- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-857355
- Uitspraakdatum 16 oktober 1985
- Publicatiedatum 10 juni 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Voorafgaande toetsing van ontslagreden niet altijd vereist; direct verzoek aan de rechter tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is wel mogelijk die op zich wel de ontslagreden kan toetsen.
Uitspraak
Kantonrechter Eerste Kanton
16 oktober 1985, A.R. 857355
(Mr. J.R. von Niesewand)
De Surinaamse Luchtvaart Maatschappij N.V.
tegen
[gerekestreerde]
Gezien een verzoekschrift van de Naamloze Vennootschap De Surinaamse Luchtvaart Maatschappij N.V. gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo, welk verzoekschrift ter Griffie van het Kantongerecht, in het Eerste Kanton is binnengekomen op 23 september 1985 en waarin De Surinaamse Luchtvaart Maatschappij N.V., verzoekt de tussen haar en de hierna te noemen gerekwestreerde bestaande arbeidsovereenkomst d.d. 8 oktober 1976 wegens gewichtige redenen met ingang van 1 oktober 1985 te ontbinden, althans ontbonden te verklaren;
Gehoord op 10 oktober 1985 in Raadkamer van het Kantongerecht in het Eerste Kanton:
1. Rekwestrante, bijgestaan door Mr. F. Kruisland, advokaat bij het Hof van Justitie;
2. Gerekwestreerde, bijgestaan door Mr. E.J. Bruma, advokaat bij het Hof van Justitie.
Overwegende, dat van het in Raadkamer verhandelde aantekeningen zijn gemaakt, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.
Overwegende ten aanzien van het recht
Rekwestrante, de Naamloze Vennootschap vraagt dat de arbeidsovereenkomst tussen haar en gerekwestreerde wordt ontbonden wegens gewichtige redenen.
Gerekwestreerde beroept zich er eerst op – aldus zijn betoog opvatend en uitleggend – dat rekwestrante in haar verzoek niet kan worden ontvangen, omdat zij – toen zij de arbeidsovereenkomst in geschil wilde beëindigen – gekozen heeft voor de toetsing van de ontslagredenen door het Hoofd der Arbeidsinspectie en zich nu bij diens – afwijzende naderhand door de Minister van Arbeid bevestigde – beslissing moet neerleggen, waarbij gerekwestreerde er vanuit gaat dat de werkgeefster, in casu rekwestrante, voor de beëindiging de reden van de beëindiging moet laten toetsen ofwel door genoemd Hoofd, ofwel door de Kantonrechter maar dat zij – rekwestrante – niet op de gemaakte keuze kan terugkomen als de beslissing van de toetsende instantie anders uitvalt dan zij wil;
dat betoog is – hoewel tussen partijen vaststaat dat het Hoofd der Arbeidsinspectie bij besluit naderhand door de Minister van Arbeid bevestigd niet heeft ingestemd met de opgegeven reden voor het beëindigen van de arbeidsverhouding in geschil, op grond waarvan de dienstbetrekking van rechtswege is blijven voortduren – onjuist, omdat het uitgaat van een verkeerd begrip van de manieren waarop een arbeidsovereenkomst eindigen kan, nu daarbij de wetgever uitgaan van – voor zover hier van belang – het eindigen van die overeenkomst door een beëindigingshandeling van een van de partijen, danwel door een andere omstandigheid;
is er een dergelijke handeling beoogd, dan kent de Wet in bepaalde gevallen een voorafgaande toetsing door het Hoofd der Arbeidsinspectie naast een beoordeling achteraf door de Rechter van de geldigheid van die handeling, waarbij weer in een aantal gevallen het ontbreken van de voorafgaande toetsing moet leiden tot het oordeel van de Rechter dat de beëindiging ongeldig was (en eveneens in bepaalde gevallen waarin de toetsing door genoemd Hoofd leidde tot het onthouden door hem van het vereiste besluit van geen bezwaar voor de beëindiging)
daarnaast staan de gevallen waarin de overeenkomst tot een einde komt zonder een dergelijke beëindiging door een partij en één daarvan is ontbinding door de Rechter op grond van gewichtige redenen, zoals rekwestrante die nu vraagt;
het is dus onjuist – zo gerekwestreerde meent – dat altijd een voorafgaande toetsing van de ontslagreden bij een voorgenomen beëindiging nodig zou zijn men kan ook direkt kiezen voor een verzoek aan de Rechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden en het is ook onjuist dat de Rechter dan vooraf de ontslagreden zou toetsen, welke toetsing zou zijn uitgesloten als het Hoofd der Arbeidsinspectie al had getoetst;
het verweer van gerekwestreerde moet mitsdien worden verworpen;
Als gesteld en erkend, dan wel niet of niet voldoende weersproken staan ten processe vast:
- dat gerekwestreerde per 1 oktober 1976 in dienst is getreden van rekwestrante tegen een salaris van f.300,– per maand en alstoen tewerk gesteld op de afdeling vrachtafhandeling van rekwestrante te Zorg en Hoop;
- dat gerekwestreerde per 6 juni 1979 is benoemd tot afhandelingsemployé 2e kl., bij de stationsdienst te Zanderij zowel met betrekking tot vracht- als passagiersvervoer.
- dat gerekwestreerde ’s inkomen f.885,– per maand bruto bedraagt;
- dat gerekwestreerde gehuwd is en één kind heeft;
- dat rekwestrante de dienstbetrekking met gerekwestreerde op 6 augustus 1985 wegens dringende redenen heeft opgezegd;
- dat het Hoofd van de Arbeidsinspectie, wiens beslissing naderhand op dezelfde grond door de Minister van Arbeid werd bevestigd zich echter daarmede niet heeft kunnen verenigen op grond dat de maatregel van ontslag onevenredig aan het gepleegd feit is, zodat ingevolge artikel 3 van het Decreet Ontslagvergunning gedane opzegging geen rechtskracht had;
Rekwestrante heeft aan haar verzoek – voor zover van belang – ten grondslag gelegd dat:
- gerekwestreerde in het kader van de uitoefening van zijn functie op of omstreeks 2 augustus 1985 bij het inchecken van een passagier, met name [naam 1], voor vlucht PY 753 naar Curaçao en Miami opzettelijk voormelde passagier doorgelaten met negentien kg overvracht, zonder die passagier voor die overvracht de vereiste betaling te laten doen.
De bagage van voormelde passagier woog namelijk 39 kg., terwijl de passagier slechts recht had op gratis vervoer van 20 kg.
- dat het uiteraard gerekwestreerde bekend was, dat zijn gedraging als voormeld in strijd was met de voor hem geldende dienstvoorschriften;
dat bij het voorgaande moet worden opgemerkt, dat gerekwestreerde voormelde handeling pleegde, nadat één zijner collega’s reeds had geweigerd voormelde overvracht door te laten en hij, gerekwestreerde, daarmede bekend was, hetgeen destemeer wijst op het bewust overtreden van de terzake geldende voorschriften;
dat rekwestrante voorts heeft gesteld, dat het ontvallen van de basis van vertrouwen aan de dienstbetrekking met gerekwestreerde behalve door eerder aangehaalde feiten, nog wordt gestaafd door het feit, dat gerekwestreerde zich eerder aan gedragingen heeft schuldig gemaakt, welke wijzen op een gebrek aan betrouwbaarheid, te weten: gerekwestreerde heeft namelijk op 19 september 1980 bewust 144 kg. overvracht geaccepteerd zonder de passagier daarvoor te laten betalen, waarvoor hem een ontevredenheidsbetuiging d.d. 19 december 1980 is uitgereikt.Voorts heeft gerekwestreerde op 5 juli 1982 ten onrechte bewust 3 (drie) kinderen die niet op de gefiatteerde passagierslijst voorkwamen als passagier alsnog ingeboekt, waardoor ”overloading” ontstond.Verder heeft gerekwestreerde bewust in strijd met de geldende dienstvoorschriften voor rekwestrante haar vlucht PY 745 van 14 april 1983 een passagier geaccepteerd met een ALM-ticket, terwijl naar hem bekend was, met de ALM alstoen geen interline agreement bestond en rekwestrante mitsdien de vervoerskosten niet op de ALM kon verhalen, waardoor rekwestrante schade heeft geleden.Tenslotte heeft gerekwestreerde, nadat hem uitdrukkelijk was meedegedeeld, dat in verband met de gegeven deviezenvoorschriften, hij van de deviezencommissie vergunning behoefde om een door hem ten behoeve van zijn zuster in het kader van de aan hem toebehorende aanspraak op gereduceerd tarief voor familieleden aangekochte ticket in Suriname te mogen betalen – het betrof namelijk een ticket Amsterdam-Paramaribo vice versa –, niettemin getracht om zonder voormelde vergunning zijn zuster op die ticket te doen vervoeren;
Gerekwestreerde heeft met betrekking tot het gebeurde op 2 augustus 1985 aangevoerd:
- dat de heer [naam 1] alstoen bij een collega van hem had ingechecked die hem – gerekwestreerde – had verteld dat [naam1] f.40,– tekort kwam om zijn overvracht te kunnen bekostigen;
- dat de Minister van Onderwijs en één zijner collega’s via Curaçao naar Miami reisden en drie stuks bagage hadden;
- dat hij deze bagage heeft samengevoegd met die van de heer [naam 1];
- dat hij weliswaar niet gehandeld heeft volgens de geldende dienstvoorschriften doch dat hij het gewicht moest verantwoorden tegenover gerekwestrante;
Gerekwestreerde ’s wederspraak komt Ons echter ongenoegzaam voor om de hem verweten gedraging weerlegd te achten, zodat Wij hetgeen zich op 2 augustus 1985 heeft voorgedaan zoals door rekwestrante weergegeven als tussen partijen rechtens vaststaand zullen aannemen.
Gerekwestreerde heeft voorts met betrekking tot het in sub 6 van het inleidend rekest gestelde aangevoerd:
ten aanzien van het op 19 september 1980 voorgevallene:
- dat bij alstoen in opdracht van een meerdere had gehandeld;
ten aanzien van het op 5 juli 1982 voorgevallene:
- dat hij de door gerekwestrante weergegeven toedracht van het gebeurde op 5 juli 1982 ontkent;
Gerekwestreerde heeft voorts aangevoerd, dat, ook al zouden de op 19 september 1980 en 5 juli 1982 gestelde feiten door hem zijn gepleegd, het rekwestrante na vijf respectievelijk drie jaar niet meer vrijstond zich in de onderhavige zaak op deze feiten te beroepen ingevolge het bepaalde in artikel 11 lid 6, alinea 2 van de tussen partijen geldende Collectieve Arbeids Overeenkomst.
Dat artikel bepaald: ”Zodra een maatregel als bedoeld onder lid 2 sub b of c van kracht wordt, vindt aantekening daarvan plaats in het personeelsdossier van de betrokken weknemer.
Zulk een aantekening wordt geacht uit het personeelsdossier te zijn verwijderd na een jaar wanneer het een berisping en na twee jaar wanneer het een schorsing betreft enz…
Artikel 11 lid 2 sub b en sub c luidt, voor zover van belang, alsvolgt: ”De disciplinaire maatregelen die tegen de werknemer kunnen worden getroffen zijn:
a. —————-
b. schriftelijke berisping,
c. schorsing, enz………,
Tijdens de verhoren van partijen in Raadkamer heeft rekwestrante naar voren gebracht gerekwestreerde voor de eerder aangehaalde feiten disciplinair te hebben ”gestraft” overeenkomstig artikel 11 lid 2 sub b en sub c, op grond waarvan Wij met gerekwestreerde van oordeel zijn dat het rekwestrante niet meer vrijstond zich in casu op voormelde feiten te beroepen, zullende Wij op die feiten verder geen acht slaan.
ten aanzien van het op 14 april 1983 voorgevallene:
Gerekwestreerde heeft dat feit erkennende aangevoerd in de drukte zulks over het hoofd te hebben gezien en dat hij de schade welke rekwestrante als gevolg hiervan heeft geleden door middel van twee maandelijkse inhoudingen op zijn salaris, geheel heeft vergoed, hetgeen rekwestrante niet heeft weersproken, zodat Wij de bewering van gerekwestreerde als juist zullen aannemen;
Gerekwestreerde heeft tenslotte de hem in alinea 5 van het 6de ”sustenu” van het inleidend rekest verweten gedraging betwistend en daaromtrent een geheel andere lezing gevend, aangevoerd dat het geenszins zijn bedoeling was te trachten zonder vergunning van de deviezen Commissie zijn zuster op een ticket Amsterdam-Paramaribo vice versa te doen vervoeren.
Gerekwestreerdes terzake gevoerd verweer komt Ons echter niet voldoende gemotiveerd voor, zodat Wij daaraan voorbijgaand het hem gedaan verwijt als juist en tussen partijen rechtens vaststaand zullen aannemen.
Onze conclusie is trots het voorgaande deze: er zijn geen voldoende gronden om van een gewichtige reden, in de zin van dringende reden, te spreken. Evenmin zou gezegd kunnen worden, dat er ten tijde van het gebeurde op 2 augustus 1985 een verandering in de omstandigheden was die billijkheidshalve tot het einde van de arbeidsverhouding zou moeten voeren. Wij zijn derhalve van oordeel, dat de aan gerekwestreerde, overigens terecht, verweten gedragingen beslist niet van zulk een aard zijn dat gezegd kan worden dat zij ernstig afbreuk hebben gedaan aan de noodzakelijke vertrouwensbasis.
Rekwestrante ’s verzoek dient derhalve als ongegrond te worden afgewezen.
Gelet op de betrekkelijke wetsartikelen.
Beschikkende op het verzoekschrift.
Wijzen het verzoek af.