- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer Art. 386 WvSv.
- Uitspraakdatum 31 augustus 2022
- Publicatiedatum 22 januari 2023
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van het Hof is in casu niet voldaan aan hetgeen in artikel 386 WvSv is aangegeven met betrekking tot de gronden voor herziening van een vonnis. Hetgeen verzoeker als novum kwalificeert verdient in de visie van het Hof niet de kwalificatie van een novum en evenmin blijkt er sprake te zijn van bewezenverklaringen welke niet overeen zijn te brengen. Rechtsdwaling casu quo misvattingen zijdens de Kantonrechter leveren geen grond op voor herziening van een vonnis. Al hetgeen verzoeker in het verzoekschrift heeft aangevoerd kan naar het oordeel van het Hof niet gecategoriseerd worden onder het bepaalde in artikel 386 WvSv;
Uitspraak
Beslissing
HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: [nummer]
Beslissing van 31 augustus 2022
Op het verzoek tot herziening ingediend door:
[Naam 1],
wonende aan de Kokospalmstraat no. 18 te Paramaribo,
verzoeker,
mr. N.A.S. Ramnarain, advocaat bij het Hof van Justitie,
Het verzoek tot herziening is gericht tegen het (verkort) vonnis van de Kantonrechter in het Tweede Kanton de dato 23 februari 2021 (hierna: het vonnis), waarbij verzoeker is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat verzoeker zich voor het einde van een hierbij op 3 jaren bepaalde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Voorts heeft de Kantonrechter bepaald dat de tijd die door verzoeker vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak vanaf 14 juli 2018 tot en met 19 juli daaraanvolgend, in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Vervolgens heeft de Kantonrechter de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag ad SRD 1.500, – aan de benadeelde en de gevangenneming van verzoeker bevolen.
1. Procesverloop
1.1. Verzoeker heeft op 23 februari 2022 het verzoekschrift strekkende tot herziening van het vonnis ingediend bij het Hof van Justitie (hierna: het Hof).
1.2. Vervolgens heeft het Hof op heden beschikking gegeven.
2. Het standpunt van de verzoeker
2.1. Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – kort gezegd – het volgende aangevoerd:
• verzoeker is ter zake artikel 371 jo 72 Sr en/of artikel 371 jo 72 Sr aangehouden en in verzekering gesteld en alzo is de vervolging tegen verzoeker ingezet;
• verzoeker is reeds bij de voorgeleiding ten overstaan van de officier van Justitie in vrijheid gesteld althans is de aan hem opgelegde vrijheidsbenemende maatregel opgeschort jegens verzoeker. En is verzoeker steeds verschenen op de zitting behoudens overmacht, hetzij door ziekte of door het feit dat de Kantonrechter de zitting had uitgesteld;
• zeer opmerkelijk is dat de toenmalige behandelende Kantonrechter, mr. S. Wijnhard, op de zitting, waarbij het getuigenverhoor van de verbalisant [naam 2] gehouden is, betrokkene na het doen van diens verklaring aan de Kantonrechter in verband met de opsporingshandeling door hem verricht ook de nodige reprimande ter terechtzitting gegeven door de Kantonrechter voornoemd, temeer deze getuige aan de Kantonrechter te kennen heeft gegeven dat verzoeker in beeld is gebracht omdat hij bekend zou zijn bij de verbalisant en niet op grond van feiten en/of omstandigheden die sterk het vermoeden doen rijzen dat hij daadwerkelijk had deelgenomen aan de ten laste gelegde feiten;
• enerzijds worden de medeverdachten in deze zaak op verzoek van het Openbaar Ministerie ook vrijgesproken terwijl verzoeker anderzijds op grond van de verklaringen afgelegd door bedoelde medeverdachten wel gebruikt als steekhoudend en overtuigend bewijs ten aanzien van de persoon van verzoeker;
• pas in de maand maart 2021 en wel na het verstrijken van de vervaldag voor het indienen van Hoger Beroep is aan de advocaat van verdachte medegedeeld wat de uitspraak is en dat de uitspraak is gewezen op 23 februari 2021, onder meer inhoudende dat verdachte veroordeeld is geworden tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, teruggave van het voertuig en betaling van SRD 1.500,- aan de benadeelde. Hiermede is dan het grondrecht van de verzoeker op een eerlijk proces hem ontnomen door hem veel te laat te melden wat de uitspraak van de Kantonrechter is;
• letten we op de uitspraak van de Kantonrechter d.d. 23 februari 2021 betreffende het voertuig van verzoeker dan merkt verzoeker op dat het voertuig reeds hangende het onderzoek ter terechtzitting op last van de Kantonrechter en dus ruim vooraf aan de uitspraak in deze zaak, reeds aan hem is teruggegeven. Dit impliceert dat de Kantonrechter geheel ten onrechte in haar uitspraak vervat de teruggave van het voertuig aan verzoeker. Derhalve behoeft deze misvatting casu quo rechtsdwaling van de Kantonrechter herziening;
• Daarnaast legt verzoeker over foto’s in kleur van zijn voertuig dat op last van de Kantonrechter mr. S. Wijnhard ruim vooraf aan de datum van uitspraak aan hem is teruggegeven. Uit deze foto’s is duidelijk waarneembaar dat het voertuig een bruine dan wel lichtbruine voorstoot balk heeft en geen zwarte voorstootbalk als de verbalisant in de processen-verbaal heeft vermeld. Dit geheel in tegenstelling met de uiterlijke kenmerken van het voertuig die door verbalisant zijn vermeld op grond waarvan verzoeker als verdachte in beeld zou zijn gebracht. Het opmerkelijke is dat de kleur zwart verschilt van de kleur bruin. Derhalve kan dit laatste dan ook niet als steekhoudend bewijs dienen. Daarenboven kan het nimmer zo zijn dat verzoeker op de PD aanwezig was temeer de gesignaleerde beelden en verklaringen van getuigen alsook de verbalisant aangeven dat er sprake moet zijn geweest van een voertuig betrokken bij de diefstal voorzien van een zwart gelakte voorstoot balk en dus duidelijk geen bruine voorstootbalk;
• daarnaast is in het strafdossier door de verbalisant voornoemd melding gemaakt dat hij van getuigen zou hebben vernomen dat de gestolen buitenboord motor aan ene [naam sloperij] sloperij zou zijn verkocht. Uit het proces-verbaal van plaatselijk onderzoek waar de ene [naam sloperij] sloperij volgens de verbalisant zou moeten zijn gevestigd blijkt dat de verbalisant te kennen geeft dat die [naam sloperij] sloperij niet bestaat althans gesloten zou zijn en niemand aldaar is aangetroffen. Zeer opvallend is dat deze verbalisant er niet voor kiest een nader onderzoek te verrichten. Verzoeker heeft de nodige verificatie gepleegd en uit het bijgaande KKF-uittreksel is duidelijk dat aan de [straatnaam], alwaar de verbalisant in het proces-verbaal aangeeft dat de sloperij [naam sloperij] is gezocht, slechts een winkel van auto onderdelen staat ingeschreven alwaar de verbalisant naar zijn proces-verbaal vermeldt, het plaatselijk onderzoek zou hebben gedaan. Deze onderdelenzaak bestaat vanaf juli 2014 en er zijn geen andere sloperijen in de betrekkelijke buurt. Aldaar is er geen [naam sloperij] sloperij zodat de verklaring van de verbalisant reeds op grond hiervan ter zake het plaatselijk onderzoek geen doel treft dan wel in strijd met de waarheid is;
• gelet op het vorenstaande dienen de vermelde feiten en omstandigheden als een novum ex artikel 368 WSr te worden aangemerkt zodat het verzoek tot herziening in het onderhavige gegrond dient te worden verklaard. Immers, de medeverdachten zijn op grond van dezelfde gebezigde bewijsmiddelen in deze zaak vrijgesproken, terwijl verzoeker anderzijds wel wordt veroordeeld op grond van die bedoelde bewijsmiddelen en tegenstrijdigheden in het strafdossier. Een dergelijke beslissing van de Kantonrechter is zoals eerder gesteld in strijd met de wet en biedt ex artikel 368 lid 1 WSr grond op voor herziening van het vonnis;
Op basis van het bovenstaande heeft de verzoeker zich tot het Hof gewend met het verzoek om het revisieverzoek van het vonnis ongegrond te verklaren en opnieuw rechtdoende verzoeker, vanwege het niet wettig en overtuigend bewezen achten van zijn aandeel in de ten laste gelegde feiten en/of omstandigheden, van de gehele tenlastelegging vrij te spreken.
3. De beoordeling
3.1. De strafkamer van het Hof gaat uit van de volgende feiten:
3.1.1. Verzoeker is op 14 juli 2018 in verzekering gesteld en vervolgens op 19 juli 2018 in vrijheid gesteld;
3.1.2. Het Openbaar Ministerie heeft verzoeker vervolgens gedagvaard voor de terechtzitting d.d. 1 november 2018 ter zake van het medeplegen van gekwalificeerde diefstal dan wel medeplichtigheid daaraan;
3.1.3. De Kantonrechter heeft op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak waarbij verzoeker is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat verzoeker zich voor het einde van een hierbij op 3 jaren bepaalde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Voorts heeft de Kantonrechter bepaald dat de tijd die door verzoeker vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak vanaf 14 juli 2018 tot en met 19 juli daaraanvolgend, in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Vervolgens heeft de Kantonrechter de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag ad SRD 1.500, – aan de benadeelde en de gevangenneming van verzoeker bevolen.
3.2. Het Hof begrijpt dat verzoeker een beroep doet op het bepaalde in artikel 386 WvSv en vat het beroep van verzoeker op het bepaalde in artikel 368 WvSr op als een kennelijke verschrijving. In artikel 386 WvSv zijn de gronden van het buitengewoon rechtsmiddel van herziening aangegeven. In casu beroept verzoeker zich op een novum casu quo rechtsdwaling casu quo misvattingen zijdens de Kantonrechter. Ingevolge het bepaalde in artikel 388 WvSv dient het verzoek te vermelden de omstandigheid waarop zij steunt met opgave van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken;
3.3. Naar het oordeel van het Hof is in casu niet voldaan aan hetgeen in artikel 386 WvSv is aangegeven met betrekking tot de gronden voor herziening van een vonnis. Hetgeen verzoeker als novum kwalificeert verdient in de visie van het Hof niet de kwalificatie van een novum en evenmin blijkt er sprake te zijn van bewezenverklaringen welke niet overeen zijn te brengen. Rechtsdwaling casu quo misvattingen zijdens de Kantonrechter leveren geen grond op voor herziening van een vonnis. Al hetgeen verzoeker in het verzoekschrift heeft aangevoerd kan naar het oordeel van het Hof niet gecategoriseerd worden onder het bepaalde in artikel 386 WvSv;
3.4. De slotsom waar al het voorgaande toe leidt is dat het verzoek tot herziening van het vonnis van de Kantonrechter in het Tweede Kanton de dato 23 februari 2021 ongegrond is en dient te worden afgewezen.
4. Beslissing
4.1. Wijst af het verzoek tot herziening;
Aldus gegeven te Paramaribo in raadkamer van het Hof van Justitie op woensdag 31 augustus 2022 door mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. S. Punwasi en mr. J. Kasdipowidjojo, Leden-Plaatsvervangers, in tegenwoordigheid van mr. M. Behari, Fungerend-Griffier.
w.g. M. Behari w.g. A. Charan
w.g. S. Punwasi
w.g. J. Kasdipowidjojo
Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
(mr. M.E. van Genderen – Relyveld)