- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer Onbekend
- Uitspraakdatum 21 april 1970
- Publicatiedatum 13 september 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Kort geding. Het enkele feit dat eiser op zijn zeventigste verjaardag gedurende een halve dag zonder kennisgeving of toestemming, van zijn werk in dienst van gedaagde is weggebleven, rechtvaardigt geen ontslag op staande voet wegens dringende redenen.
(art. 1615 o en art. 1615 p Sur. Burg. Wetb.)
Uitspraak
KANTONGERECHT EERSTE KANTON, 21 april 1970.
[eiser], wonende in het [Distrikt], eiser, adv. E.A. Hoost,
TEGEN:
N.V. Glenn Super Market, gevestigd te Paramaribo, gedaagde, adv. H.J. Kensenhuys.
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Eiser vorderde bij de Kantonrechter in het Eerste Kanton, van zijn werkgeefster, de gedaagde, een schadevergoeding van ƒ 405.— met rente en kosten op de navolgende gronden:
Dat eiser op 1 december 1968 een arbeidsovereenkomst met gedaagde is aangegaan voor onbepaalde tijd tegen een aanvangssalaris van ƒ 225.— per maand;
dat gedaagde op 5 maart 1969 bij monde van haar bedrijfsleider in opdracht van de Direkteur aan eiser zonder opgaaf van wettige reden ontslag heeft aangezegd per 5 maart 1969;
dat de handeling van gedaagde in casu waarbij zij de dienstbetrekking zonder inachtneming van de voor de opzegging geldende bepalingen heeft doen eindigen en zonder dat eiser daarin toestemde en daarbij werd schadeloosgesteld als bedoeld in artikel 1615 r Sur. B.W. onrechtmatig is en gedaagde derhalve gehouden is aan eiser te vergoeden alle door haar schuld veroorzaakte schade;
dat gedaagde alsgevolg van haar onrechtmatig handelen aan eiser verschuldigd is salaris over de maanden maart en april 1969 ad ƒ 225.— per maand (cf. art. 1615 i Sur. B.W.);
dat gedaagde aan eiser 5 dagen salaris over de maand maart 1969 heeft uitbetaald groot ƒ 45.—;
dat eiser alzo van gedaagde heeft te vorderen de som van 2 x ƒ 225.— minus ƒ 45.— = ƒ 405.—;
dat gedaagde ondanks herhaalde en dringende aanmaningen in der minne weigert, althans in gebreke blijft voormeld bedrag aan eiser te betalen;
De NAAMLOZE VENNOOTSCHAP GLENN SUPER MARKET heeft als gedaagde partij voor antwoord gezegd:
dat gedaagde het 2e „dat” erkent;
dat gedaagde alle overige stellingen van eiser ontkent en betwist;
dat toch wat tussen partijen is voorgevallen is, dat eiser op 4 maart 1969 aan gedaagde verzocht om in verband met zijn 70ste verjaardag op 5 maart 1969 de gehele dag vrijaf te krijgen, waarop hem werd medegedeeld dat de dienst dit niet toeliet, doch dat hij vrijaf kon krijgen naar zijn keuze of des voormiddags of des namiddags van zijn jaardag;
dat eiser hiertegen bezwaren inbracht, die geen wijziging konden brengen in het standpunt van gedaagde, en eiser toen op 5 maart 1969 de gehele dag van het werk is weggebleven zonder meer;
dat toen eiser op 6 maart 1969 op het werk verscheen en geen geldige reden kon opgeven waarom hij, in strijd met de instructies van gedaagde, op 5 maart 1969 de gehele dag van het werk was weggebleven, hem werd medegedeeld, dat hij op staande voet ontslagen werd wegens de gehele dag wegblijven van het werk, terwijl hij wist dat hij minstens de halve dag op het werk moest zijn en aldaar een halve dag werd verwacht;
dat eiser het hem toekomende loon daarop van gedaagde heeft in ontvangst genomen zonder verder halen en trekken, bewust als hij was, dat hij op grove wijze de plichten welke de arbeidsovereenkomst hem oplegde, had veronachtzaamd;
dat de vordering van eiser derhalve is ongegrond;
Na een comparitie van partijen te hebben gehouden, overwoog de Kantonrechter:
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Ten processe staan als enerzijds gesteld en anderzijds erkend de navolgende feiten vast:
- Eiser is op 1 december 1968 in dienst getreden van gedaagde tegen een salaris van ƒ 225,—;
- Op 5 maart 1969 werd eiser 70 jaar;
- Eiser had die dag in verband met zijn verjaardag vrij gevraagd, doch hem was slechts een halve dag toegestaan, omdat de in gedaagde’s bedrijf geldende regels slechts een halve dag vrij toestonden;
- Eiser is niettemin een hele dag weggebleven;
- De volgende dag is eiser op staande voet ontslagen onder de mededeling „dat hij wel wist waarom”;
- Hem is slechts 5 dagen salaris over de maand maart uitgekeerd.
De mededeling, die ten 5e als ten processe vaststaat is aangenomen, achten Wij gelet op de omstandigheden voldoende duidelijk:
Eiser moet daaruit begrepen hebben dat zijn wegblijven de vorige dag als dringende reden tot ontslag op staande voet werd aangevoerd.
Wij zijn echter van oordeel dat eisers handelwijze geen dringende reden tot ontslag in de zin der wet voor gedaagde opleverde: Hoezeer ook in het algemeen eigenmachtig wegblijven van het werk, nadat voor de desbetreffende tijd verlof geweigerd is, als ernstig plichtsverzuim zal moeten worden aan gemerkt, de omstandigheid dat eiser zijn 70ste verjaardag vierde maakt dit plichtsverzuim minder ernstig.
Gelijk algemeen bekend pleegt het bereiken van die leeftijd in dit land met grote festiviteiten gepaard te gaan waarbij naar Surinaamse opvatting de aanwezigheid van de jarige voortdurend vereist is.
Dit in aanmerking genomen was niet uit eisers wegblijven af te leiden dat hij zijn plicht zover verwaarloosde dat redelijker wijze voortzetting van de dienstbetrekking van gedaagde niet kon worden verlangd.
Immers uit eisers wegblijven was niet af te leiden dat zulks zich spoedig zou herhalen, daar toch het vieren van een dergelijk kroonjaar niet dagelijks en zelfs niet jaarlijks voorkomt.
Ware het nu zo, dat bijzonder drukke werkzaamheden in het bedrijf van gedaagde, haar eiser wist, niet toelieten dat hij een hele dag vrijnam, dan zou mogelijk Ons oordeel anders uitvallen, doch gedaagde heeft ter comparitie uitdrukkelijk verklaard dat de weigering voor de tweede halve dag slechts gebaseerd was op de geldende reglementen.
Voor een zo kort werkverzuim achten Wij onder deze omstandigheden ontslag op staande voet een te zware repercussie. Wij achten dit ontslag dan ook onrechtmatig.
De omstandigheid, dat eiser niet tegen het ontslag heeft geprotesteerd is niet voldoende om daarin berusting of afstand van recht te zien. De verhouding werkgever-werknemer, die ondergeschiktheid inhoudt, maakt begrijpelijk dat de werknemer rechtstreeks protest niet wenselijk acht en verkiest zijn argumenten zonder verder overleg met de werkgever aan de rechter voor te leggen.
Eisers vordering, die met geen andere gronden wordt bestreden, is derhalve toewijsbaar met veroordeling in de kosten van het geding van gedaagde als de in het ongelijk gestelde partij.
RECHTDOENDE :
Veroordelen gedaagde om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van ƒ 405, — (VIERHONDERD EN VIJF GULDEN), met de rente hierover ad 6% ’s jaars, vanaf 3 juli 1969 tot aan de dag der voldoening; enz.
(Dit vonnis is op 4 december 1970 door het Hof van Justitie in Hoger Beroep bevestigd).