- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer ATC-HB 21-01
- Uitspraakdatum 31 oktober 2023
- Publicatiedatum 13 november 2023
- Rechtsgebied Tuchtrecht
-
Inhoudsindicatie
Het Hof concludeert dat het uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn of haar cliënt te behartigen op de wijze dat hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, maar wordt onder meer beperkt door het feit dat een advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en bij de belangen behartiging van zijn cliënt erop moet toezien dat hij de belangen van de wederpartij niet onevenredig of onnodig schaad zonder redelijk doel. De advocaat behoort zich te onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Door zich bewust op een dergelijke manier over klager uit te laten heeft verweerster de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid ver overschreden.
Uitspraak
ATC-HB 21-01
HOF VAN JUSTITIE
dienende als beroepsinstantie van het Advocaten Tuchtcollege
In de zaak van
[Verweerster],
advocaat,
kantoorhoudende te Paramaribo,
appellante, hierna te noemen “verweerster”,
procederend in persoon
tegen
[Klager],
wonende te [plaats],
geïntimeerde, hierna te noemen “klager”,
gemachtigde: mr. Y. Engkar, advocaat,
inzake het hoger beroep van de door de voorzitter van het Advocaten Tuchtcollege (hierna ook ATC genoemd) uitgesproken beslissing van 18 februari 2021 (no. 19/15) (hierna ook genoemd: de bestreden beslissing) tussen klager en verweerster als advocaat tegen wie de klacht is ingediend, spreekt de fungerend-president, in naam van de Republiek, op grond van het bepaalde in artikel 54 e.v. van de Advocatenwet (S.B. 2004 no. 42 zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2015 no. 42) de navolgende beslissing uit.
1. Het procesverloop
1.1. Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken c.q. handelingen:
- de brief d.d. 26 februari 2021 waaruit blijkt dat verweerster hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden beslissing van het ATC, ter Griffie van het Hof van Justitie ontvangen op 26 februari 2021 vergezeld van de memorie van grieven met producties;
- het proces-verbaal van het verhoor van partijen gehouden op 20 april 2021;
1.2. De uitspraak van de beslissing is bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid van het beroep
Op 18 februari 2021, was verweerster niet aanwezig bij de uitspraak van de bestreden tuchtbeslissing. Het afschrift van de bestreden beslissing heeft verweerster op 23 februari 2021 van de secretaris van het ATC ontvangen en zij heeft bij schrijven d.d. 26 februari 2021 appèl aangetekend tegen genoemde beslissing, weshalve zij ontvankelijk is in het ingesteld appel.
3. De feiten
3.1. Klager heeft de gezusters [naam], die een hoge leeftijd hebben, langer dan twaalf jaren bijgestaan met diverse zaken, waaronder ook financiële zaken. De familie van de gezusters voornoemd had haar bedenkingen over de door klager aangeboden hulp en hebben verweerster benaderd voor rechtsbijstand.
3.2. Verweerster heeft als gemachtigde van de familie van de gezusters [naam] een vordering in zowel kortgeding als bodemprocedure ingediend tegen klager. Deze vorderingen hadden als doel om klager te veroordelen rekenschap en verantwoording af te leggen over de door hem namens de gezusters [naam] verrichtte werkzaamheden alsook tot veroordeling van klager om zijn taken als testamentair executeur af te handelen.
3.3 Ten tijde van de behandeling van de zaak heeft verweerster in haar hoedanigheid van gemachtigde van de familie van de gezusters [naam], brieven opgemaakt en verzonden, al dan niet per e-mail, naar verschillende instanties zoals mediahuizen en een christelijke instelling.
3.4. Bij vonnis d.d. 17 oktober 2020 in de procedure in kortgeding, bekend onder A.R. no. 19-0031, heeft de kantonrechter de familie niet-ontvankelijk verklaard in de, namens hen, ingestelde vordering.
4. De procedure in eerste aanleg
4.1. Klager heeft bij het Advocaten Tuchtcollege gevorderd dat er maatregelen worden getroffen tegen verweerster op grond van tuchtrechtelijk verwijtbare handelingen door verweerster gepleegd.
4.2. Als grondslag voor de vordering heeft klager aangevoerd dat verweerster handelingen heeft gepleegd, namelijk namens haar cliënten berichten sturen naar verschillende mediahuizen en een christelijke instelling, die in strijd zijn met de waarheid en tot doel hebben zijn goede naam en eer aan te tasten.
4.3. Verweerster heeft het niet nodig geacht verweer te voeren bij het ATC en heeft bij schrijven d.d. 01 december 2020 het volgende aan het ATC bericht:
“Geachte leden van het Advocaten Tuchtcollege,
(…)
(…)
Ter voorkoming van enig misverstand wenst ondergetekende uitdrukkelijk aan te geven, dat zij zich in bedoeld schrijven nimmer heeft verweerd, maar de Deken erop heeft gewezen dat zij de door klager ingediende stukken beter moet lezen en dan tot de conclusie zal komen, dat alle brieven namens cliënten de deur zijn uitgegaan en dat cliënten daarbij uitdrukkelijk hebben aangegeven wat het doel van het zenden van desbetreffende mededelingen is.
Dat het standpunt van ondergetekende geenszins gewijzigd is en zij daarom geen enkele reden heeft om in te gaan op uw uitnodiging, inhoudende, om op vrijdag 11 december 2020 om 10.00 uur ter zitting te verschijnen op de Griffie der Kantongerechten, civiele zaken, aan de Grote Combeweg no. 02 te Paramaribo voor de behandeling van voornoemde tuchtklacht.
Indien de Leden van het Advocaten Tuchtcollege echter een andere mening zijn toegedaan, dan wordt hun besluit afgewacht, aangezien zij nimmer zal meewerken aan dergelijke scenario’s.”
4.4. Het ATC heeft hierna bij beslissing d.d. 18 februari 2021 met de daarin vermelde gronden, de klacht van klager gegrond verklaard en verweerster de tuchtmaatregel van schorsing voor de duur van drie maanden opgelegd.
5. De grieven
Verweerster heeft een tiental grieven aangevoerd tegen de bestreden beslissing, zakelijk weergegeven neerkomende op:
Grief 1. Geen aansprakelijkheid voor het e-mailen van brieven.
Ten onrechte is het tuchtcollege ervan uitgegaan dat verweerster aansprakelijk kan worden gehouden voor het e-mailen van brieven. Volgens verweerster heeft klager in zijn klachtschrift erkend dat de brieven terzake zijn verstuurd namens haar cliënten en kan derhalve niet worden gesteld dat zij tuchtrechtelijk verwijtbare handelingen heeft gepleegd. Het tuchtcollege heeft tevens nagelaten om gemotiveerd aan te geven op grond waarvan de berichten als lasterlijk kunnen worden aangemerkt, daar er hierin niets is aangegeven over de handelingen van klager. Het tuchtcollege heeft op basis van de blote beweringen van klager een besluit genomen en de klacht van klager gegrond verklaard. Verweerster erkent dat er een brief, namens haar cliënten, is gestuurd naar de media, maar dat hierbij uitdrukkelijk is aangegeven wat de bedoeling is, namelijk anderen te waarschuwen voor het onrechtmatig handelen van klager. De brief heeft de verschillende mediahuizen niet bereikt, waardoor verweerster het onbegrijpelijk acht dat er in casu sprake is van smaad en laster en het aantasten van de goede naam en eer van klager. Verweerster meent dat er pas sprake kan zijn van smaad en laster, indien onomstotelijk is komen vast te staan dat hetgeen waarvan de cliënten klager beschuldigen, niet op waarheid berust. Het tuchtcollege heeft onterecht volstaan met een ontkenning van klager.
Grief 2. Geen sprake van informeren van mediahuizen
Het Tuchtcollege heeft onder 4.2 van haar beslissing ten onrechte overwogen dat verweerster meende om, namens haar cliënten, diverse groepen in de samenleving te waarschuwen danwel te behoeden voor klager vanwege door hem jegens familieleden van de cliënten van verweerster gepleegde onoorbare handelingen. Zulks is niet correct daar de inhoud van de twee door verweerster opgemaakte brieven totaal verschillend zijn. Verder dat het nimmer de bedoeling is geweest om mediahuizen te informeren, doch dat zij de inhoud van de brief in hun respectieve bladen moesten opnemen. Echter heeft publicatie nimmer plaatsgevonden, waardoor het tuchtcollege wederom onterecht ervan is uitgegaan dat er in casu sprake is van smaad en laster. Alle berichten zijn tevens ook naar klager en zijn raadsvrouwe gestuurd. Het tuchtcollege is tevens voorbij gegaan aan het doel welke cliënten hadden met de berichtgeving en dat zij nimmer hebben beoogd om klager te beledigen, doch slechts in het algemeen belang hebben geprobeerd om anderen te waarschuwen en te behoeden. Het is ook niet komen vast te staan dat er sprake was van opzet om hem te beledigen.
Grief 3. De inhoud van het bericht kan niet als lasterlijk worden aangemerkt
Ten onrechte heeft het Tuchtcollege overwogen dat de inhoud van het bericht kan worden aangemerkt als lasterlijk en geen ander doel kan dienen dan om de goede naam en eer van klager aan te tasten. Hetgeen in de namens cliënten verzonden brief naar media is verwoord berust op waarheid. Klager heeft bewust handelingen gepleegd om te doen voorkomen alsof hij het perceelland van mevrouw [naam 2] heeft gekocht, terwijl dit perceelland hem is geschonken. Klager heeft de familie van de gezusters [naam 1] voorgehouden dat de zusters geen geld hadden, waardoor zij ter ondersteuning een maandelijkse bijdrage in Amerikaanse Dollars overmaakten. Achteraf bleek dat de zusters niet armlastig zijn en werd de maandelijkse ondersteuning stopgezet. Klager verplaatst zich tot op heden nog in de auto die niet aan hem toebehoort. Voorts heeft hij getracht om [naam 2] onder curatele te laten plaatsen, teneinde zich haar bezittingen toe te eigenen.
Grief 4. Het tuchtcollege heeft zich laten misleiden.
Volgens verweerster heeft het tuchtcollege zich laten misleiden. Ten onrechte gaat het tuchtcollege ervan uit dat verweerster door haar cliënten is aangetrokken om rechtsbijstand te verlenen, omdat zij hun bedenkingen hadden over de door klager aangeboden hulp. Verweerster heeft op 17 april 2018 een schrijven ontvangen van de familie, waarin zij hun problemen kenbaar hebben gemaakt. Klager heeft door tussenkomst van zijn gemachtigde een vordering tot onder curatele stelling van [naam 2] ingediend. In het kader van de behandeling van deze zaak had de kantonrechter aangegeven, dat ook familieleden van [naam 2] gehoord moesten worden. Echter heeft klager dit niet vooraf met de familie gedeeld ondanks hij een regelmatig contact met de familie had. Hij heeft in april 2018 contact opgenomen met de familie van [naam 2] en naar hun postadressen gevraagd, zonder daartoe de reden op te geven. Toen hij weigerachtig bleef om aan te geven, welke post hij had en waarvoor de postadressen nodig waren, heeft de familie het probleem aan verweerster voorgelegd. De verschillende brieven hebben dus niets met de vordering tot het onder curatele stellen van [naam 2] te maken, doch heeft klager het tuchtcollege hiervan kunnen overtuigen en zich derhalve laten misleiden.
Grief 5. Geen sprake van bedenkingen
Het tuchtcollege heeft onder 2.2 van haar beslissing gesteld dat de familie hun bedenkingen had over de door klager geboden hulp. Bij het doornemen van de correspondentie kan volgens verweerster worden geconstateerd dat er geen sprake is van bedenkingen, maar van voldoende bewijs dat klager onbetrouwbaar is en dat hij de familie in het bijzonder ten aanzien van de financiële informatie heeft misleid.
Grief 6. Geen sprake dat er berichten zijn opgesteld en per e-mail verzonden
Onder 2.5 van haar beslissing heeft het Tuchtcollege gesteld dat verweerster als advocaat van de familie berichten heeft opgemaakt en per e-mail heeft verzonden. Verweerster persisteert bij het feit dat uit de diverse berichten duidelijk blijkt, dat deze weliswaar door haar zijn opgesteld, maar dat het geenszins kan worden gesteld, dat zij daarvoor verantwoordelijk is, omdat zij de berichten heeft opgesteld. Verweerster heeft op basis van de aangegeven omstandigheden een concept opgemaakt en naar haar cliënten verstuurd. Nadat zij zich daarin konden terugvinden, werden de berichten gemaild.
Grief 7. Geen verband tussen verstuurde berichten en vordering
Ten onrechte wordt in 2.5 van de beslissing van het Tuchtcollege een verband gelegd door het tuchtcollege tussen de verstuurde berichten en de vordering die op dat moment bij de kantonrechter in behandeling was. In de brieven is duidelijk aangegeven wat de reden is tot het versturen daarvan en het tuchtcollege heeft op geen enkel moment gemotiveerd aangetoond dat er een verband bestaat tussen de vordering die op dat moment bij de rechter in behandeling was en de inhoud van de brieven. Het is onbegrijpelijk voor verweerster waarom een dergelijk verband wordt gelegd, daar het de kantonrechter is die vonnis zal wijzen en geen van deze brieven naar de kantonrechter zijn gestuurd.
Grief 8. Niet verschijnen niet in strijd met de Ere regelen
Het tuchtcollege overweegt onder 4.1 van de beslissing dat verweerster ondanks behoorlijk daartoe te zijn opgeroepen niet ter terechtzitting is verschenen en geen verweer heeft gevoerd. De Advocatenwet wekt de indruk dat verweerster verplicht is om ter terechtzitting te verschijnen. Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij zich geenszins schuldig heeft gemaakt aan hetgeen klager aan het tuchtcollege heeft voorgehouden en persisteert daarbij. Zij had dus geen reden en ook alle recht om ervoor te kiezen om niet ter terechtzitting te verschijnen danwel om zich te verweren. Het is tevens onterecht en in strijd met de wet en het recht dat het tuchtcollege in overweging 4.3 van de beslissing er vanuit gaat, dat de houding van verweerster naar het tuchtcollege toe eveneens in beschouwing moet worden genomen. Het tuchtcollege heeft door een consequentie te verbinden aan het gegeven dat zij niet is verschenen ter terechtzitting, misbruik gemaakt van haar bevoegdheden welke de beslissing ondeugdelijk maakt. Het besluit van het tuchtcollege kan niet als onafhankelijk en onpartijdig worden beschouwd, daar er naar de mening van verweerster sprake is van rancune. Het is het persoonlijk recht van verweerster om geen gehoor aan de oproep van het tuchtcollege te geven en moet deze door het tuchtcollege worden gerespecteerd. Er is aldus nimmer sprake geweest van het overtreden van de Ere regelen. Het feit dat er respect verschuldigd is naar de rechterlijke autoriteiten betekend niet dat verweerster verplicht is gehoor te geven aan een oproep om ter terechtzitting te verschijnen.
Grief 9. Onafhankelijkheid is niet prijsgegeven
Ten onrechte heeft het tuchtcollege onder 4.2 van de beslissing de indruk gewekt alsof verweerster bij de uitoefening van haar beroep zich niet onafhankelijk heeft opgesteld. Verweerster heeft de brieven namens haar clienten verzonden, waardoor duidelijk is dat zij hiermee nadrukkelijk afstand heeft genomen. Het onafhankelijk zijn van verweerster wordt door het tuchtcollege getoetst aan de inhoud van de klacht en het feit dat klager stelt dat hetgeen in de brieven is vermeld niet op waarheid berust. Hiermee komt verweerster tot de conclusie dat de beslissing van het tuchtcollege elke grondslag ontbreekt.
Grief 10. Vrijheid niet overschreden
Ten onrechte stelt het tuchtcollege onder 4.2 van de beslissing dat verweerster door het doen voorkomen alsof klager zich schuldig maakt aan verduistering van bezittingen van oudere dames en mensen te waarschuwen tegen onoorbare handelingen van klager, de aan haar toekomende vrijheid heeft overschreden. In casu heeft klager zich daadwerkelijk schuldig gemaakt aan verduistering, waardoor er geen sprake is van enig doen voorkomen. In het bericht naar de media is duidelijk omschreven wat zich heeft voorgedaan en zijn er voldoende documenten overgelegd waaruit blijkt dat klager weigert om de goederen af te staan. De berichten zijn voorts namens haar clienten verzonden, waardoor er geen sprake kan zijn van het feit dat verweerster de aan haar toekomende vrijheid heeft overschreden.
6. De vordering in hoger beroep
Verweerster concludeert op bovengenoemde gronden tot vernietiging van de beslissing van het Advocaten Tuchtcollge waarvan beroep en opnieuw rechtdoende de klacht als ongegrond te verklaren.
7. Het standpunt van klager in hoger beroep.
Verkort weergegeven, blijft klager op zijn standpunt ingenomen bij het ATC dat verweerster handelingen heeft gepleegd die in strijd zijn met de waarheid en erop gericht zijn om zijn goede naam en eer aan te tasten.
8. De beoordeling
8.1 Advocaten zijn op grond van artikel 37 van de Advocatenwet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van:
- enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen,
- ter zake van inbreuken op de ordebesluiten en
- ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 17 lid 2 van de Advocatenwet zijn de ere-regelen op advocaten van toepassing. Deze ere-regelen, ook wel gedragsregels genoemd, kunnen als een leidraad dienen bij de beantwoording van de vraag of de tuchtrechtelijke norm van artikel 37 van de Advocatenwet is geschonden. Om te bepalen wat de advocaat in het concrete geval heeft te doen of heeft na te laten is de tuchtrechter vaak genoodzaakt zich uit te laten over de strekking van een gedragsregel. Daarbij zal rekening dienen te worden gehouden met voortschrijdende ontwikkelingen binnen de advocatuur, met name met veranderde opvattingen over hetgeen een behoorlijk advocaat al dan niet betaamt. Hierop zal in het navolgende worden ingegaan.
In de gevallen waarin de aangedragen grieven elkaar overlappen, verband houden met elkaar danwel waar er in herhaling wordt getreden zal het Hof deze dan ook gezamenlijk bespreken.
Het Hof overweegt met betrekking tot de aangevoerde grieven als volgt:
8.2. Met betrekking tot de grieven 1, 2, 3, 6, 9 en 10
De stelling van verweerster, dat zij niet aansprakelijk kan worden gesteld voor het e-mailen van de brieven, daar deze namens haar cliënten zijn verstuurd is feitelijk onjuist. Verweerster diende er steeds op bedacht te zijn dat aan de waardigheid van de stand van de advocatuur geen afbreuk wordt gedaan. Voorts dient de vrijheid en onafhankelijkheid van een advocaat om in een proces op te treden niet worden aangetast. De advocaat moet steeds bedenken, dat zij als advocaat dominus litis is, en dus de leiding in de zaak dient te behouden onder haar verantwoordelijkheid. Verweerster heeft erkend dat zij de brieven heeft opgesteld en na instemming van de cliënten deze heeft doorgemaild met de bedoeling die te doen publiceren. Het is ongepast en onwaardig voor een advocaat om zich vervolgens te verschuilen achter haar cliënten omdat zij namens haar clienten zou hebben gehandeld. De advocaat is immers geen willoos werktuig.
Gelet op de klacht zoals verwoord in 4.2. met name dat verweerster handelingen heeft gepleegd, namelijk namens haar cliënten berichten te sturen naar verschillende mediahuizen en een christelijke instelling, die in strijd zijn met de waarheid en tot doel hebben zijn goede naam en eer aan te tasten is het dienstig na te gaan wat onder smaad, smaadschrift en laster wordt begrepen.
Artikel 320 van het wetboek van strafrecht luidt alsvolgt:
Smaad, smaadschrift
1. Degene die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door beschuldiging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden en geldboete van de derde categorie, hetzij met één van beide straffen.
2. Indien dit geschiedt door middel van geschriften, afbeeldingen of gegevens uit geautomatiseerde werken, verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen, of door geschriften of gegevens waarvan de inhoud openlijk ten gehore wordt gebracht, wordt de dader, als schuldig aan smaadschrift, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en geldboete van de derde categorie, hetzij met één van beide straffen.
3. Noch smaad noch smaadschrift bestaat voor zover de dader klaarblijkelijk heeft gehandeld in het algemeen belang of tot noodzakelijke verdediging.
Smaad is een specifieke vorm van belediging. Strafbaar wordt gesteld de aanranding van iemands eer of goede naam, door middel van de tenlastelegging van een bepaald feit. Die beschuldiging dient plaats te vinden met het kennelijke doel van ruchtbaarheid. Wordt er smaad gepleegd door geschriften of afbeeldingen publiek te maken, dan kan er sprake zijn van het qua strafbedreiging zwaardere smaadschrift (art. 261 lid 2). Wel is dan vereist dat de maker van het geschrift of de afbeelding deze voor de openbaarheid of verspreiding heeft bestemd. Smaad(schrift) kan ook worden gepleegd via bijvoorbeeld Facebook of gegevensdragers, zoals dvd’s, usb-sticks of cd(-roms).
Anders dan bij de laster en de lasterlijke aanklacht is voor smaad(schrift) niet per se vereist dat het bepaalde feit waarvan de beledigde wordt beschuldigd, onwaar is
Verweerster heeft een tweetal brieven naar de media gestuurd. Deze brieven zijn volgens verweerster niet gestuurd om de media te informeren, doch om die te publiceren. Een van deze brieven betreft een aanbiedingsbrief, waarin staat opgenomen:
“Beste redactie,
Als attachment treft u een bericht aan met het verzoek de daarin opgenomen informatie met het grote publiek te willen delen, zodat zij zijn gewaarschuwd.
Ten overvloede kan worden aangegeven, dat het geenszins de bedoeling van de familie is om de goede naam en eer van betrokkene te schaden, maar dat de familie geen andere keus heeft, nu betrokkene weigert de goederen van de tantes aan hen af te staan.
Reden waarom desbetreffend bericht mede aan betrokkene wordt opgestuurd, zodat hij hiervan kennis draagt en jullie altijd met hem in contact kunnen treden, zodat hij zijn kant van het verhaal met jullie deelt.
Voorts zijn alle documenten, met namen de correspondentie tussen familie en betrokkene op aanvraag beschikbaar.
Met vriendelijke groeten,
namens de procesgemachtigde van de familie,
[Verweerster]
In de bijlage van de hiervoor geciteerde aanbiedingsbrief, is een schrijven aangehecht met als onderwerp: “Verzoek ter voorkoming van herhaling onderhavig bericht in behandeling te willen nemen.” In de bijlage staat opgenomen:
“Geachte Redactie,
Hierbij doen de hierna te vermelden familieleden van mevrouw [naam 2], het dringend verzoek, om uw medewerking te willen verlenen, zodat anderen worden gewaarschuwd tegen het optreden van personen die lid zijn van kerkelijke organisaties en zogenaamd als christen het helpen van oudere dames als hun roeping zien, maar achteraf de bezittingen van hen verduisteren.
(…)
Dat de familie op een bepaald moment van de tantes, te weten: [naam 3] (overleden 25 november 2018) en [naam 2], heeft vernomen, dat een goede vriend van hen, met name de heer [klager] (hierna: de caretaker) geboren op 15 april 1947 te [plaats], houder van [ID-nummer], in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [naam 4] en wonende aan [adres] te [plaats], heb bij staat met het doen van allerlei zaken.
(…)
Reden waarom u wordt gewaarschuwd voor personen die zich verschuilen achter in casu:
“HET CHRISTENDOM””
Verweerster heeft in de brief d.d. 06 april 2019 gericht aan mevrouw [naam 5] als volgt aangegeven:
“Paramaribo, 06 april 2019
Beste mevrouw [naam 5],
Namens mijn clienten, ben ik genoodzaakt u bij deze zaak te betrekken nu blijkt dat de heer [geïntimeerde] ondanks diverse waarschuwingen zijn handelingen tegen de familie van mevrouw [naam 2] onverstoord voortzet.
Wij staan thans op het punt alle media in Suriname en het buitenland en social media hierover te informeren, maar wij kwamen vanmorgen toevallig de website van Kerkipassi.net tegen en besloten eerst jullie te benaderen.
De dochter van mevrouw [naam 3] heeft de volgende week intervieuws met de media, dus hopen wij dat hij uiterlijk morgen gehoor geeft aan hetgeen al weken van hem wordt geeist.
Deze mail wordt eveneens gestuurd naar zijn advocaat Mevr. Y. Engkar. Dat de zaak weliswaar in behandeling is bij de rechter, maar niemand de familie desondanks kan verbieden om ook de media te informeren over zijn praktijken.
Gelet op het feit dat [naam 6]haar laptob niet naar Suriname heeft meegenomen, omdat zij niet had verwacht dat de zaak een dergelijke wending zou nemen, heeft zij mij gevraagd om namens haar iedereen via email op de hoogte te stellen van haar besluit.
Als attachment treft u twee waarschuwingen en een kopie van het verzoekschrift terzake de rechtszaak die nu bij de kantonrechter in behandeling is.
Ten overvloede wensen wij aan te geven, dat het geenszins de bedoeling is om de goede naam en eer van de heer [geïntimeerde] aan te tasten, maar dat deze aktie van ons slechts bedoeld is om zijn onrechtmatig handelen jegens de familie en mevrouw [naam 2] terstond te beindigen, door al hetgeen haar en of haar familie toebehoort en hij dus ten onrechte onder zich heeft, terstond aan hen af te staan.
In de hoop u voldoende geïnformeerd te hebben, verblijven wij,
[Verweerster], advocaat
PS: Wij gaan vandaag deze email en de daarbij behorende bijlagen alvast naar de media sturen, omdat wij deze afspraak al met ze hadden in verband met de gesprekken de komende week. Vandaag zullen de diverse kerkgenootschappen eveneens geïnformeerd worden.
Uit het voorgaande blijkt genoegzaam dat het de bedoeling van verweerster was om de eer en goede naam van klager te schaden door aan bepaalde feiten ruchtbaarheid te geven. Of deze feiten waar of niet waar zijn is voor het strafbaar feit smaad(schrift) niet relevant. Wel is dit relevant voor het strafbaar feit laster. Aangezien het te ver zal voeren om in het kader van deze behandeling dat feit te onderzoeken, daartoe is een strafproces de meest geëigende weg, zal het hof aan dat deel niet verder wijden.
Het staat verweerster niet vrij om grievende uitspraken te uiten aan het adres van klager, al dan niet namens haar cliënten, en deze te delen met derden. Of deze brieven al dan niet zijn ontvangen danwel zijn gepubliceerd doet aan de bedoeling van verweerster niets af. Dit gedrag van verweerster acht het Hof zeer laakbaar.
Voorts concludeert het Hof dat het uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn of haar cliënt te behartigen op de wijze dat hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, maar wordt onder meer beperkt door het feit dat een advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en bij de belangen behartiging van zijn cliënt erop moet toezien dat hij de belangen van de wederpartij niet onevenredig of onnodig schaad zonder redelijk doel. De advocaat behoort zich te onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Door zich bewust op een dergelijke manier over klager uit te laten heeft verweerster de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid ver overschreden. Verweerster heeft door haar handelingen integendeel de belangen van klager onevenredig geschaad. De grieven 1, 2, 3, 6, 9 en 10 falen.
8.3. Met betrekking tot de grief 4, 5 en 7
Deze grieven missen relevantie voor wat betreft de aan de orde zijnde klacht van klager. Aangezien deze grieven niet tot een andersluidend oordeel zullen leiden als hieronder te melden zullen deze grieven worden gepasseerd.
8.4. Met betrekking tot grief 8
Deze grief gaat op.
Hoewel de afwezigheid van verweerder bij de behandeling van de klacht die tegen haar was ingediend in het algemeen hoogst ongewenst is, was zij niet verplicht te verschijnen bij de behandeling van de klacht ter zitting.
De tuchtrechter heeft de betrokken advocaat nodig om een goed inzicht in het gebeurde te krijgen en het is bovendien een kwestie van beleefdheid zowel tegenover de tuchtrechter als tegenover de klager. Bovendien loopt de niet verschijnende verweerster het risico dat door de klager gestelde feiten bij gebrek aan tegenspraak als vaststaand aangenomen worden.
Het opgaan van deze grief zal verweerster echter geen soelaas bieden, aangezien dit niet leidt tot een vernietiging van de bestreden beslissing. De gronden van de bestreden beslissing zullen in zoverre worden verbeterd.
8.5. Het Hof komt op grond van de hierboven besproken grieven tot de conclusie dat verweerster zeer ernstige misslagen in de praktijkuitoefening heeft begaan en daardoor heeft gehandeld op een wijze dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Verweerster heeft door haar handelen, klager ernstige schade toegebracht en hem aangetast in zijn goede naam en eer.
Het Hof verklaart de klacht van klager daarom gegrond en zal het Hof de bestreden beslissing van het ATC d.d. 18 februari 2021 bevestigen onder verbetering van de aangevoerde gronden doch met uitzondering van de duur van de opgelegde tuchtmaatregel die het Hof benedenmaats acht gelet op de zeer ernstige misslagen in de praktijkuitoefening die verweerster heeft begaan.
Bij het bepalen van de aan verweerster op te leggen tuchtmaatregel wordt rekening gehouden met het feit dat verweerster in tuchtrechtelijke zin first offender is.
Het Hof zal, gelet op het vorenoverwogene, aan verweerster de tuchtmaatregel van schorsing uit het ambt van advocaat voor de duur van zes maanden opleggen.
Gelet op het publieke belang van kennisneming van onderhavige materie zal het Hof tevens beslissen dat deze beslissing zal worden bekendgemaakt c.q. gepubliceerd op de uitsprakendatabank van de website van het Hof van Justitie (www.rechtspraak.sr). Voorts zal het Hof de Deken van de Surinaamse Orde van Advocaten opdragen om de in het dictum te noemen instanties c.q. personen in kennis te stellen van deze beslissing.
9. De beslissing in hoger beroep
Het Hof:
9.1 Verklaart de klacht van klager gegrond;
9.2 Bevestigt de bestreden beslissing van het Advocaten Tuchtcollege d.d. 18 februari 2021 gewezen op verzoek van de klager, onder verbetering van gronden, doch met uitzondering van de duur van de opgelegde tuchtmaatregel.
9.3 Vernietigt de beslissing van het ATC d.d. 18 februari 2021 ten aanzien van de aan verweerster opgelegde tuchtmaatregel;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
9.4 Legt op aan de verweerster de tuchtmaatregel van schorsing uit het ambt van advocaat voor de duur van zes maanden.
9.5 Bepaalt dat bovengenoemde tuchtmaatregel zal ingaan met ingang van de dag na ontvangst door verweerster van een afschrift van deze beslissing.
9.6. Bepaalt dat deze beslissing zal worden bekendgemaakt c.q. gepubliceerd op de uitsprakendatabank van de website van het Hof van Justitie (www.rechtspraak.sr).
9.7 Beveelt de Deken van de Orde van Advocaten om van deze beslissing kennis te geven aan de leden van de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast, de Procureur-generaal bij het Hof van Justitie, de Surinaamse Bankiers Vereniging, de Surinaamse Notariële Beroepsorganisatie en de deurwaarders bij het Hof van Justitie.
Aldus gewezen door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-president, mr. S.M.M. Chu en mr. M.C. Mettendaf, Leden en door de Fungerend-president uitgesproken ter openbare zitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op 31 oktober 2023, in tegenwoordigheid van mr. C. Tamsiran-Harris, fg.griffier.