- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-972689
- Uitspraakdatum 18 december 1997
- Publicatiedatum 11 juni 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Decreet E-39A kent geen rechtsmiddel tegen de krachtens deze wet geslagen ministeriële beschikking. Beroep bij de rechter leidt derhalve tot niet-ontvankelijkheid.
Uitspraak
Kantonrechter Eerste Kanton
18 december 1997, A.R. 972689
(Mr. J.R. von Niesewand)
[eiser], wonende aan [adres], in [district], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr. S. Marica, advokaat, eiser in Kort Geding,
tegen
- N.V. Hotelmaatschappij Torarica, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo, aan de Rietbergplein no. 1, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr. F. Kruisland, advokaat,
- De Staat Suriname, m.n. Het Ministerie van Arbeid, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-generaal, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr. A.W. van der San, advokaat, gedaagden in Kort Geding,
De Kantonrechter spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in Kort Geding uit:
Wij, Kantonrechter in het Eerste Kanton;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;
Ten aanzien van de feiten
Overwegende, dat eiser bij het inleidend rekest op te dezer plaatse als ingelast te beschouwen gronden heeft gevorderd:
dat bij vonnis in Kort Geding uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren.
- Het besluit van de gedaagde sub 1 d.d. 30 december 1996, HRM/[nummer 1], zal worden geschorst althans worden opgeschort totdat in rechte daaromtrent zal zijn beslist;
- De beschikking van de gedaagde sub 2 d.d. 10 januari 1997 [nummer 2], zal worden geschorst, althans worden opgeschort totdat in rechte daaromtrent zal zijn beslist;
- gedaagde sub 1, zal worden gelast om aan eiser uit te betalen zijn loon vanaf de laatste week van december 1996 totdat op rechtmatige wijze een einde zal zijn gekomen aan de arbeidsovereenkomsten tussen partijen bestaande.
Kosten rechtens.
Overwegende, dat te dienende dage partijen vertegenwoordigd door hun respectieve gemachtigden, advokaten, Mr. K. Brandon namens de gemachtigde van eiser en Mr. B.A. Halfhide namens de gemachtigde van gedaagde sub 1 en Mr. A.W. van der San van gedaagde sub 2 ter terechtzitting zijn verschenen, op welke terechtzitting Mr. K. Brandon namens de gemachtigde van eiser voor eis overeenkomstig vermeld verzoekschrift heeft geconcludeerd;
Overwegende, dat de gemachtigden van eiser en gedaagde sub.1 ter terechtzitting van 19 november 1997 de zaak mondeling hebben bepleit en hebben verklaard gelijk in het daarvan door Ons opgemaakt en hier als ingelast te beschouwen proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat Wij hierna vonnis hebben bepaald op heden.
Ten aanzien van het recht
Overwegende, dat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend althans niet c.q. niet gemotiveerd weersproken tussen partijen rechtens vaststaat, dat eiser op 28 april 1995 als contractorarbeider in dienst is getreden van gedaagde sub 1 in de functie van serveerder tegen een loon van f. 22.000,- per week; dat eiser op 30 december 1996., wegens dringende redenen opstaande voet is ontslagen; dat zijdens gedaagde sub.1 op 30 december 1996 het ontslag bij het Hoofd der Arbeidsinspectie onder opgave van de dringende redenen schriftelijk is gemeld; dat tegen de opgegeven redenen geen bezwaar is aangetekend, (vide beschikking van de Minister van Arbeid de dato 10 januari 1997);
Overwegende, dat Wij het terzake door de eiser gestelde in het 7e “sustenu” van het verzoekschrift in verband met het onder II van het petitum gevorderde, aldus opvatten, dat hij vooruitlopend op het tegen de beschikking van de Minister van Arbeid de dato 10 januari 1997 in te stellen beroep op de onafhankelijke, d.i. de gewone, rechter, Ons heeft geadieerd met het verzoek gemelde beschikking te schorsen althans op te schorten totdat in de bodemprocedure over de rechtsgeldigheid daarvan bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis zal zijn beslist;
Overwegende, dat Wij in verband met het zo juist overwogene opmerken, dat de wet het rechtsmiddel van beroep zou moeten aanwijzen dat tegen een ministeriële beschikking als de onderhavige zou kunnen worden aangewend; eveneens de vormen en termijnen, welke daarbij in acht genomen zouden moeten worden;
Overwegende, dat, naar Ons gebleken is, de wet, m.n. Decreet E-39A (S.B.1984, No. 102), evenwel geen rechtsmiddel(en) tegen de ministeriële beschikking van 10 januari 1997 [nummer 2] aanwijst noch de vormen en termijnen, welke daarbij in acht genomen zouden moeten worden, en nu de gewone rechter, zo de eiser van gemelde beschikking bij hem in beroep zou gaan, hem, eiser, in dat beroep, naar aan zekerheidgrenzende waarschijnlijkheid, niet zal ontvangen, zullen Wij de onder II van het petitum gevorderde voorziening weigeren;
Overwegende, dat de consequentie van voormelde beslissing is, dat de beschikking van de Minister van Arbeid de dato 10 januari 1997 [nummer 2] als onaantastbaar geheel in stand blijft;
Overwegende voorts, dat het de eiser met onmiddellijke ingang op 30 december 1996 verleend ontslag op grond van het zo juist overwogene zijn rechtskracht behoudt, wat tot gevolg heeft, dat de onder I en III van het petitum gevorderde voorzieningen eveneens dienen te worden geweigerd;
Overwegende, dat Wij de eiser als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van dit proces zullen laten dragen;
Rechtdoende in kort geding
Weigeren de van Ons verlangde voorzieningen;
Verwijzen de eiser in de kosten van dit proces, aan de zijde van gedaagden gevallen en tot aan deze uitspraak begroot, op f. nihil.