en appellant alsnog niet ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem gevorderde. Tevens dient hij de kosten van het proces te dragen.

     

    De beslissing

Het hof:

  • vernietigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding d.d. 24 oktober 2019 waarvan beroep gewezen onder A.R. no. 19-1415 en opnieuw rechtdoende:

verklaart appellant niet ontvankelijk in het door hem gevorderde;

veroordeelt appellant in de kosten van het geding tot aan dit vonnis begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. S.S.S. Wijnhard en mr. I. Sonai, leden, en

w.g. A. Charan

door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 18 november 2022, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein BSc., Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advocaat mr. dr. G.N. Best, gemachtigde van appellant, terwijl geïntimeerde noch bij gemachtigde noch bij vertegenwoordiging is verschenen.

Voor afschrift

De Griffier van het Hof van Justitie,

Mr. M.E. van Genderen-Relyveld