- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-202749
- Uitspraakdatum 05 oktober 2000
- Publicatiedatum 09 juni 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Samenvoeging van vorderingen. Automatische en dwingende doorwerking van de cao-bepalingen in de individuele arbeidsovereenkomst, mede gezien in het kader van bescherming van de economisch zwakke werknemer.
artt. 13, 14 Wet op CAO; art. 1614ij BW
Uitspraak
Kantonrechter Eerste Kanton
5 oktober 2000, A.R. 202749
(Mr. J.R. von Niesewand)
- [eiseres sub 1], wonende aan [adres 1] te [district],
- [eiseres sub 2], wonende aan [adres 2] te [district],
- [eiseres sub 3], wonende aan [adres 3] te [district],
- [eiseres sub 4], wonende aan [adres 4] te [district],
- [eiseres sub 5], wonende aan [adres 5] te [district],
- [eiseres sub 6], wonende aan [adres 6] te [district],
- [eiseres sub 7], wonende aan [adres 7] te [district],
- [eiseres sub 8], wonende aan [adres 8] te [district],
- [eiseres sub 9], wonende aan [adres 9] te [district],
- [eiseres sub 10], wonende aan [adres 10] te [district],
door wie tot hun aller gemachtigde is aangesteld, Mr. R. Sohansingh, advokaat, eiseressen in kort geding,
tegen
De Surinaamse Luchtvaartmaatschappij N.V. rechtspersoon, gevestigd en kantoor houdende aan de Coppenamestraat 136 te Paramaribo, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr. F. Kruisland, advokaat, gedaagde in kort geding,
De Kantonrechter spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in Kort Geding uit:
Wij, Kantonrechter in het Eerste Kanton;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;
Ten aanzien van de feiten
Overwegende, dat eiseressen bij het inleidend rekest op te dezer plaatse als ingelast te beschouwen gronden hebben gevorderd:
dat bij vonnis in Kort Geding uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren:
Primair:
Gedaagde zal worden veroordeeld de dienstbetrekking binnen 1 x 24 uur na uitspraak met eiseressen volledig te herstellen met dien verstande dat eiseressen hun werkzaamheden bij gedaagde ongewijzigd kunnen uitoefenen tegen het aan hun toekomend salaris en overige overeengekomen voorzieningen, onder verbeurte van een dwangsom van ƒ.2.000.000,– per dag per eiseres, voor elke dag dat gedaagde in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen.
Subsidiair:
Gedaagde zal worden veroordeeld:
- aan eiseressen zonodig bij wege van voorschot te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting, 99% van hun salaris zoals genoten in de laatste maand voor de aanzegging tot beëindiging van het dienstverband totdat de dienstbetrekking met eiseressen op regelmatige wijze is beëindigd;
- Eiseressen toegang te verlenen tot het gebruik maken van de in gedaagde haar bedrijf voorkomende voorzieningen;
- tot het betalen van een dwangsom van ƒ.1.000.000,– voor ieder keer dat zij eiseressen, gezamenlijk dan wel afzonderlijk, bedoelde voorzieningen mochten weigeren dan wel onthouden.
Overwegende, dat te dienende dage partijen vertegenwoordigd door hun respectieve gemachtigden, advokaten Mr. R. Sohansingh en Mr. F. Kruisland ter terechtzitting zijn verschenen, op welke terechtzitting de gemachtigde van eiseressen voor eis overeenkomstig vermeld verzoekschrift heeft geconcludeerd;
Overwegende, dat de door Ons bevolen pleidooi tevens comparitie van partijen is gehouden, waarbij zijn verschenen eiseressen bijgestaan door hun gemachtigde en gedaagde vertegenwoordigd door de heren I. Bergen en T. Tien Chung en hun gemachtigde, die hebben verklaard gelijk in het daarvan door Ons opgemaakt en hier als ingelast te beschouwen proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat ten dage bepaald voor uitlating zijdens eiseressen over door gedaagde overgelegde produkties, de gemachtigde van eiseressen een schriftelijke conclusie heeft overgelegd welke hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat Wij hierna vonnis hebben bepaald op heden.
Ten aanzien van het recht
Overwegende, dat vooraf zij opgemerkt dat in casu sprake is van samenvoeging van vorderingen van eiseressen welke samenvoeging Wij toestaan nu de onderscheidene vorderingen tot elkaar in zodanige samenhang staan dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling wettigen;
Overwegende, dat, naar blijkt uit de gehouden pleidooien, tussen elk der eiseressen en gedaagde zijn gesloten op respektievelijk 28 augustus 1995 een arbeidsovereenkomst krachtens welke overeenkomst elk der eiseressen te werk gesteld wordt bij gedaagde als Stewardess tegen een salaris van US$ 147,39 per maand omgezet naar de Surinaamse munteenheid tegen de voor gedaagde geldende administratiekoers van de maand waarin het recht op deze uitbetaling wordt gerealiseerd aanvangende op 28 augustus 1995 en met inachtneming van een proeftijd van twee maanden, eindigende op 27 augustus 1996; 22 augustus 1996 een arbeidsovereenkomst krachtens welke overeenkomst elk der eiseressen te werk gesteld wordt bij gedaagde als Stewardess tegen een salaris van US$ 158,89 per maand, omgezet naar de Surinaamse munteenheid tegen de voor gedaagde geldende administratiekoers van de maand waarin het recht op deze uitbetaling wordt gerealiseerd, aanvangende op 28 augustus 1996 en eindigende op 27 augustus 1999, 13 augustus 1999 een arbeidsovereenkomst krachtens welke overeenkomst elk der eiseressen te werk gesteld wordt bij gedaagde als Stewardess tegen een salaris van US$ 466,01 per maand, omgezet naar de Surinaamse munteenheid tegen de voor gedaagde geldende administratiekoers van de maand waarin het recht op deze uitbetaling wordt gerealiseerd aanvangende op 28 augustus 1999 en eindigende op 27 augustus 2000;
Overwegende, dat, naar tussen partijen vaststaat, elk der eiseressen van gedaagde een schrijven, gedateerd 5 juli 2000, heeft ontvangen waarin aan elk der eiseressen door gedaagde de mededeling is gedaan dat het dienstverband tussen elk der eiseressen en gedaagde ophoudt te bestaan per 27 augustus 2000;
Overwegende, dat eiseressen zich op grond van het gestelde in het 3e “sustenu” van het verzoekschrift, hetwelk als in dit vonnis letterlijk herhaald en geïnsereerd wordt aangemerkt, in casu hierop beroepen, dat de tweede en de derde met hen, eiseressen, gesloten overeenkomsten van arbeid nietig c.q. vernietigbaar zijn wegens, naar uit de gehouden pleidooien blijkt, strijdigheid met artikel 13 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst “(G.B. 1962 no. 106)”.
Overwegende, dat eiseressen tijdens de gehouden pleidooien hun standpunt ter zake hebben verduidelijkt, hebbende zij naar voren gebracht, dat de tweede en de derde arbeidsovereenkomst van rechtswege nietig zijn op grond van het gestelde in het 3e “sustenu” van het verzoekschrift, terwijl gedaagde van oordeel is dat die overeenkomsten vernietigbaar zijn ter adstructie waarvan gedaagde zich beroepen heeft op het 3e lid van artikel 13 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, luidende: “De nietigheid als in lid 1 bedoeld, kan steeds worden ingeroepen door elk der partijen bij de collectieve arbeidsovereenkomst”; in casu dient derhalve, aldus gedaagde verder, een beroep te worden gedaan op aan de overeenkomst klevend gebrek, terwijl tevens de nietigverklaring door de Rechter bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis nodig is;
Overwegende, dat “De huidige wet verklaart in artikel 12 lid 1 (artikel 13 lid 1 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, G.B. 1962 no. 106), het strijdige beding van rechtswege nietig en zegt uitdrukkelijk: “in plaats van zodanig beding gelden de bepalingen der collectieve arbeidsovereenkomst”.
“De nietigheid van rechtswege” zo lezen we in de Memorie van Toelichting ”is de logische consequentie van de hegemonie van de collectieve arbeidsovereenkomst op het individuele contract. Ene voorwaarde voor die hegemonie is dat werkgever en arbeider beiden door de collectieve arbeidsovereenkomst gebonden zijn”. Het tweede lid van artikel 12 (artikel 13 lid 3 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, G.B. 1962, no. 106), is eigenlijk een overbodig aanhangsel. Dit blijkt reeds uit de laatste alinea van de geciteerde passage uit de Memorie van Toelichting. De bedoeling, die bij de opneming van dit tweede lid voorzat is echter geweest – zie wederom de geciteerde passage uit Memorie van Toelichting – uitdrukkelijk in de wet vast te leggen, dat de partijen bij het collectief contract “in elk geval” de nietigheid van het strijdige beding kunnen inroepen en dat wel: “zonder dat zij verplicht zijn, haar belang aan te tonen” (zie Kortenhorst en van Rooy, De collectieve arbeidsovereenkomst, 1930, blz. 115 e.v.);
Overwegende, dat gedaagde wijders heeft betoogd, aldus dat betoog opvattend, dat de bepalingen in een collectieve arbeidsovereenkomst in drie groepen te verdelen zijn:
– de horizontale (of normatieve); deze worden doorgaans de bepalingen genoemd die bij het van kracht worden van de collectieve arbeidsovereenkomsten deel zullen uitmaken van de individuele arbeidsovereenkomsten zoals bepalingen omtrent lonen, arbeidstijd, vakantieregeling en dergelijke;
– de obligatoire: deze noemt men de bepalingen die rechtstreeks bindend zijn voor de organisaties die de collectieve arbeidsovereenkomst hebben afgesloten, zoals bijv. de vredes- en beïnvloedingsplicht;
– de diagonale: waaronder wordt verstaan de verplichtingen, die te rusten komen op de leden van één van de organisaties die de collectieve arbeidsovereenkomst hebben afgesloten jegens de vereniging, die als wederpartij bij de collectieve arbeidsovereenkomst is opgetreden, zoals bijvoorbeeld bepalingen omtrent veiligheidsvoorschriften;
Overwegende, dat, wanneer het een arbeidsovereenkomst betreft, aldus gedaagde, er sprake is van een normatieve bepaling; dat dat niet het geval is wanneer het betreft een bepaling in een collectieve arbeidsovereenkomst met betrekking tot de duur van een arbeidsovereenkomst; dat wanneer het om het aangaan van een overeenkomst gaat, geldt artikel 1341 BW dat een regel is van openbare orde; dus kan niet in strijd hiermede een normatieve bepaling in een collectieve arbeidsovereenkomst worden opgenomen; dat hetgeen in artikel 5.3 sub. a van de collectieve arbeidsovereenkomst opgenomen is, niet als een normatieve bepaling kan worden aangemerkt, brengt dus geen nietigheid van rechtswege met zich; evenwel zou wel sprake zijn van schending van een obligatoire verplichting van de zijde van gedaagde jegens de Bond van het personeel werkzaam bij de Surinaamse Luchtvaart Maatschappij; dat van een overeenkomst in strijd met de openbare orde en goede zeden geen sprake is, van nietigheid van rechtswege mitsdien ook niet, wel van vernietigbaarheid, ten aanzien waarvan zowel materieelrechtelijk als procesrechtelijk consequenties zijn en wel in deze zin dat in dit geval de overeenkomst van kracht blijft zolang zij niet bij rechterlijk vonnis op daartoe strekkende vordering van een van de zich benadeeld voelende partijen is vernietigd dan wel nietig verklaard; dat wat in casu gevorderd is, in strijd is met de bepalingen van de overeenkomst;
Overwegende, dat het zijdens gedaagde betoogde, wat daarvan ook moge zijn, Ons er niet van weerhouden mag op te merken, dat in de artikelen 12 en 13 (art. 13, leden 1 en 3 en 14 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst G.B. 1962 no. 106) Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst de automatische en dwingende doorwerking van cao-bepalingen in de individuele arbeidsovereenkomsten geregeld is zonder dat daarbij een onderscheid, laat staan een scheiding gemaakt wordt tussen cao-bepalingen betreffende de vorm van de individuele arbeidsovereenkomsten en C.A.O. bepalingen betreffende de inhoud van de individuele arbeidsovereenkomsten. Met het oog op het doel van de cao komt het Ons dan ook niet juist voor hier een scheiding te maken in die zin, dat laatstgenoemde cao-bepalingen wel en eerst genoemde cao-bepalingen niet de normatieve werking krachtens artikel 12 en 13 (art. 13, leden 1 en 3 en 14 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst G.B. 1962 no. 106) Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst hebben.
Het doel van de collectieve arbeidsovereenkomst is toch mede bescherming van de economisch zwakke werknemer tegen het overwicht van zijn wederpartij, de werkgever. De Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst geeft de normatieve werking krachtens de artikelen 12 en 13 (art. 13, leden 1 en 3 en 14 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, G.B. 1962 no. 106) Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst van cao-bepalingen ten opzichte van bepalingen in de individuele arbeidscontracten als belangrijkste middel om dit doel na te streven. Daar de betekenis van vormvoorschriften eveneens omschreven kan worden als bescherming van de zwakke partij tegen het overwicht van haar wederpartij, levert de normatieve werking van de artikelen 12 en 13 (artikel 13, leden 1 en 3) en 14 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, G.B. 1962, no. 106) Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst bij cao-bepalingen betreffende de vorm der individuele arbeidsovereenkomsten daarvoor wel een middel bij uitstek op. Daarom mag Ons inziens ook aan deze cao-bepalingen die werking niet ontzegd worden (zie A. Wiersma in N.J. 1977, blz. 352);
Overwegende, dat eiseressen het gelijk dan ook aan hun kant hebben;
Overwegende, dat gedaagde zich ook hierop beroepen heeft, dat eiseressen zich thans niet te goeder trouw kunnen beroepen op nietigheid van de 2e en de 3e arbeidsovereenkomst nu zij, eiseressen, wisten wat er aan de hand was, hebbende gedaagde ter gelegenheid van de gehouden comparitie van partijen ter zake een en ander verduidelijkt, en wel zo dat zij – eiseressen – bewust met gedaagde die overeenkomsten zijn aangegaan, hebbende eiseressen, aldus gedaagdes verweer opvattend, hun recht zich te beroepen op nietigheid verwerkt;
Overwegende, dat, nog daargelaten dat eiseressen ontkend hebben te hebben geweten wat er aan de hand was, Wij opmerken, dat, ook al was hen bekend wat er aan de hand was, gedaagdes beroep haar in casu niet vermag te baten: “niet reeds het feit dat de uitoefening van een recht in strijd met de goede trouw is, staat aan de uitoefening in de weg, zij is slechts dan niet toegestaan als het onbetamelijk is de schuldenaar aan haar verplichting te houden”; (zie: Geschriften van Houwing, p. 419, nt. 42); gedaagde heeft, naar Ons gebleken is, te dien aanzien niet aan haar stelplicht voldaan, hebbende zij immers nagelaten feiten en omstandigheden aan te dragen die Ons tot het oordeel zouden doen komen dat gedragingen van eiseressen maken dat uitoefening van het recht zich in casu op nietigheid te beroepen, onbetamelijk is;
Overwegende, dat, naar uit de tweede en de derde arbeidsovereenkomst blijkt, partijen, telkens bij het sluiten van die overeenkomsten, de collectieve regeling in artikel 5.3 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst, ten aanzien van de duur van de dienstbetrekking, ter zijde hebben gesteld, wat niet had gemogen;
Overwegende, dat de nietigheid van rechtswege van de bedingen in gemelde arbeidsovereenkomsten in casu terugwerkende kracht heeft tot op het moment dat de nietige bedingen tot stand kwamen;
Overwegende, dat, naar Wij ervan uitgaan, in aansluiting bij de arbeidsovereenkomst van 28 augustus 1995, op 22 augustus 1996 een nieuwe arbeidsovereenkomst is aangegaan ten aanzien van de duur van de voortzetting van welke nieuwe arbeidsovereenkomst, nu de bedingen in die arbeidsovereenkomst met betrekking tot de duur van de dienstbetrekking van rechtswege nietig zijn op grond waarvan partijen geacht worden niets te zijn overeengekomen, de voortzetting geacht wordt te zijn geschied voor dezelfde tijd als aanvankelijk was overeengekomen, dus voor één jaar, achtende Wij zulks, gelet op de gegeven omstandigheden, voor de eiseressen gunstiger;
Overwegende, dat, naar Wij er eveneens van uitgaan, in aansluiting bij de arbeidsovereenkomst van 22 augustus 1996, op 13 augustus 1999 andermaal een nieuwe arbeidsovereenkomst is aangegaan ten aanzien van de voortzetting van welke nieuwe arbeidsovereenkomst, nu de bedingen in die arbeidsovereenkomst met betrekking tot de duur van de dienstbetrekking van rechtswege nietig zijn op grond waarvan partijen geacht worden niets te zijn overeengekomen, de voortzetting eveneens geacht wordt te zijn geschied voor de zelfde tijd als aanvankelijk was overeengekomen, dus ook voor één jaar, achtende Wij zulks eveneens, gelet op de gegeven omstandigheden, voor de eiseressen gunstiger;
Overwegende, dat, naar thans blijkt, de voortgezette overeenkomsten en elk een bepaalde eind datum hebben;
het bereiken van de einddata deed echter de overeenkomsten niet van rechtswege eindigen zoals kan worden afgeleid uit het door gedaagde aan elk van de eiseressen gerichte brief d.d. 5 juli 2000;
Overwegende, dat beëindiging van de dienstbetrekking van elk van de eiseressen in casu slechts zou kunnen plaatsvinden door middel van opzegging na ontslagvergunning door of namens de Minister van Arbeid en Sociale Zaken, waarvan in casu niets gebleken is;
Overwegende, dat Wij, naar aanleiding van hetgeen in casu primair gevorderd is, opmerken, dat het antwoord op de vraag of gedaagde als werkgeefster verplicht is elk van de eiseressen als werkneemster in staat te stelten de overeengekomen arbeid te verrichten in het kader van de in artikel 1640ij BW omschreven verplichting van de werkgeefster, gedaagde, zich als een “goed werkgever” te gedragen, afhangt van de aard van de dienstbetrekking, van de overeengekomen arbeid, alsmede van de bijzondere omstandigheden;
Overwegende, dat nu de omstandigheden, door gedaagde ter gelegenheid van de gehouden inlichtingen comparitie aangevoerd, naar Ons voorlopig oordeel, niet zodanig van aard zijn dat die Ons ervan zouden weerhouden gedaagde te bevelen elk der eiseressen toe te laten tot haar werk als Stewardess, zullen Wij beslissen als in het dictum te melden;
Rechtdoende in Kort Geding
Bevelen gedaagde binnen 1 x 24 uur na deze uitspraak elk der eiseressen toe te laten tot haar werk als Stewardess bij haar gedaagde en elk van de eiseressen de gelegenheid te bieden haar werk optimaal en ongewijzigd uit te oefenen tegen het aan elk van de eiseressen toekomend salaris en toekomende overige voorzieningen als overeengekomen, onder verbeurte van een dwangsom van ƒ.2.000.000,– (Twee Miljoen Gulden) per dag aan elk van de eiseressen voor elke dag dat gedaagde in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
Verklaren dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren;
Weigeren het meer of anders gevorderde.