SRU-HvJ-2022-33

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR 16215
  • Uitspraakdatum 03 juni 2022
  • Publicatiedatum 13 september 2023
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    In artikel 272 Rv is bepaald dat een partij die hoger beroep heeft ingesteld tegen een vonnis, wanneer buiten de gevallen bij wet voorzien de voorlopige tenuitvoerlegging van dat vonnis is bevolen, bevoegd om bij afzonderlijk verzoekschrift aan het Hof van Justitie het verzoek te doen, dat de executie wordt gestaakt. Nu geen hoger beroep is ingesteld en het vonnis reeds in gezag van gewijsde is getreden, kan het Hof de staking van de executie van dat vonnis ingevolge artikel 272 Rv niet gelasten. Het anticiperen van artikel 272 van het ontwerp van het nieuw Surinaams Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zou niet tot een ander oordeel leiden.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

Beschikking ex artikel 272 Rv

In de zaak van

  1. [Verzoeker sub 1],
    hierna te noemen: ‘[verzoeker sub 1]’,
  1. [Verzoeker sub 2],
    hierna te noemen: ‘[verzoeker sub 2]’,
  1. [Verzoeker sub 3],
    hierna te noemen: ‘[verzoeker sub 3]’
    wonende te [plaats 1],

    verzoekers,
    verder gezamenlijk te noemen: ‘[verzoekers]’
    gemachtigde: mr. D.P.A. Landvreugd, advocaat,

tegen

[Verweerder],
zichzelf noemende [Verweerder],
wonende te [plaats 1],
verweerder,
verder te noemen: ‘[verweerder]’,
gemachtigde: mr. M.G.A. Vos, advocaat,

  1. Het procesverloop in hoger beroep

1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:

  • het verzoekschrift ex artikel 272 Rv van [verzoekers] ingekomen ter Griffie van het Hof van Justitie d.d. 13 mei 2022;
  • het proces-verbaal van de zitting van het hof van 17 mei 2022 waarbij Molgo [verzoeker sub 1] Patricia is verschenen bijgestaan door haar advocaat en [verweerder] vertegenwoordigd is geweest door zijn advocaat;.
  • de conclusie tot uitlating zijdens [verzoekers] d.d. 20 mei 2022;
  • de conclusie tot uitlating zijdens [verweerder] d.d. 23 mei 2022.

1.2. De beschikking is bepaald op heden.

  1. De feiten

2.1. [Verzoekers] zijn door de kantonrechter in kortgeding bij vonnis van 19 november 2021 bekend onder A.R. no. 18-3413, veroordeeld om binnen een [1] maand na betekening van het vonnis de woning staande en gelegen aan [adres 1] te [plaats 1] te ontruimen en deze ter beschikking van [verweerder] te stellen, met medeneming van alle van hunnentwege aldaar bevindende personen en goederen.

2.2. Het vonnis bekend onder A.R. no. 18-3413 is door de deurwaarder bij het Hof van Justitie, P. Olensky, op 21 december 2021 aan [verzoekers] betekend.

2.3. Tegen het vonnis bekend onder A.R. no. 18-3413 is geen appel ingesteld door [verzoekers]

2.4. [Verzoekers] hebben bij de kantonrechter in kortgeding schorsing van de executie van het vonnis met A.R. no. 18-3413 gevorderd. In deze heeft de kantonrechter op 10 maart 2022 vonnis gewezen bekend onder A.R. no. 22-0070 en daarbij de gevraagde voorziening geweigerd. [Verzoekers] hebben appel ingesteld tegen dit vonnis en is de aanzegging hiervan op 20 april 2022 aan [verweerder] betekend.

  1. De vordering, de grondslag en het verweer

3.1. [Verzoekers] vorderen dat de executie van het vonnis met A.R. no. 18-3413 wordt gestaakt totdat het Hof definitief zal hebben beslist in de zaak bekend onder A.R. no. 22-0070. [Verzoekers] verzoeken het Hof om te anticiperen op artikel 272 van het ontwerp van het nieuw Surinaams Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, welk artikel, volgens hun stelling, het Hof de mogelijkheid biedt om de tenuitvoerlegging van elk vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, te schorsen.

3.2. [Verzoekers] hebben in hun verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan hun vordering ten grondslag gelegd:

  • dat [verweerder] reeds een aanvang heeft gemaakt met de executie van het vonnis bekend onder A.R. no. 18-3413 en heeft de deurwaarder op woensdag 11 mei 2022 de mededeling gedaan dat hij op zaterdag 14 mei 2022 de ontruiming feitelijk zal verrichten;
  • dat de kantonrechter in de procedure bekend onder A.R. no. 22-0070 een onjuiste rechtsopvatting heeft omtrent de in de jurisprudentie ontwikkelde beoordelingsmaatstaf voor een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak in kortgeding;
  • dat [verweerder] misbruik maakt van zijn executierecht c.q. zijn bevoegdheid om [verzoeker sub 1] die tijdens de relatie van bijkans vier en dertig jaar al haar spaargeld heeft geïnvesteerd in het perceel en de woning van [verweerder], te ontruimen;
  • dat [verzoekers] door de ontruiming in een noodtoestand zullen komen te verkeren, daar de bankinstellingen geen lening meer zullen verstrekken aan [verzoeker sub 1] om een nieuw huis te kunnen bouwen en [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] nog bij haar inwonen;
  • dat [verzoeker sub 1] een aanbetaling voor een woning bij Pan American heeft gedaan, maar dat door de covid-19 pandemie de aannemer gestopt is met bouwen en [verzoeker sub 1] nog niet over haar woning kan beschikken;
  • dat [verzoekers] vanwege de covid-19 pandemie en door geldgebrek nog geen aanvang heeft kunnen maken met verhuizen;
  • dat staking van het vonnis bekend onder A.R. no. 18-3413 wel kan worden bevolen, ondanks het feit dat er hier geen rechtsmiddel meer tegen open staat, indien de verdere tenuitvoerlegging van de executie misbruik van bevoegdheid oplevert.

3.3. [verweerder] heeft verweer gevoerd op het verzoek waarbij hij het volgende heeft aangegeven:

  • dat [verweerder] eigenaar is van de woning en dat [verzoekers] door het beëindigen van de relatie tussen [verzoeker sub 1] en [verweerder] niet langer het recht van gebruik hebben. [verzoekers] blijven zonder recht of titel in de woning van [verweerder];
  • dat indien [verzoeker sub 1] meent te hebben geïnvesteerd in de woning van [verweerder], zij een vorderingsrecht heeft, maar dat dit niet betekent dat zij gebruik mag blijven maken van de woning;
  • dat er gewag is gemaakt van een bodemprocedure van [verzoekers] tegen hem doch dat deze nimmer is ingesteld, waardoor [verweerder] deze vordering van [verzoekers] als obstructie ervaart;
  • dat er geen hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis bekend onder A.R. no. 18-3413 waardoor deze rechtens vaststaat tussen [verzoekers] en [verweerder];
  • dat [verweerder] geen misbruik maakt van zijn bevoegdheid, omdat hij niet het doel heeft om [verzoekers] schade toe te brengen en aan hen voldoende ruimte heeft gegund om te verhuizen;
  • dat anticipatie op wetgeving alleen kan indien de betreffende wet al door het parlement is aangenomen doch nog niet is afgekondigd of als er genoeg aanwijzingen zijn dat de wet zal worden aangenomen, in dit geval kan er niet geanticipeerd worden op toekomstige wetgeving;
  1. De beoordeling

4.1. Ingevolge artikel 272 Rv van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv.) is een partij die hoger beroep heeft ingesteld tegen een vonnis, wanneer buiten de gevallen bij wet voorzien de voorlopige tenuitvoerlegging van dat vonnis is bevolen, bevoegd om bij afzonderlijk verzoekschrift aan het Hof van Justitie het verzoek te doen, dat de executie wordt gestaakt. In de artikelen 55 Rv. en volgende zijn de gevallen genoemd waarin de kantonrechter bevoegd is een vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.2 Het verzoek tot staking van de executie uit hoofde van artikel 272 Rv. kan worden gevraagd wanneer tegen het vonnis, hoger beroep is ingesteld. Indien daartoe gronden aanwezig zijn, kan het hof de executie van een vonnis staken totdat in het hoger beroep is beslist. Omdat er geen hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis waarvan de staking van de executie wordt gevraagd, hebben [verzoekers] een beroep gedaan op het hof om te anticiperen op artikel 272 van het ontwerp van het nieuw Surinaams Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zij stellen dat op grond van het zojuist vermeld wetsartikel het Hof alsnog de executie van het vonnis kan staken op grond van misbruik van executie bevoegdheid zijdens [verweerder].

4.3 Artikel 272 van het ontwerp van het nieuw Surinaams Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering waarop [verzoekers] zich beroepen bepaalt dat, indien hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, het Hof van Justitie op vordering van een partij alsnog de tenuitvoerlegging van het vonnis kan schorsen. Hieruit volgt dat ook indien het hof zou meegaan met het verzoek van [verzoekers] om over te gaan tot het anticiperen van artikel 272 van het ontwerp van het nieuw Surinaams Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het verzoek geen kans van slagen heeft omdat er tegen het vonnis waarvan de staking van de executie wordt gevraagd, zoals vaststaat, geen hoger beroep is ingesteld. Nu er geen rechtsmiddel van hoger beroep is aangewend tegen het vonnis bekend onder A.R. no. 18-3413, overweegt het Hof dat deze in gezag van gewijsde is getreden.

4.4 Partijen hebben bij een poging tot schikken omtrent een ontruimingstermijn geen overeenstemming bereikt en het hof zal overgaan tot een uitspraak.

4.5 Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen zal het verzoek tot staking van de executie van het vonnis bekend onder A.R. no. 18-3413 worden afgewezen.

Beschikkende

Het Hof:

  • wijst af het verzoek van [verzoekers] tot staking van de executie van het vonnis in kort geding van 19 november 2021 bekend onder A.R. no. 18-3413 gewezen tussen [verweerder] als eiser en [verzoekers] als gedaagden;
  • veroordeelt [verzoekers] in de kosten van het geding, gevallen aan de zijde van [verweerder], tot op heden begroot op nihil.

Aldus gegeven door mr. S.S.S. Wijnhard, Fungerend-president, mr. M.V. Kuldip Singh en mr. S.S. Nanhoe-Gangadien, Leden, en

w.g. S.S.S. Wijnhard

door de mr. D.D. Sewratan, Fungerend-president uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo van vrijdag 03 juni 2022, in tegenwoordigheid van de Fungerend-griffier, mr. S.C. Berenstein BSc.

w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan

Bij de uitspraak ter terechtzitting is niemand verschenen.

Voor afschrift

De Griffier van het Hof van Justitie,

mr. M.E. van Genderen-Relyveld