SRU-K1-2001-2

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-992233
  • Uitspraakdatum 16 november 2001
  • Publicatiedatum 10 juni 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Zakenrecht. Artikel 1207 BW jo art 1239 BW. Kortgeding zaak. De hypotheekhouder heeft geen executoriale titel nodig om het verhypothekeerd onroerend goed ex artikel 1207 BW in het openbaar te verkopen en daardoor haar vordering die zij op de schuldenaren heeft uit te winnen. Gedaagde kan het door haar verkregen recht van parate executie conform de procedure als bepaald in artikel 1207 jo. 1239 BW uitwinnen, volgens welke procedure niet is vereist een betekening van een grosse.

Uitspraak

Kantonrechter Eerste Kanton in Kort Geding
16 november 2000, A.R. 992233
(Mr. J.R. Von Niesenwand)

a. [eiseres sub a], weduwe van [naam], en

b. [eiseres sub b], gehuwd [naam], beiden wonende te [district], door wie tot hun beider als gemachtigde is aangesteld, Mr. Marja I. Vos, advocaat, eiseressen in kort geding,

tegen

De Stichting Rashiansa, rechtspersoon, ten deze domicilie gekozen hebbende ten kantore van notaris Mr. Carlo Randjit Jadnanansing aan de Grote Hofstraat no.7 te Paramaribo, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr. E.C.M. Hooplot, advocaat, gedaagde in kort geding,

De Kantonrechter spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in Kort Geding uit:

Wij, Kantonrechter in het Eerste Kanton;

Gezien de stukken, waaronder meer bepaald een afschrift van het door Ons tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis d.d. 25 juni 1999;

Gehoord partijen;

Ten aanzien van de feiten

Overwegende, dat Wij ook hier overnemen, hetgeen daaromtrent in voormeld vonnis is overwogen;

Overwegende, dat de gemachtigden van partijen ter terechtzitting van 28 juni 1999 hun standpunten mondeling hebben toegelicht gelijk in het daarvan Ons opgemaakt- en hier als ingelast te beschouwen- proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat ter terechtzitting van 12 oktober 1999 Wij notaris C. Jadnanansingh hebben gehoord, waarvan is opgemaakt een proces-verbaal, welke hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat ten dage bepaald voor conclusie na gehouden verhoor van Mr. Jadnanansingh, de gemachtigden van partijen schriftelijke conclusies hebben genomen, hebbende de gemachtigde van gedaagde tevens produkties overgelegd, welke hier als geïnsereerd dienen te worden beschouwd;

Overwegende, dat Wij hierna bij rolbeschikking een comparitie van partijen en verhoor van Mr. C. Jadnanansingh hebben bevolen, welke op 24 mei 2000 is gehouden, waarbij zijn verschenen de gemachtigden van partijen en Mr. C. Jadnanansingh, die hebben verklaard gelijk in het door Ons opgemaakt en hier als ingelast te beschouwen proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat ten dage voor uitlating zijdens partijen bepaald, de gemachtigde van gedaagde zich aan Ons oordeel heeft gerefereerd, terwijl de gemachtigde van eiseressen een schriftelijke conclusie heeft genomen, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat Wij aanvankelijk vonnis hadden bepaald op 9 november 2000 doch nader op heden;

Ten aanzien van het recht

Overwegende, dat Wij in deze zaak kunnen uitgaan van het volgende:

1.1 dat blijkens de notariële akte van geldlening en hypotheekvestiging d.d. 9 september 1997, verleden door notaris Mr. Carlo Randjit Jadnanansingh, [persoon 1] handelende in privé en als gevolmachtigde van [eiseres sub b] en [eiseres sub a] handelende in privé en als gemachtigde van [persoon 2], hebben geleend c.q. ter leen ontvangen van Stichting Rashiansa (gedaagde hierna ook Rashiansa), de som van US$.50.000,= (vijftigduizend Amerikaanse dollar) onder de in voormelde notariële akte genoemde notariële bedingen en bepalingen waarbij de inhoud van genoemde notariële akte hier als letterlijk herhaald en geïnsereerd dient te worden beschouwd;

1.2 dat genoemde schuldenaren ([persoon 1] e.a.) tot zekerheid voor de af te betalen schuld het recht van hypotheek hebben gegeven aan Rashiansa op het erf met al hetgeen daarop staat, gelegen te [district] aan [adres 1], thans [adres 2] bekend onder [wijk en nummer] en blijkens kaart van de landmeter in Suriname Ing. John L. Wijdenbosch d.d. 12 oktober 1997 een oppervlakte van 722,97 m2 beslaand;

1.3. dat [persoon 1] de blote eigenaar is van voornoemd perceel terwijl [gedaagde sub a] en [persoon 2] het levenslange recht van vruchtgebruik hebben op voornoemd perceel;

1.4. dat [persoon 1], die zoon is van [gedaagde sub a], buiten gemeenschap van goederen gehuwd is met [gedaagde sub b] en dat op 28 mei 1998 [persoon 2] is overleden;

1.5. dat ten tijde van de hypotheekverstrekking beide echtgenoten, [persoon 1] en [gedaagde sub b], tezamen in de woning aan [adres 2 – variant] te [district] verbleven; dat inmiddels echtgenoot [persoon 1] op 3 april 1998 de echtelijke woning heeft verlaten en dat de echtlieden in een echtscheidingsprocedure zijn verwikkeld;

1.6. dat ten verzoeke van gedaagde op 6 maart 1999 bij exploit van deurwaarder Gerrit Otwald Niekoop aan eiseressen is betekend de grosse van bovengenoemde hypotheekakte van 9 september 1997, waarbij zij, eiseressen, bevolen zijn tot voldoening van het bedrag van US$.62.750,= en voorts zijn aangezegd dat bij niet betaling op donderdag 29 april 1999, op grond van artikel 1207 BW, door gedaagde zal worden overgegaan tot de openbare verkoop van het in hypotheek verstrekte onroerend goed;

1.7 dat eiseressen uit een krantebericht hebben begrepen dat de openbare verkoop is verschoven naar 7 mei 1999 om 10.00 uur;

1.8 dat ten verzoeke van gedaagde aan eiseres sub A bij exploit van deurwaarder Gerrit Otwald Niekoop d.d. 15 mei 1999 is betekend een grosse van de hypotheekakte van 9 september 1997, waarbij zij is aangemaand en bevolen om aan gedaagde tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van US$.62.750,=, vermeerderd met de rente hierover vanaf 10 februari 1999 tot aan de dag der algehele voldoening en tevens te voldoen de gemaakte kosten van aanzegging en executie; dat haar tevens is aangezegd dat gedaagde over zal gaan het verhypothekeerd onroerend goed ex artikel 1207 BW in het openbaar te verkopen en wel op woensdag 30 juni 1999 des v.m. te 10.00 uur.

2.1 Overwegende, dat eiseressen hebben gevorderd als in het petitum van het inleidend rekest, zoals nader gewijzigd bij conclusie tot aanpassing van de eis de dato 10 juni 1999 en zoals door Ons bij tussenvonnis de dato 25 juni 1999 toegelaten, is vermeld, welke petitum hier als letterlijk herhaald en geïnsereerd dient te worden beschouwd;

2.2 Overwegende, dat eiseressen aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd is verwoord in het inleidend rekest, alsmede in hun conclusie tot aanpassing van de eis, terwijl eiseressen tevens hun standpunt mondeling hebben bepleit, toegelicht en verduidelijkt één en zoals opgenomen in de processen-verbaal zich bevindend in het procesdossier en opgemaakt door de griffier, waarbij de inhoud van de processen-verbaal hier als letterlijk herhaald en geïnsereerd dienen te worden beschouwd;

3.1 Overwegende, dat gedaagde terzake verweer heeft gevoerd als is verwoord in haar conclusie van antwoord en tevens haar standpunt heeft bepleit, toegelicht en verduidelijkt, één en ander zoals opgenomen in de processen-verbaal zich bevindend in het procesdossier en opgemaakt door de griffier, waarbij de inhoud van de processen-verbaal hier als letterlijk herhaald en geïnsereerd dienen te worden beschouwd;

3.2 Overwegende, dat de verklaringen van de notaris Mr. C.R. Jadnanansingh zoals afgelegd ten processe en opgenomen in de processen-verbaal, zich bevindend in het procesdossier, hier als letterlijk herhaald en geïnsereerd dienen te worden beschouwd;

4.1 Overwegende, dat het spoedeisend karakter uit de aard der stellingen van eiseressen hun vordering genoegzaam blijkt;

4.2 Overwegende, dat het verweer van gedaagde hierop neerkomende, dat eiseressen niet-ontvankelijk zijn in hun vordering omdat er sprake zou zijn van een ongeoorloofde subjectieve cumulatie, niet opgaat daar Wij, in tegenstellingen tot gedaagde, van oordeel zijn dat er wel sprake is van een onderlinge verknochtheid tussen de vorderingen en dat eiseressen niet een tegenstrijdig doch juist een gemeenschappelijk belang hebben met name het voorkomen van de executie door gedaagde;

4.3 Overwegende, dat eiseressen hun standpunt, dat zij geen partij bij onderhavige geldleenovereenkomst zijn, dat zij geen cent van gedaagde hebben ontvangen en dat derhalve de litigieuze notariële akte van 9 september 1997 vals is, bezien tegen de gemotiveerde weerspreking van gedaagde en gelet op de door notaris Mr. C.R. Jadnanansingh afgelegde verklaring, niet aannemelijk hebben kunnen maken, zodat hieraan zal worden voorbijgegaan;

4.4 Overwegende, dat dit hiervorenoverwogene ook geldt voor eiseressen hun stellingen, dat de in de akte uitgedrukte verklaring niet overeenstemd met de wil van eiseres sub. A en dat gedaagde er niet op mocht vertrouwen dat dit wel het geval was;

4.5 Overwegende, dat Wij voorts van oordeel zijn, dat eiseres sub. B haar standpunt:

– dat zij nimmer toestemming heeft gegeven aan haar echtgenoot [persoon 1] om het litigieuze onroerend goed, welk hun echtelijke woning is, te bezwaren;

– dat uit de inhoud van de litigieuze notariële akte van 9 september 1997 niet blijkt dat deze toestemming als bedoeld in artikel 163 lid 1 sub.A BW voor de hypotheekverlening is gegeven en dat in elk geval een in algemene bewoordingen geformuleerde last en volmacht niet toereikend is;

– dat i.c. in strijd is gehandeld met het bepaalde in artikel 168 lid 1 sub.A BW;

– dat zij een verklaring d.d. 28 april 1999, welke hier als letterlijk herhaald en geïnsereerd beschouwd dient te worden, als bedoeld in artikel 164 lid 1 BW aan gedaagde, in haar hoedanigheid van wederpartij van de echtgenoot [persoon 1] bij de hypotheekvestiging, heeft gericht en daarmee de vernietiging van die rechtshandeling heeft ingeroepen;

– dat gelet op het hiervorengestelde de openbare verkoop ex 1207 BW onrechtmatig zou zijn jegens eiseressen;

ongegrond is en wel vanwege het feit:

– dat de woning die door eiseres sub.B en haar kinderen, voorheen ook door haar echtgenoot [persoon 1], bewoond wordt weliswaar als de echtelijke woning in de zin van artikel 163 lid 1 sub.a BW beschouwd kan worden;

– dat alszijnde door partijen gesteld en niet weersproken tevens vaststaat dat eiseres sub.A het levenslange recht van vruchtgebruik op voormelde woning heeft en dat echtgenoot [persoon 1] de blote eigenaar daarvan is;

– dat het door eiseres sub.A, [persoon 1] en hun kinderen bewonen van deze woning derhalve niet berust op het recht van [persoon 1] als bloot eigenaar maar op een uitdrukkelijke of stilzwijgende overeenkomst met eiseres sub.A;

– dat het enkel vervreemden door echtgenoot [persoon 1] van de blote eigendom van de woning het gebruiksrecht van eiseres sub.B en [persoon 1] niet aantast;

– dat immers het vruchtgebruik van eiseres sub.A in stand blijft en daarmee ook het gebruiksrecht op de echtelijke woning van eiseres sub.B en [persoon 1];

– dat [persoon 1] derhalve i.c. zonder toestemming van eiseres sub.B de blote eigendom kon bezwaren;

– dat artikel 163 lid 1 sub.a BW niet van toepassing is op eiseres sub.A waardoor zij haar vruchtgebruik vrijelijk zonder toestemming van eiseres sub.B of [persoon 1] kan bezwaren;

– dat concluderend i.c. voor de hypotheekverlening op de blote eigendom en het vruchtgebruik de toestemming van eiseres sub.B niet vereist was;

4.6 Overwegende, dat Wij op grond van het hiervorenoverwogene niet toekomen aan de vraag of de gebruikte volmacht i.c. aldan niet toereikend was;

4.7 Overwegende, dat Wij voorts eveneens niet hoeven in te gaan op al hetgeen door partijen over en weer is gesteld omtrent de grosse daarvan, dit vanwege het navolgende:

– Uit de inhoud van de notariële akte en alszijnde door partijen niet weersproken staat vast, dat het hier gaat om een opeisbare vordering van gedaagde, dat gedaagde de eerste hypotheekhouder is die tevens het beding van eigenmachtige verkoop heeft gemaakt waardoor deze het recht van parate executie heeft verkregen;

– In casu heeft de hypotheekhouder, gedaagde, geen executoriale titel, m.n. de grosse van de hypotheekakte d.d. 9 september 1997, nodig om het verhypothekeerd onroerend goed ex artikel 1207 BW in het openbaar te verkopen en daardoor haar vordering die zij op de schuldenaren heeft uit te winnen;

– Gedaagde kan immers enkele uit hoofde van het door haar verkregen recht van parate executie conform de procedure als bepaald in artikel 1207 jo. 1239 BW uitwinnen, volgens welke procedure niet is vereist een betekening van een grosse als in casu is gedaan;

4.8 Overwegende, dat, de overige stellingen van partijen geen nadere bespreking behoevende, al het hiervorenoverwogene met zich brengt, dat geen der door eiseressen aangevoerde gronden doel treffen de gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd, met veroordeling van eiseressen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding;

Rechtdoende in kort geding

Weigeren de gevraagde voorzieningen;

Veroordelen eiseressen in de kosten van dit geding, aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op Sf.NIHIL