SRU-HvJ-2023-4

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer 01/2023
  • Uitspraakdatum 09 januari 2023
  • Publicatiedatum 27 maart 2023
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Het Hof stelt vast dat ingevolge artikel 369 lid1 WvSv de veroordeelde verdachte niet in hoger beroep kan gaan tegen een verstek vonnis. Dit verbod staat op gespannen voet met artikel 14 lid 5 van het BUPO verdrag (Internationaal Verdrag inzake Burger en Politieke Rechten) en artikel 8 lid 2 onder h van de American Convention on Human Rights.

    Bij wet Wet van 27 augustus 2007, (SB. 2007 no. 101) is de Wet In Staat van Beschuldigingstelling Politieke Ambtsdragers gewijzigd in die zin, dat het mogelijk is voor politieke ambtsdragers om in hoger beroep te gaan tegen een veroordelend vonnis, hetgeen voorheen niet mogelijk was.

    Deze overwegingen van de wetgever geven het Hof, mede gelet op de artikelen 105 en 106 van de Grondwet van de Republiek Suriname, aanleiding om in de onderhavige strafzaak het voor de veroordeelde [verdachte] uit artikel 369 WvSv voortvloeiend verbod om in hoger beroep te gaan van het veroordelend verstekvonnis d.d. 18 januari 2021 waar tegen de veroordeelde verzet had aangetekend, (welk verzet bij vonnis van 16 augustus 2021 vervallen werd verklaard en het verstekvonnis werd bekrachtigd), buiten toepassing te laten.

    Het Hof zal het formeel verweer van de vervolgingsambtenaar verwerpen en de verdachte ontvankelijk verklaren in het door hem tijdig ingesteld appel en zal een datum voor de verdere behandeling van de zaak bepalen.

Uitspraak

Vonnisnummer: 01/2023
Uitspraak: 09 januari 2023
Parketnummer: 01 – 07 – 02825
TEGENSPRAAK

APPELSTRAFKAMER

Het Hof van Justitie van Suriname

Gezien de stukken van het geding, waaronder het in afschrift overgelegd vonnis van de Kantonrechter in het Derde Kanton gewezen op 16 augustus 2021 en uitgesproken tegen de verdachte:

[Verdachte] alias [bijnaam verdachte], geboren op [datum] te [plaats], van beroep ondernemer, wonende aan de [adres] in het district [district], sedert 26 oktober 2018 in detentie verkerend in Nederland en vanaf 17 september 2022 in Suriname;

De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.R. Lobo, advocaat bij het Hof van Justitie.

Ontvankelijkheid appel

Uit de stukken van de zaak in eerste aanleg, welke aan het hof zijn overgelegd door de Griffie der Kantongerechten is gebleken dat de raadsman, mr. R.R. Lobo namens de verdachte op 30 augustus 2021 op de voorgeschreven wijze appel heeft aangetekend tegen voormeld vonnis van de kantonrechter in het Derde Kanton.

Formeel verweer van de vervolging

Bij vonnis d.d. 18 januari 2021 is de verdachte door de Kantonrechter in het Derde Kanton bij verstek veroordeeld tot onder andere een gevangenisstraf van 16 (zestien) jaren, met aftrek van de tijd in detentie in Nederland doorgebracht. Tegen dit vonnis heeft verdachte verzet aangetekend en is bij vonnis d.d. 16 augustus 2021 het aangetekend verzet vervallen verklaard en het vonnis d.d. 18 januari 2021 bekrachtigd, omdat verdachte niet is verschenen ten dage van de behandeling van het verzet. Tegen het vonnis van 16 augustus 2021 heeft verdachte hoger beroep aangetekend. Op grond van artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering (hierna WvSv) kan alleen het Openbaar Ministerie van een vonnis bij verstek gewezen in hoger beroep komen. Redenen waarom de vervolging het Hof verzoekt de zaak niet in behandeling te nemen.

Reactie van de verdediging op voormeld verweer

Hetgeen door de verdediging is aangevoerd komt, voor zover van belang voor het beantwoorden van de kernvraag, op het volgende neer. [verdachte] is niet gevlucht naar het buitenland, maar is op 15 maart 2018 via de Internationale Luchthaven Zanderij voor medische behandeling naar het buitenland vertrokken.

Primair bepleit de verdediging het appѐlverbod van artikel 369 WvSv buiten toepassing te laten wegens strijd met onder andere artikel 8 lid 2 onder h van de American Convention on Human Rights en artikel 14 lid 5 van het BUPO verdrag, welke verdragsbepalingen garanderen dat “Een ieder die wegens een strafbaar feit is veroordeeld het recht heeft de schuldigverklaring en veroordeling opnieuw te doen beoordelen door een hoger rechtscollege overeenkomstig de wet”.

Subsidiair bepleit de verdediging het appѐlverbod van artikel 369 WvSv te doorbreken, daar de verdachte vanwege zijn detentie in Nederland zowel in de verstek- als de verzet procedure geen gebruik heeft kunnen maken van zijn aanwezigheidsrecht op de openbare zitting als bedoeld in artikel 8 van de American Convention on Human Rights en artikel 14 van het BUPO verdrag. [verdachte’s] strafzaak is behandeld terwijl om zijn uitlevering was gevraagd aan Nederland en hij in dat kader in detentie was. Dan dient men te wachten totdat de uitlevering is uitgevoerd. Ten onrechte is het verzet ex artikel 366 lid 1 WvSv vervallen verklaard en is de verdachte [verdachte] c.q. zijn raadsman het verzoek tot schorsing ex artikel 366 lid 2 geweigerd en is daardoor in strijd gehandeld met genoemde verdrags-bepalingen en beginselen van een goede procesorde.

Standpunt van het Openbaar Ministerie:

met betrekking tot het buiten toepassing laten van het appѐlverbod van artikel 369 WvSv wegens strijdigheid met verdragsbepalingen

Met een beroep op en verwijzing naar uitspraken van het Hof van Justitie stelt het Openbaar Ministerie zich op het standpunt dat de aangehaalde verdragsbepalingen, namelijk artikel 8 lid 2 onder h van de American Convention on Human Rights en artikel 14 lid 5 van het BUPO verdrag, geen “ieder bindende bepalingen” zijn welke op grond van de artikelen 105 en 106 van de Grondwet van de Republiek Suriname, naar hun aard voor rechtstreekse toepassing door de rechter in aanmerking komen. De vervolging concludeert tot verwerping.

met betrekking tot doorbreking van het appѐlverbod van artikel 369 WvSv wegens schending van het aanwezigheidsrecht.

Er is geen sprake van het ontnemen aan de verdachte van diens recht om aanwezig te zijn op de openbare zitting tijdens de verstek- en de verzetprocedure. Van handelen in strijd met artikel 8 van de American Convention on Human Rights of artikel 14 lid 5 van het BUPO verdrag en beginselen van goede procesorde is geen sprake.
Op 01 juni 2018 hebben de Surinaamse autoriteiten om de uitlevering van de opgeёiste persoon [verdachte] gevraagd. Rechtbank Den Haag heeft op 23 mei 2019 de uitlevering van de opgeёiste persoon toelaatbaar verklaard. Er is tevens door de Rechtbank advies aan de Minister gegeven met betrekking tot de door de raadsman uitgebrachte stukken betreffende de gezondheidstoestand van de opgeёiste persoon. De opgeёiste persoon tekent cassatieberoep aan tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft bij arrest van 15 oktober 2019 het cassatieberoep verworpen en is de uitspraak onherroepelijk geworden. Door de minister werd het medisch dossier van betrokkene voorgelegd aan de medisch adviseur van de Dienst Justitiële Inlichtingen (DJI). Op 24 januari 2020 achtte de DJI de opgeёiste persoon uitleverings- en detentie geschikt. Er is volgens de adviseur geen acute zorgvraag en er zijn geen specialistische ingrepen nodig, vandaar geen enkel bezwaar dat de opgeёiste persoon zijn detentie in Suriname zou voortzetten. Gelet op het ontvangen advies van de medisch adviseur van de DJI en de ontvangen informatie van de Surinaamse autoriteiten, acht de Minister het standpunt van de opgeёiste persoon dat uitlevering aan Suriname voor hem van bijzondere hardheid zou zijn en daarom niet zou moeten worden toegestaan, onvoldoende aannemelijk. Op 17 maart 2020 werd door de Minister van Justitie en Veiligheid de verzochte uitlevering toegestaan.

Op 18 februari 2019 is een aanvang gemaakt met de behandeling van de strafzaak door de Kantonrechter en is op 18 januari 2021 bij verstek vonnis gewezen en uitgesproken. Het tegen dit vonnis aangetekend verzet is op 16 augustus 2021 vervallen verklaard en is het verstek vonnis bekrachtigd. Door de verdediging was het verzoek gedaan de zaak voor een periode van minimaal zes maanden aan te houden, daar verdachte vanwege diens medische toestand niet kon afreizen naar Suriname. De behandeling van de strafzaak heeft bijkans 3 jaren geduurd, echter is de verdachte nimmer ter terechtzitting verschenen. De door de verdediging c.q. verdachte aangehaalde argumenten met betrekking tot zijn ziekte blijken bij gebrek aan voldoende onderbouwing als niet steekhoudend te worden aangemerkt. Uit de overgelegde stukken kon niet worden geconcludeerd dat verdachte niet naar Suriname mocht afreizen om gehoord te worden, terwijl hem niets in de weg stond, zulks wel te doen. Immers heeft de Rechtbank en vervolgens de Hoge Raad in de uitleveringsprocedure de opgeworpen verweren regarderende de gezondheidstoestand van de opgeёiste persoon ongegrond verklaard, althans is daaraan voorbijgegaan.

Beoordeling door het Hof

Het Hof stelt vast dat ingevolge artikel 369 lid1 WvSv de veroordeelde verdachte niet in hoger beroep kan gaan tegen een verstek vonnis. Dit verbod staat op gespannen voet met artikel 14 lid 5 van het BUPO verdrag (Internationaal Verdrag inzake Burger en Politieke Rechten) en artikel 8 lid 2 onder h van de American Convention on Human Rights.

Bij wet Wet van 27 augustus 2007, (SB. 2007 no. 101) is de Wet In Staat van Beschuldigingstelling Politieke Ambtsdragers gewijzigd in die zin, dat het mogelijk is voor politieke ambtsdragers om in hoger beroep te gaan tegen een veroordelend vonnis, hetgeen voorheen niet mogelijk was. De Memorie van Toelichting (MvT) op deze wet stelt onder meer: “Internationaal is namelijk vereist dat de mogelijkheid van hoger beroep tegen een veroordelend strafvonnis steeds aanwezig moet zijn. Dit internationaal vereiste is onder meer te vinden in artikel 14 lid 5 van het op 19 december 1966 te New York tot stand gekomen Internationaal verdrag inzake burger en politieke rechten (V.B. 1981 no. 17) en de “American Convention on Human Rights”. Volgens deze bepaling heeft een ieder die wegens een strafbaar feit is veroordeeld het recht de schuldigverklaring en veroordeling opnieuw te doen beoordelen door een hoger rechtscollege overeenkomstig de wet”.

Deze overwegingen van de wetgever geven het Hof, mede gelet op de artikelen 105 en 106 van de Grondwet van de Republiek Suriname, aanleiding om in de onderhavige strafzaak het voor de veroordeelde [verdachte] uit artikel 369 WvSv voortvloeiend verbod om in hoger beroep te gaan van het veroordelend verstekvonnis d.d. 18 januari 2021 waar tegen de veroordeelde verzet had aangetekend, (welk verzet bij vonnis van 16 augustus 2021 vervallen werd verklaard en het verstekvonnis werd bekrachtigd), buiten toepassing te laten.

Het Hof zal het formeel verweer van de vervolgingsambtenaar verwerpen en de verdachte ontvankelijk verklaren in het door hem tijdig ingesteld appel en zal een datum voor de verdere behandeling van de zaak bepalen.

Gelet op het bovenstaande, komt het Hof derhalve niet meer toe aan het bespreken van het tweede deel van het verweer van de verdediging.

Beslissing:

Het Hof van Justitie,

Rechtdoende in hoger beroep:

Verwerpt het door de vervolging opgeworpen formeel verweer;

Verklaart appellant ontvankelijk in het door hem ingesteld hoger beroep;

Bepaalt dat het onderzoek in deze zaak in hoger beroep tegen verdachte zal worden voortgezet op maandag 23 januari 2023 om 09.00 uur des voormiddags;

Handhaaft het bevel tot gevangenhouding van de verdachte.

Aldus gewezen door:

Mr. M.C. Mettendaf, fungerend- President Mr. S. Punwasi en Mr. D. Nanhoe, leden – plaatsvervanger, bijgestaan door Mr. G.A. Kisoensingh, fungerend- griffier, en uitgesproken door de fungerend – president te Paramaribo op de openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van maandag 09 januari 2023.

 

w.g. G.A. Kisoensingh – Jangbahadoer Singh w.g. M.C. Mettendaf
w.g. S. Punwasi
w.g. D. Nanhoe

Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
Namens deze,

(mr. E.M. Ommen – Dors, Substituut – Griffier)