SRU-K1-1996-2

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-955764
  • Uitspraakdatum 01 februari 1996
  • Publicatiedatum 10 juni 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Verbintenissenrecht. Indien de betalingsverplichting vaststaat en er alleen geschil bestaat over de grootte van het bedrag, kan er aanleiding zijn in kort geding tot veroordeling van een voorschot te komen.

Uitspraak

Kantonrechter Eerste Kanton
1 februari 1996, A.R. 955764
(Mr. J.R. von Niesewand)

[eiser 1] en

[eiser 2], beiden wonende in [land], voor wie beiden tot gemachtigde is gesteld, mr. H.E. Struiken, advocaat, eisers in kort geding,

tegen

De Staat Suriname, Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling Directoraat Cultuur, in rechte vertegenwoordigd wordende door Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, Kantoorhoudende te zijnen parkette aan de Gravenstraat no.3 te Paramaribo, voor wie als gemachtigde optreedt, mr. C.D. Ooft, advocaat, gedaagde in kort geding,

De Kantonrechter spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in kort geding uit:

Wij, Kantonrechter in het Eerste Kanton;

Gezien de stukken waaronder meer bepaald een afschrift van het proces-verbaal van de door Ons bevolen en gehouden comparitie van partijen d.d. 28 december 1995;

Gehoord partijen;

Ten aanzien van de feiten
Overwegende, dat Wij hier overnemen hetgeen daaromtrent in voormeld vonnis is overwogen;

Overwegende, dat ter bevolen en gehouden comparitie van partijen, namens eiser de heer [naam 1] en de procesgemachtigde van eiser, mr. H.R. Struiken en namens de Staat Suriname, de heer [naam 2], zijn verschenen die hebben verklaard gelijk in het daarvan door Ons opgemaakt hier als ingelast te beschouwen proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat er een mondelinge conclusie na gehouden comparitie van partijen zijdens partijen is genomen, waarvan proces-verbaal is opgemaakt en waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat Wij aanvankelijk vonnis hadden bepaald op 8 februari 1996 doch bij vervroeging op heden;

Ten aanzien van het recht
Overwegende, dat eisers op te dezer plaatse, als ingelast te beschouwen gronden hebben gevorderd, dat bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad gedaagde zal worden veroordeeld tegen behoorlijk bewijs van kwijting bij wege van voorschot aan hen – eisers – te betalen de som van Sf. 600.000,–;

Overwegende, dat blijkens de doctrine en de naar vaste rechtspraak aanvaarde leer er aanleiding kan zijn in kort geding de gedaagde tot betaling van een voorschot te veroordelen indien de betalingsverplichting vaststaat, doch er alleen geschil is over de grootte van het bedrag (zie Schenk ”Het kort geding” Voortgezet door: Blauw en De Bruijn-Luikinga, 4e dr, 1984, p.182);

Overwegende, dat thans dient te worden nagegaan of de betalingsverplichting als vereist vaststaat;

Overwegende, dat, naar als onweersproken tussen partijen vaststaat, eisers, kort nadat gedaagde het eertijds bij hem in huur zijnd pand had ontruimd en verlaten en ter vrije en algehele beschikking van hen had gesteld, de situatie waarin gedaagde het pand aan [adres] had teruggegeven, mede in bijzijn van een vertegenwoordiger van gedaagde c.q. Het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling, Direktoraat Cultuur hebben opgenomen en naar aanleiding daarvan opgemaakt een inventarislijst de dato 30 augustus 1994 vermeldende de beschadigde, vernielde en ontbrekende artikelen in de boven- en benedenwoning van bedoeld pand, welke inventarislijst door eisers in het geding gebracht, gedaagde niet heeft betwist of van valsheid beticht, zodat van de juistheid daarvan in het onderhavige proces moet worden uitgegaan;

Overwegende, dat eisers gedaagde dan ook terecht aansprakelijk houden voor de schade, gedurende de huurtijd aan het verhuurde toegebracht;

Overwegende, dat het antwoord op de gestelde vraag of de betalingsverplichting vaststaat, dan ook bevestigend moet luiden;

Overwegende, dat gedaagde voorts niet heeft betwist c.q van valsheid beticht de eveneens door eisers in het geding gebrachte van 29 juni 1995 daterende schriftelijke opgave van kostprijzen van de artikelen (materialen), vermeld op de inventarislijst de dato 30 augustus 1994 betreffende de boven- en benedenwoning van het litigieuze pand en van het arbeidsloon voor herstel van de op de inventarislijst aangegeven aantallen van ernstig beschadigde en verwijderde materialen, zodat Wij ook van de juistheid van gemelde opgave zullen uitgaan;

Overwegende, dat ofschoon, naar Wij van eisers begrepen hebben met de uitvoering van de reparatiewerkzaamheden aan het litigieuze pand nog geen aanvang is gemaakt en eisers derhalve nog geen kosten hebben gemaakt, Wij niettemin termen aanwezig achten eisers nu reeds een bedrag, door Ons mede aan de hand van de schriftelijke opgave de dato 27 juni 1995 te bepalen, zullen toewijzen ten einde hen in staat te stellen met de uitvoering der reparatiewerkzaamheden alvast een aanvang te maken en zo verder te lijden schade, zo niet te voorkomen maar dan toch wel te beperken, bepalende Wij, de redelijkheid en billijkheid mede in acht nemend, op Sf. 450.000,–, tot de betaling waarvan Wij gedaagde zullen veroordelen, hebbende Wij van eisers ter gehouden inlichtingencomparitie begrepen dat zij de gewone rechter voor het nog aan hem verschuldigde bedrag zullen adiëren;

Overwegende, dat Wij gedaagde als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van dit proces zullen laten dragen;

Rechtdoende in kort geding
Veroordelen gedaagde aan eisers bij wege van voorschot te betalen de som van Sf. 450.000,–;

Verklaren dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

Verwijzen gedaagden in de kosten van dit proces, aan eisers’ zijde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op Sf. …

Weigeren het meer of anders gevorderde.