SRU-K1-1990-1

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer onbekend
  • Uitspraakdatum 05 juni 1990
  • Publicatiedatum 12 mei 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Arbeidsrecht
    Voor de toepassing van art.1614b doet het er niet toe of het niet verrichten van arbeid te wijten is aan de schuld van een der partijen.
    Werkgever is in beginsel slechts gerechtigd wegens het niet verrichten van de bedongen arbeid gedurende een bepaalde tijd op het loon van de werknemer slechts dat bedrag in te houden, dat die werknemer gedurende die tijd normaliter zouden hebben verdiend.
    Wet op c.a.o; artt.1614b en 1614d BW

Uitspraak

Kantonrechter Eerste Kanton
5 juni 1990, A.R. 900842
(Mr. E.S. Ombre)

De Surinaamse Stichting Diakonessenarbeid rechtspersoon, gevestigd te Paramaribo, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr. B.A. Halfhide, advokaat, eiseres,

tegen

De Bond van Personeel bij het Diakonessenhuis, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo aan de Zinniastraat no. 64 voor wie als gemachtigde optreedt Mr. A.R. Baarh, advokaat, gedaagde,

De Kantonrechter spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

Wij, Kantonrechter in het Eerste Kanton;
Gezien de stukken, waaronder meer bepaald een afschrift van het op 22 mei 1990 tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis, alsmede het proces-verbaal van de door Ons bevolen en gehouden comparitie van partijen d.d. 25 mei 199O;

Ten aanzien van de feiten
Overwegende, dat Wij hier overnemen hetgeen daaromtrent in voormeld vonnis is overwogen;

Overwegende, dat ter bevolen en gehouden comparitie van partijen zijn verschenen, de gemachtigden van partijen in persoon, die hebben verklaard, gelijk in het vorenaangehaald – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat Wij hierna vonnis hebben bepaald op heden.

Ten aanzien van het recht
Overwegende, dat Wij ook hier overnemen hetgeen daaromtrent in voormeld vonnis is overwogen;

Overwegende, dat de gemachtigde van eiseres bij gelegenheid van de eerste behandeling van deze zaak heeft verzocht in het petitum het woord ”of” op de door hem aangewezen plaatsen te wijzigen in ”dan wel”, voorts het getal 26 te wijzigen in 27 en, op een enkele plaats, het woord ”en” in te voegen;

Overwegende, dat het om onbeduidende wijzigingen gaat en gedaagde zich daartegen niet heeft verzet, zodat het verzoek zal worden ingewilligd;

Overwegende, dat volgens de bewoordingen van onderdeel I.a. van het petitum het verlangde declaratoir betrekking heeft op alle werknemers van eiseres, doch uit de stellingen van het inleidend rekest (onder andere het 9e, 10e en 12e sustenu) duidelijk blijkt dat dit onderdeel moet worden opgevat als slechts betrekking hebbend op die werknemers, die in het kader van de ten rekeste bedoelde vakbondsaktie niet dan wel slechts gedeeltelijk hebben gewerkt;

Overwegende, dat, wat de zaak zelve betreft, op grond van hetgeen enerzijds is gesteld en anderzijds is erkend, danwel niet of onvoldoende is weersproken, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, rechtens vaststaat;
dat gedaagde een vakorganisatie is, die opereert binnen de onderneming van eiseres, en waarmee eiseres op de voet van de artikelen 1 en 3 van de Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst overeenkomsten van de zojuist genoemde soort is aangegaan, laatstelijk op 11 juli 1988;

dat vorenbedoelde collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) door gedaagde bij brief van 25 oktober 1988 is opgezegd en per 31 december 1988 is geëxpireerd;

dat partijen zijn aangevangen met onderhandelingen teneinde tot sluiting van een nieuwe CAO te geraken, zonder evenwel (volledige) overeenstemming te bereiken;

dat gedaagde bij brief van 7 december 1989 aan de direktie van het Diakonessenhuis (kennelijk eiseresses onderneming), voor zover hier van belang, heeft medegedeeld dat het personeel ”per heden, 7 december 1989” in aktie is;

dat nadat gedaagde hem daartoe instruktie had gegeven, meerdere werknemers van eiseres gedurende de periode 7 december tot en met 27 december daaraanvolgend in collectief verband de van hen bedongen arbeid niet op de gebruikelijke wijze en overeenkomstig het werkschema hebben verricht;
dat ongeveer 70 van de circa 700 personeelsleden in staking zijn gegaan;

dat het aktievoerend personeel van de apotheek en het laboratorium geen diensten ten behoeve van poliklinische patiënten heeft verricht;

dat op enkele andere afdelingen dan de apotheek en het laboratorium tijdens de aktiedagen in het geheel niet is gewerkt;

dat eiseres bij de loonuitbetaling ultimo december 1989 en ultimo januari 1990 op grond van het opzettelijk geheel niet dan wel gedeeltelijk verrichten van werkzaamheden door de aktievoerende werknemers de volgende loonkortingen heeft toegepast;
a. bij de aktievoerende personeelsleden van apotheek en laboratorium 100% van het loon voor niet gewerkte dagen en 30% voor gedeeltelijk gewerkte dagen;
b. bij de overige aktievoerende personeelsleden 100% van de niet gewerkte dagen;

Overwegende, dat, rekening houdend met hetgeen hierboven omtrent onderdeel I.a. van het petitum is overwogen, eiseresses vorderingen, zakelijk weergegeven, hierop neerkomen;
a. dat voor recht zal worden verklaard dat zij over de periode 7 december 1989 tot en met 27 december 1989 – geheel of gedeeltelijk – geen loon verschuldigd was aan de aktievoerende werknemers en voorts dat zij gerechtigd was de door haar gepleegde loonkortingen te verrichten;
b. dat voor recht zal worden verklaard dat zij, geheel of gedeeltelijk, geen loon over een bepaalde periode aan haar werknemers verschuldigd is indien deze werknemers in collectief verband de van hen bedongen arbeid in het geheel niet of slechts gedeeltelijk verrichten;
c. dat gedaagde zal worden veroordeeld de hierboven bedoelde beslissingen te gehengen en te gedogen;

Overwegende, dat gedaagde als verweer allereerst heeft aangevoerd (zie o.m. proces-verbaal van comparitie van partijen) dat eiseres haar vorderingen tegen de werknemers individueel had moeten instellen en niet tegen gedaagde, omdat de litigieuze inhoudingen zijn gepleegd op het loon van de werknemers en zij de meest-belanghebbende zijn;

Overwegende, met betrekking hiertoe, dat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende, betwist rechtens vaststaat dat gedaagde aan eiseres heeft bericht dat zij de gepleegde loonkortingen onrechtmatig acht; voorts, dat gedaagde in verband met het voorgaande akties, die naar hun aard werkneerlegging, werkonderbreking of werkverstoring zijdens haar leden inhouden, tegen eiseres ondernam, althans daartoe aanzette;

Overwegende, dat eiseres, gelet op het voorgaande, wel degelijk belang erbij heeft dat tegen gedaagde wordt vastgesteld of zij tot het verrichten van vorenbedoelde loonkortingen gerechtigd is;

Overwegende, dat het hierboven bedoeld verweer dan ook niet opgaat;

Overwegende, dat in dit geding allereerst aan de orde is de vraag of eiseres aan haar werknemers, die in het kader van de hierboven bedoelde vakbondsaktie de van hen bedongen arbeid in het geheel niet of slechts gedeeltelijk hebben verricht loon verschuldigd is;

Overwegende, dat voor de beantwoording van deze vraag van belang zijn artikel 1614b van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat geen loon verschuldigd is voor de tijd, gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht en artikel 1614d van het Burgerlijk Wetboek, volgens hetwelk de werknemer zijn aanspraak op het naar tijdsruimte vastgesteld loon in de in dat artikel nader omschreven gevallen niet verliest indien hij bereid was de bedongen arbeid te verrichten;

Overwegende, dat artikel 1614d niet van toepassing is, omdat de aktievoerende werknemers uiteraard, niet bereid waren de bedongen arbeid te verrichten;

Overwegende, dat derhalve op het onderhavig geval van toepassing is het in artikel 1614b neergelegde beginsel ”geen arbeid, geen loon”;

Overwegende, dat het voor de toepassing van laatstvermeld artikel niet toe doet of het niet verrichten van arbeid te wijten is aan de schuld van een der partijen en Wij, anders dan gedaagde betoogt, dan ook niet behoeven na te gaan of de akties aan eiseresses beweerde trainerende opstelling bij de onderhandelingen zijn te wijten;

Overwegende, dat eiseres derhalve geen loon verschuldigd is aan haar werknemers, die gedurende de periode 7 december 1989 tot en met 27 december daaraanvolgend de van hen bedongen arbeid in het geheel niet hebben verricht;

Overwegende, dat bovenvermeld beginsel meebrengt, dat eiseres aan haar werknemers, die gedurende voormelde periode slechts gedeeltelijk hebben gewerkt, geen loon verschuldigd is voor de tijd gedurende welke zij de bedongen arbeid niet hebben verricht;

Overwegende, dat de vraag zich stelt op welke wijze het bedrag, dat mag worden gekort op het loon van de werknemers die slechts gedeeltelijk hebben gewerkt, moet worden berekend;

Overwegende, dat het in casu gaat om een deel van de werknemers, werkzaam in de apotheek en het laboratorium, welke werknemers – zoals rechtens vaststaat geen diensten ten behoeve van de poliklinische patiënten hebben verricht – en die bovendien volgens eiseres hun werk vroegtijdig hebben verlaten, hetgeen door gedaagde wordt betwist;

Overwegende, dat volgens eiseres de opbrengst van de diensten die door haar apotheek en laboratorium aan klinische en poliklinische patiënten worden verleend, naar de soort patiënt, verdeeld is in de verhouding 60% staat tot 40%;

Overwegende, dat eiseres het percentage van het loon, dat zij heeft gekort op het loon van de aktievoerende personeelsleden van apotheek en laboratorium die gedeeltelijk hebben gewerkt, heeft gerelateerd aan het produktieverlies dat zij beweerdelijk heeft geleden door het niet verrichten van diensten en ten behoeve van poliklinische patiënten, zij het om haar moverende redenen niet boven bedoelde 40% proces heeft ingehouden maar 30%;

Overwegende, dat op grond van overgelegde produkties rechtens vaststaat dat het loon van de werknemers, op wier loon laatstvermeld percentage is ingehouden, naar tijdsruimte is vastgesteld;

Overwegende, dat het naar tijdsruimte vastgesteld loon van dag tot dag wordt verdiend en eiseres gehouden is aan haar werknemers loon te betalen voor elke dag en elk uur waarop zij hebben gewerkt;

Overwegende, dat Wij dan ook van oordeel zijn dat eiseres in beginsel slechts gerechtigd was wegens het niet verrichten van de bedongen arbeid gedurende een bepaalde tijd op het loon van de bedoelde werknemers slechts dat bedrag in te houden, dat die werknemers gedurende die tijd normaliter zou hebben verdiend;

Overwegende, dat een andere wijze van berekening wellicht zou zijn te rechtvaardigen, indien deze tot hetzelfde resultaat voert als hiervoor bedoeld of indien bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien de tijd gedurende welke niet is gewerkt niet of slechts met redelijkerwijs niet te vergen inspanning zou kunnen worden vastgesteld, daartoe zouden nopen;

Overwegende, dat omtrent het voorgaande evenwel niets is gesteld of gebleken;

Overwegende, dat Wij op grond van al het voorgaande van oordeel zijn dat onderdeel I.a. van het petitum slechts in voege als na te melden toewijsbaar is;

Overwegende, dat het onder I.b. van het petitum bedoelde declaratoir kennelijk wordt gevorderd, omdat, zoals eiseres onbetwist en zakelijk weergegeven aanvoert, gedaagde heeft gesteld ook in de toekomst terzake van eventuele loonkortingen akties te zullen ondernemen of daartoe te zullen aanzetten;

Overwegende, dat eiseres kennelijk meent in de toekomst bescherming tegen akties van gedaagde nodig te zullen hebben, maar geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan het wenselijk zou zijn om zich reeds thans door het verkrijgen van bovenbedoeld declaratoir van die bescherming te verzekeren;

Overwegende, dat eiseres derhalve geen belang heeft bij onderdeel I.b. van het petitum en dit onderdeel niet toewijsbaar is;

Overwegende, dat waar de vorderingen, omschreven in de onderdelen I.a. en I.b. van het petitum tegen de gedaagde zijn gericht en de op die vorderingen te geven beslissingen haar dus binden, niet is in te zien welk profijt eiseres zal hebben van een veroordeling van gedaagde om die beslissingen te gehengen en te gedogen;

Overwegende, dat eiseres mitsdien geen belang heeft bij onderdeel I.c. van het petitum en het aldaar gevorderde zal worden afgewezen, evenals de gevraagde uitvoerbaarverklaring bij voorraad, welke niet op de wet steunt;

Overwegende, dat op grond van al het voorgaande als volgt zal worden beslist, waarbij gedaagde als de in het ongelijke gestelde partij in de proceskosten zal worden verwezen;

Rechtdoende
A. Staan het verzoek van eiseres om het petitum te mogen wijzigen, een en ander als Ons vonnis van 22 mei 1990 onder de feiten is weergegeven, toe;
B. Verklaren voor recht dat eiseres aan haar werknemers, die gedurende de periode 7 december 1989 tot en met 27 december 1989 in collectief verband de werkzaamheden, waartoe zij zich jegens eiseres hebben verbonden, niet hebben verricht geen loon verschuldigd is en aan die werknemers, die gedurende voormelde periode slechts gedeeltelijk de van hen bedongen arbeid hebben verricht slechts een deel van het loon verschuldigd is;

Veroordelen gedaagde in de proceskosten aan zijde van eiseres gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op f.75,– (vijf en zeventig gulden)

Wijzen af hetgeen meer of anders is gevorderd; enz.