- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR 14602
- Uitspraakdatum 01 april 2022
- Publicatiedatum 11 oktober 2023
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft aan Fatum de bewijsopdracht gegeven (a) te bewijzen dat de auto in kwestie na de aanrijding niet Total Loss was en dat integendeel de door de aanrijding veroorzaakte schade aan de auto blijvend hersteld kon worden, en (b) de hoogte van de herstelkosten aannemelijk te maken. Door een verklaring van Charhen Cars over te leggen en daarnaast te stellen dat de specialistische apparatuur die voor de hier bedoelde reparatie nodig is, ook al ten tijde van de aanrijding beschikbaar was en dat de reparatiekosten nog geen USD 5.000,- zou bedragen, concludeert Fatum dat er geen sprake was van een total loss auto. Het vorenstaande is niet gemotiveerd weersproken door geïntimeerde, zodat Fatum is geslaagd in haar bewijsopdracht. Dat geldt zowel voor het bewijs dat de auto kon worden hersteld als voor het aannemelijk maken van de herstelkosten.
Uitspraak
GR-14602
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
in de zaak van
Fatum Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
appellante,
verder te noemen: Fatum,
gemachtigde: mr. S. Mangroelal, advocaat,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende te [plaats],
geïntimeerde,
verder te noemen: [geïntimeerde],
gemachtigde: mr. L.H.R. Rogers, advocaat,
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton tussen partijen gewezen en uitgesproken vonnis van 12 januari 2010 (A.R. No. 06-1788) tussen [geïntimeerde] als eiser en Fatum als gedaagde spreekt de Fungerend-President, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Dit blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:
- het tussenvonnis van het Hof d.d. 18 mei 2018;
- de conclusie tot overlegging bewijs van Fatum d.d. 6 augustus 2018;
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor d.d. 6 augustus 2018;
- de conclusie na niet gehouden enquête van Fatum d.d. 5 oktober 2018;
- de conclusie na niet gehouden enquête van [geïntimeerde] d.d. 2 november 2018.
De uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op heden.
De beoordeling
- Bij het tussenvonnis van 18 mei 2018 heeft het Hof Fatum opgedragen (a) te bewijzen dat de auto in kwestie na de aanrijding niet Total Loss was en dat integendeel de door de aanrijding veroorzaakte schade aan de auto blijvend hersteld kon worden, en (b) de hoogte van de herstelkosten aannemelijk te maken.
2.1 Fatum heeft een schriftelijke verklaring van Charhen Cars d.d. 3 augustus 2018, ondertekend door haar directeur [naam 1], in het geding gebracht. In deze verklaring staat, voor zover van belang, het volgende:
“Inzake het technisch uitleg refererend [referentienummer 1] gedateerd op 17 augustus 2004 waarbij punt 3 zoals aangehaald, er geen sprake is van ‘technische totall loss’ van het voertuig. Over technische ‘totall loss’ wordt gesproken als de bestaande onderdelen niet vervangbaar zijn. Hier zou het chassis wel vervangen kunnen worden.
Refererend op het technisch rapport met het [referentienummer 2] gedateerd op 08 juli 2004 zien wij bij de opmerking dat het aanbevelenswaard is het voertuig met dit gebrek door een chassis specialist te laten corrigeren en repareren. […] Wij zijn van mening dat wij hier niet praten over een ‘totall loss’ voertuig, maar over een getordeerde chassis die wij meerdere malen hebben mogen repareren voor klanten die heel blij en gelukkig nog rijden zonder enige afwijking op het stuurstelcil.”
Fatum voegt hieraan toe dat de specialistische apparatuur die voor de hier bedoelde reparatie nodig is, ook al ten tijde van de aanrijding beschikbaar was. Voorts voert zij aan dat Charhen Cars haar heeft laten weten dat de reparatiekosten nog geen US$ 5.000,- (tegen een koers van 1 US$ = SRD 2,80) zouden hebben bedragen.
Fatum concludeert naar aanleiding hiervan dat de auto niet total loss was. Zij merkt op dat [geïntimeerde] na de aanrijding nog zes jaar met de auto heeft gereden. De huidige staat van de auto is dan ook niet te vergelijken met die van het moment van de aanrijding, toen de auto nog nieuw was.
2.2 [geïntimeerde] voert aan dat hij tijdens het geding genoeg wapenfeiten heeft geproduceerd, waaruit blijkt dat zijn standpunt juist is. Op grond daarvan kan het vonnis van de kantonrechter volgens hem dan ook worden bevestigd.
3.1 Uit de door Fatum overgelegde verklaring van de directeur van Charhen Cars en de door haar daarbij verstrekte toelichting leidt het Hof af dat de auto van [geïntimeerde] na de aanrijding gerepareerd had kunnen worden voor een bedrag van (destijds) US$ 5.000,-. [geïntimeerde] heeft de verklaring van Charhen Cars en de daarbij gegeven toelichting niet (gemotiveerd) bestreden, maar uitsluitend naar haar eerder ingenomen standpunt verwezen. Dat brengt mee dat Fatum in het haar opgedragen bewijs is geslaagd. Dat geldt zowel voor het bewijs dat de auto kon worden hersteld als voor het aannemelijk maken van de herstelkosten. Temeer nu voor de reparatie een aanzienlijk lager bedrag wordt berekend dan het bedrag dat als waarde voor de auto na de aanrijding werd berekend, kan worden vastgesteld dat de auto na de aanrijding niet total loss was.
3.2 Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd en dat de vordering van [geïntimeerde] alsnog dient te worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties worden veroordeeld.
De beslissing in hoger beroep
Het Hof:
vernietigt het in deze zaak door de kantonrechter tussen partijen gewezen vonnis van 12 januari 2010 (A.R. No. 06-1788), en, opnieuw rechtdoende,
wijst de vordering van [geïntimeerde] af,
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Fatum begroot op SRD 479,20,– (vierhonderd negen en zeventig Surinaamse Dollars en twintig centen).
Dit vonnis is gewezen door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. A. Charan en mr. M.V. Kuldip Singh, Leden en door de Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 1 april 2022, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein Bsc., Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan
Bij de uitspraak ter terechtzitting is niemand verschenen.
Voor Afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld