- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-021174
- Uitspraakdatum 30 mei 2002
- Publicatiedatum 19 september 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Kort geding. Beslagrecht. PARBONET N.V. vordert een verbod van in beslagname van haar inrichtingen. Kantonrechter weigert gevraagde voorziening: het is prematuur om anticiperend op een mogelijke beslaglegging een dergelijke vordering in te stellen. Bovendien is niet gebleken van reële dreiging van beslaglegging. Daarenboven is het de vraag of in kort geding kan worden opgekomen tegen dreigende justitiële maatregelen.
Art. 28 van de Telegraaf- en Telefoonwet, Stb. 1983 no. 54: Functionarissen van Telesur behoren tot werkarmen van Openbaar Ministerie.
Uitspraak
Betalend
A.R. NO. 021174
30 mei 2002
PARBONET N.V.,
gevestigd te Paramaribo
en kantoorhoudend aldaar aan de
Heerenstraat no. 2E,
gemachtigde Mr. E. Naarendorp, advocaat,
eiseres in kort geding.
tegen
HET TELECOMMUNICATIEBEDRIJF SURINAME, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudend te Paramaribo aan het Vaillantsplein no.1 , gemachtigde Mr. F. Kruisland, advocaat.
gedaagde in kort geding,
De Kantonrechter in het Eerste Kanton spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in kort geding uit:
Wij, Kantonrechter in het Eerste Kanton;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;
Overwegende ten aan zien van de feiten;
Bij het op 15 maart 2002 ter griffie van dit Kantongerecht ingediend verzoekschrift heeft eiseres gesteld en gevorderd dat bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad op de minute, gedaagde zal worden verboden over te gaan tot inbeslagname van de inrichtingen die door eiseres in samenwerking met ICMS zijn gebezigd bij het opzetten van haar draadloos netwerk voor internetdiensten, op straffe van een dwangsom van SRG. 10.000.000,= (Tien Miljoen Gulden Surinaams Courant) voor iedere keer of iedere dag dat gedaagden dit verbod overtreden. Kosten rechtens.
Te dienende dage zijn partijen vertegenwoordigd door hun respectieve gemachtigden ter terechtzitting verschenen, op welke terechtzitting de gemachtigde van eiseres voor eis overeenkomstig vermeld verzoekschrift heeft geconcludeerd;
De gemachtigde van gedaagde heeft vervolgens, onder overlegging van producties, een — hier als geïnsereerd aan te merken— schriftelijke conclusie van antwoord genomen, met conclusie dat eiseres in haar vordering niet zal worden ontvangen, althans de gevraagde voorziening als geheel ongegrond zal worden geweigerd;
De gemachtigden van partijen hebben hierna nadere stukken gewisseld, waarvan de inhoud eveneens hier als ingelast dient te worden beschouwd;
De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is bepaald op heden;
Overwegende ten aanzien van het recht:
Het spoedeisend belang van eiseres bij de ingestelde vordering blijkt uit de aard der stellingen van het inleidend rekest. Eiseres vordert in dit geding – kort samengevat – een verbod van inbeslagname door gedaagde van inrichtingen die door gedaagde in samenwerking met N.V. International Communication Management & Services (hierna ICMS te noemen) zijn gebezigd, op straffe van een dwangsom van SRG. 10.000.000,— (Tien Miljoen Gulden Surinaams Courant). Zij legt aan haar vordering ten grondslag – kort samengevat en in zoverre van belang – hetgeen gedaagde heeft aangehaald in haar brief d.d. 13 maart 2002 gericht aan de ICMS inhoudende een dreiging dat de apparatuur van eiseres in beslag zal worden genomen. Voormelde dreiging destilleert eiseres uit de navolgende passage van voormelde brief (citaat):
” Indien U aan het voorgaande [staken van het gebruik binnen 7 dagen] geen gevolg geeft zullen dezerzijds justitiële maatregelen worden getroffen.” (einde citaat)
Voorts stelt zij dat gedaagde ingevolge het bepaalde in artikel 28 van de Telegraaf en Telefoonwet 1945 belast is met de opsporing van feiten die strafbaar zijn gesteld in artikel 26 daarvan, doch dat zij noch ICMS zich aan enig feit, zoals genoemd in artikel 26 voornoemd, heeft schuldig gemaakt. Op grond van het voorgaande stelt zij dat het aangekondigde handelen van gedaagde jegens haar onrechtmatig is en aan haar grote schade zal berokkenen.
Gedaagde weerspreekt — – zakelijk weergegeven — de stellingen van eiseres onder aanvoering van het navolgende:
- zij geen justitiële instantie is belast met de opsporing en/of vervolging van strafbare feiten, aangezien daarmede uitsluitend het Openbaar Ministerie is belast;
- ingevolge artikel 82 van het Wetboek van Strafvordering is inbeslagneming in het kader van een strafvorderlijk onderzoek een opsporingshandeling, die alleen door opsporingsambtenaren of personen bedoeld in artikel 83 van voormeld wetboek worden verricht.
- de functionarissen van haar die ingevolge artikel 28 van de Telegraaf- en Telefoonwet 1941 opsporingsambtenaren kunnen zijn, doen daaraan niet af omdat die functionarissen in die hoedanigheid onder het Openbaar Ministerie vallen en niet onder haar.
- de tegen gedaagde gevraagde voorziening is bepaaldelijk prematuur en niet op de wet gegrond, aangezien zij met de door eiseres aangehaalde passage uit voormelde brief slechts heeft willen aangeven dat zij justitiële maatregelen zou initiëren, waartoe eveneens behoort het doen van aangifte op grond van artikel 150 van het Wetboek van Strafvordering.
De stellingen en weren van partijen besprekend komen Wij tot het oordeel dat Wij, kantonrechter uit de inhoud van de door eiseres gewraakte passage uit vorenaangehaalde brief d.d. 13 maart 2002 niet destilleren een voornemen zijdens gedaagde om tot beslaglegging over te gaan, weshalve de dreiging die eiseres ervaart naar Ons voorlopig oordeel ongegrond is. Immers levert de term ”justitiële maatregelen” een scala aan maatregelen op,- waardoor – zoals gedaagde terecht stelt – het prematuur is om anticiperend op een mogelijke beslaglegging een dergelijke vordering in te stellen. Daarenboven is gesteld noch gebleken of en hoe reëel de dreiging van een beslaglegging in casu is. Bovendien is het de vraag of in kort geding kan worden opgekomen tegen dreigende justitiële maatregelen indien er van de zijde van eiseres of wie dan ook vermoed wordt strafbare feiten te zijn begaan, in welke gevallen het Openbaar Ministerie en haar werkarmen krachtens de wet – waaronder in casu ook de daartoe aangewezen functionarissen van Telesur behoren (zie artikel 28 van de Telegraaf- en Telefoonwet, Stb. 1983 no. 54) – zal moeten kunnen optreden. Gelet op al het voorgaande zullen Wij aan eiseres de gevraagde voorziening weigeren, met haar veroordeling – als de in het ongelijk gestelde partij – in de gedingkosten aan de zijde van gedaagde gevallen. Bespreking van de overige door partijen aangevoerde stellingen en weren zullen Wij — als te zijn niet langer relevant — achterwege laten.
RECHTDOENDE IN KORT GEDING:
Weigeren de gevraagde voorziening;
Veroordelen eiseres in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op f.nihil.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op DONDERDAG 30 mei 2002, door de Kantonrechter in het Eerste Kanton, Mr. S. GANGARAM PANDAY, in tegenwoordigheid van de substituut-griffier Mr. L. Van Bossé.