- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer 31/2023
- Uitspraakdatum 08 mei 2023
- Publicatiedatum 11 juli 2023
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Het Hof stelt vast dat ingevolge het bepaalde in artikel 369 lid 1 WvSv de veroordeelde verdachte niet in hoger beroep kan gaan tegen een verstekvonnis. Dit verbod staat naar het oordeel van het Hof op gespannen voet met het bepaalde in artikel 14 lid 5 van het BUPO-verdrag en artikel 8 lid 2 onder h van de American Convention on Human Rights.
Bij Wet van 27 augustus 2007, (SB. 2007 no. 101) is de Wet In Staat van Beschuldigingstelling Politieke Ambtsdragers gewijzigd in die zin, dat het mogelijk is voor politieke ambtsdragers om in hoger beroep te gaan tegen een veroordelend vonnis, hetgeen voorheen niet mogelijk was. Deze overwegingen van de wetgever in de Memorie van Toelichting geven het Hof, mede gelet op het bepaalde in de artikelen 105 en 106 van de Grondwet van de Republiek Suriname, aanleiding om in de onderhavige strafzaak het voor de verdachte, uit artikel 369 WvSv voortvloeiend verbod om in hoger beroep te gaan van het veroordelend verstekvonnis d.d. 17 december 2021 waartegen de veroordeelde verzet had aangetekend in dit concreet geval buiten toepassing te laten.
Het voorgaande is ingegeven vanwege het feit dat in het algemeen een ieder verbindende en rechtstreeks werkende verdragsbepaling ingevolge Ons rechtssysteem dient te prevaleren boven de nationale wetgeving. Daarenboven is naar het oordeel van het Hof op generlei wijze aannemelijk geworden dat er in artikel 14 van het Bupo-verdrag danwel in artikel 8 van de American Convention on Human Rights een onderscheid wordt gemaakt tussen een wel ter terechtzitting verschenen verdachte en een niet ter terechtzitting verschenen verdachte.
Het Hof heeft gelet op het voorgaande het formeel verweer van de vervolgingsambtenaar verworpen en de verdachte ontvankelijk verklaart in het door hem tijdig ingesteld appél.
Uitspraak
Vonnisnummer: 31/2023
Uitspraak: 08 mei 2023
APPELSTRAFKAMER
Het Hof van Justitie van Suriname
Gezien de stukken van het geding, waaronder het in afschrift overgelegd vonnis van het Hof van Justitie inzake politieke ambtsdragers en gewezen politieke ambtsdragers in eerste aanleg gewezen op 11 februari 2022 en uitgesproken tegen de verdachte:
HOEFDRAAD, Gillmore Andre, geboren op [datum] in het district [district], van beroep gewezen politieke ambtsdrager in de functie van Minister van Financiën, wonende aan de [adres] te [plaats], niet in detentie verkerend;
De verdachte is behoorlijk en tijdig gedagvaard doch is hij – zonder enige reden van verhindering – niet ter terechtzitting verschenen. De verdachte wordt bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Dubois, advocaat bij het Hof van Justitie.
Ontvankelijkheid appél
Uit de stukken van de zaak in eerste aanleg, welke aan het Hof in hoger beroep zijn overgelegd door de Griffie van het Hof van Justitie is gebleken dat de verdachte op 14 februari 2022 door tussenkomst van zijn raadsman, mr. M. Dubois, hoger beroep heeft aangetekend tegen het vonnis in de verzetprocedure d.d. 11 februari 2022.
De vervolging heeft formeel verweer gevoerd dat – zakelijk weergegeven – het volgende inhoudt:
Op 17 december 2021 heeft het Hof van Justitie rechtdoende in eerste aanleg inzake politieke ambtsdragers en gewezen politieke ambtsdragers een verstek vonnis gewezen. Op 23 december 2021 heeft de raadsman namens de verdachte verzet aangetekend tegen het verstekvonnis d.d. 17 december 2021.
Gelet op het bepaalde in artikel 366 WvSv is het verzet vervallen verklaard, daar de verdachte niet was verschenen en voorts geen opgave van geldige reden van verhindering had opgegeven althans geen valide reden van zijn niet verschijning was opgegeven.
Ingevolge het bepaalde in artikel 369 WvSv kan alleen het Openbaar Ministerie van een bij verstek gewezen vonnis in hoger beroep komen. De Wet In Staat van Beschuldigingstelling en Vervolging Politieke Ambtsdragers ( WIPA) heeft de artikelen 366 en 369 WvSv niet buiten werking gesteld.
Ook is in artikel 8 lid 1 sub 2 van het Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens onder meer aangegeven: “ het recht van de beschuldigde om zich persoonlijk te verdedigen”.
In casu is er sprake van een moedwillige verdachte die telkenmale – bij verstek en in de verzetprocedure – beslist om niet te verschijnen voor het gerecht.
Gelet op het voorgaande vordert de vervolging dat op grond van het bepaalde in de eerder aangehaalde artikelen van het Wetboek van Strafvordering, de WIPA en het Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens, de verdachte/ appellant niet ontvankelijk zal worden verklaard in het namens hem ingesteld hoger beroep.
De verdediging heeft – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – het navolgende aangevoerd:
De verdediging verzoekt het appѐlverbod van artikel 369 WvSv buiten toepassing te laten wegens strijdigheid met de ieder verbindende bepaling van de artikelen 14 lid 1, 3 (d), 5 en 16 van het Internationaal Verdrag inzake Burger en Politieke Rechten (Bupo-verdrag), de ieder verbindende bepalingen van de artikelen 1, 8 leden 1 en 2 (d) (h) en 24 van het Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens (AVRM) en de artikelen 8, 10, 11 en 12 lid 1 van de Grondwet van de Republiek Suriname, waarbij onder meer is gesteld dat een verdachte die bij verzet niet is verschenen en wiens verzet vervallen is verklaard, niet discriminatoir behandeld dient te worden en komt ook die verdachte het recht toe voor het instellen van hoger beroep. De verdediging verzoekt om verdachte alsnog ontvankelijk te verklaren in het door hem ingesteld hoger beroep.
Beoordeling door het Hof
Het Hof stelt vast dat ingevolge het bepaalde in artikel 369 lid 1 WvSv de veroordeelde verdachte niet in hoger beroep kan gaan tegen een verstekvonnis. Dit verbod staat naar het oordeel van het Hof op gespannen voet met het bepaalde in artikel 14 lid 5 van het BUPO-verdrag en artikel 8 lid 2 onder h van de American Convention on Human Rights.
Bij Wet van 27 augustus 2007, (SB. 2007 no. 101) is de Wet In Staat van Beschuldigingstelling Politieke Ambtsdragers gewijzigd in die zin, dat het mogelijk is voor politieke ambtsdragers om in hoger beroep te gaan tegen een veroordelend vonnis, hetgeen voorheen niet mogelijk was. De Memorie van Toelichting (MvT) op deze wet stelt onder meer: “Internationaal is namelijk vereist dat de mogelijkheid van hoger beroep tegen een veroordelend strafvonnis steeds aanwezig moet zijn. Dit internationaal vereiste is onder meer te vinden in artikel 14 lid 5 van het op 19 december 1966 te New York tot stand gekomen Internationaal verdrag inzake burger en politieke rechten (V.B. 1981 no. 17) en de “American Convention on Human Rights”. Volgens deze bepaling heeft een ieder die wegens een strafbaar feit is veroordeeld het recht de schuldigverklaring en veroordeling opnieuw te doen beoordelen door een hoger rechtscollege overeenkomstig de wet”.
Deze overwegingen van de wetgever in de Memorie van Toelichting geven het Hof, mede gelet op het bepaalde in de artikelen 105 en 106 van de Grondwet van de Republiek Suriname, aanleiding om in de onderhavige strafzaak het voor de verdachte HOEFDRAAD, Gillmore Andre, uit artikel 369 WvSv voortvloeiend verbod om in hoger beroep te gaan van het veroordelend verstekvonnis d.d. 17 december 2021 waartegen de veroordeelde verzet had aangetekend, (welk verzet bij vonnis van 11 februari 2022 vervallen werd verklaard en het verstekvonnis werd bekrachtigd), in dit concreet geval buiten toepassing te laten.
Het voorgaande is ingegeven vanwege het feit dat in het algemeen een ieder verbindende en rechtstreeks werkende verdragsbepaling ingevolge Ons rechtssysteem dient te prevaleren boven de nationale wetgeving. In casu is er sprake van een situatie dat toepassing van de nationale wet niet verenigbaar zou zijn met een ieder verbindende bepalingen van verdragen die Suriname heeft geratificeerd en welke op de door de Grondwet bepaalde wijze zijn bekrachtigd, goedgekeurd en bekend gemaakt.
Daarenboven is naar het oordeel van het Hof op generlei wijze aannemelijk geworden dat er in artikel 14 van het Bupo-verdrag danwel in artikel 8 van de American Convention on Human Rights een onderscheid wordt gemaakt tussen een wel ter terechtzitting verschenen verdachte en een niet ter terechtzitting verschenen verdachte. Integendeel wordt in voormelde verdragsbepalingen steeds gewag gemaakt van (citaat) “een ieder die wegens een strafbaar feit is veroordeeld heeft het recht de schuldigverklaring en veroordeling opnieuw te doen beoordelen door een hoger rechtscollege overeenkomstig de wet”.
Het Hof zal gelet op het voorgaande het formeel verweer van de vervolgingsambtenaar verwerpen en de verdachte ontvankelijk verklaren in het door hem tijdig ingesteld appél en zal in het dictum een datum voor de verdere behandeling van de zaak bepalen.
Beslissing:
Het Hof van Justitie,
Rechtdoende in hoger beroep:
Verwerpt het door de vervolging opgeworpen formeel verweer;
Verklaart appellant ontvankelijk in het door hem ingesteld hoger beroep;
Bepaalt dat het onderzoek in deze zaak in hoger beroep tegen verdachte zal worden voortgezet op maandag 17 juli 2023 om 09.30 uur des voormiddags in de stand van voordracht;
Houdt iedere verdere beslissing aan;
Aldus gewezen door:
mr. A. Charan, Fungerend – President, mr. I. Sonai, Lid, mr. S. Punwasi, mr. D. Nanhoe en mr. J. Kasdipowidjojo, leden – plaatsvervanger, bijgestaan door mr. G.A. Kisoensingh – JangbahadoerSingh, fungerend – griffier, en uitgesproken door de Fungerend – President voornoemd te Paramaribo op de openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van maandag 08 mei 2023.
w.g. G.A. Kisoensingh – JangbahadoerSingh w.g. A. Charan
w.g. I. Sonai
w.g. S. Punwasi
w.g. D. Nanhoe
w.g. J. Kasdipowidjojo
Voor eensluidend afschrift,
De Griffier van het Hof van Justitie,
Namens deze,
( mr. E.M. Ommen – Dors, Substituut – Griffier)