SRU-K1-1985-1

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-858554
  • Uitspraakdatum 16 december 1985
  • Publicatiedatum 12 mei 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Arbeidsrecht. Besluit ex art. 3 lid 3 decreet E-39A dient binnen 14 dagen na ontslagmelding te worden genomen, bij gebreke waarvan de dienstbetrekking voortduurt. Ontslag blijft opgeschort tot na besluit van de minister van Arbeid dat geen bezwaren bestaan tegen opgegeven ontslagreden, of totdat de rechter de ontslagreden als dringende reden aanmerkt.
    (decreet E-39A; nota v. toelichting)

Uitspraak

Kantonrechter Eerste Kanton
16 december 1985, A.R. 858554
(Mr. S. Gangaram Panday)

[eiser], wonende te [district], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr. E.C.M. Hooplot, advokaat, eiser in Kort Geding,

tegen

Kersten & Co N.V., rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo aan de Steenbakkerijstraat no. 27, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr. F. Kruisland, advokaat, gedaagde in Kort Geding,

De Kantonrechter spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in Kort Geding uit:

Wij, Kantonrechter in het Eerste Kanton;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;

Ten aanzien van de feiten

Overwegende, dat eiser bij het inleidend op te dezer plaatse als ingelast te beschouwen gronden heeft gevorderd:

dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op de minute gedaagde zal worden veroordeeld om aan eiser terzake als ten rekeste omschreven bij wege van voorschot te betalen de som van f.2000,- vermeerderd met de rente ad 6% ’s jaars vanaf de dag van indiening van het verzoekschrift tot aan de algehele voldoening. Kosten rechtens;

Overwegende, dat te dienende dage, partijen vertegenwoordigd door hun respectieve gemachtigden, advokaten Mr. E.C.M .Hooplot en Mr. F. Kruisland, ter terechtzitting zijn verschenen, op welke terechtzitting de gemachtigde van eiser voor eis overeenkomstig vermeld verzoekschrift heeft geconcludeerd;

Overwegende, dat de gemachtigde van gedaagde een schriftelijke conclusie van antwoord heeft genomen, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat de gemachtigden van partijen hierna nadere stukken hebben gewisseld, hebbende de gemachtigde van eiser tevens producties overgelegd, waarvan de inhoud, alsmede van de overgelegde producties, eveneens hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat Wij vervolgens vonnis hebben bepaald op heden.

Ten aanzien van het recht

Overwegende, dat het spoedeisend karakter der vordering uit de aard der stellingen van de eiser voortvloeit;

Overwegende, dat uit de stellingen van partijen, in zoverre hier van belang, blijkt:

  1. dat eiser in dienst van gedaagde is (was) en is (was) tewerkgesteld bij de dochteronderneming N.V. Bedrijven Exploitatie Maatschappij tegen een laatstelijk genoten inkomen van f.297,50 per twee weken en f.12,50 kinderbijslag;
  2. dat gedaagde eiser bij schrijven van 17 mei 1985 met onmiddellijke ingang wegens dringende redenen heeft ontslagen, te weten wanprestatie (dienstweigering);
  3. dat er bij voormelde dochteronderneming een actie door (een deel) van de werknemers, waaronder eiser, werd gevoerd dat betrekking had op hun verhouding tot de C.K.C. werknemersbond;

Overwegende, dat tussen partijen verschil van opvatting bestaat over de betekenis van artikel 3 leden 2 en 3 van Decreet E-39 A (S.R.S. 1984 No. 102) als aanvulling van Decreet E-39 (S.R.S. 1983 No. l0), dat betrekking heeft op ontslag door een werkgever aan een werknemer op grond van dringende reden als bedoeld in artikel 1615p van het Burgerlijk Wetboek;

Overwegende, dat de gedaagde het ontslag aan de eiser bij schrijven van 20 mei 1985 heeft gemeld ingevolge artikel 3 lid 2 decreet E-39 A, waarop de Minister bij schrijven van 29 mei 1985 heeft gereageerd, waarbij in ieder geval aan gedaagde niet is kenbaar gemaakt dat er geen bezwaren bestaan tegen de opgegeven ontslagreden, doch waarbij de Minister de gedaagde heeft bericht het resultaat van de bemiddeling door de Bemiddelingsraad in deze te willen afwachten alvorens een besluit ingevolge artikel 3 lid 3 van bovengemeld decreet te nemen;

Overwegende, dat hoewel de Minister van Arbeid niet binnen 14 dagen als bedoeld in artikel 3 lid 3 van decreet E-39 A een besluit heeft genomen naar aanleiding van de ontslagmelding op 20 mei 1985 door gedaagde betreffende het ontslag aan eiser – welke termijn naar Ons voorlopig oordeel niet door de Minister kan en mag worden verlengd omdat dat decreet hem die ruimte niet laat – uit de regeling van decreet E-39 A en de strekking daarvan blijkt – naar Ons voorlopig oordeel – dat dat ontslag opgeschort blijft tot na het besluit van de Minister dat geen bezwaren bestaan tegen de opgegeven ontslagreden, daar de Wet in casu geen voorziening heeft gegeven voor het geval de Minister binnen 14 dagen na ontvangst van de ontslagmelding geen besluit heeft genomen, zoals dat wel bepaald is in artikel 5 lid 3 van decreet E-39 met betrekking tot de ontslagvergunning;

Overwegende, dat uit de nota van toelichting bij decreet E-39 A blijkt dat, indien de Minister niet kan toestemmen met de opgegeven reden, het ontslag ingevolge artikel 3 lid 3 geen rechtskracht heeft en blijft de dienstbetrekking van rechtswege voortduren, waarbij voor de werkgever, die zich met het besluit van de Minister niet kan verenigen, beroep op de onafhankelijke rechter openstaat;

Overwegende, dat uit het bovenoverwogene – naar Ons voorlopig oordeel – volgt dat totdat de Minister van Arbeid de ontslagreden niet heeft goedgekeurd of totdat de rechter als bovenaangehaald de ontslagreden, die de goedkeuring van die Minister niet kon wegdragen, toch als een dringende reden voor ontslag heeft aangemerkt, de dienstbetrekking tussen de werknemer en de werkgever voortduurt, en in casu dus tussen partijen, en heeft eiser recht op doorbetaling van salaris en andere vergoedingen;

Overwegende, dat Wij dus de door eiser gevraagde voorziening zullen toewijzen, – met uitzondering van de voldoening van de rente omdat daarvoor in de kortgeding procedure als de onderhavige geen ruimte is – daarbij voorbijgaand, aan zijn stellingen met betrekking tot de inhouding door gedaagde op het salaris van eiser ten behoeve van de bovengenoemde bond, omdat eiser daarop geen vordering heeft gegrond, met veroordeling van gedaagde, als de in het ongelijk gestelde partij, in de geding kosten,

Rechtdoende in Kort Geding

Veroordelen gedaagde om aan eiser bij wege van voorschot te betalen de som van f.2000,– (twee duizend gulden);

Verklaren dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

Veroordelen gedaagde in de proceskosten aan de zijde van eiser gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op f.87,– (zeven en tachtig gulden).