SRU-K1-2009-2

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-062745
  • Uitspraakdatum 14 april 2009
  • Publicatiedatum 16 mei 2019
  • Rechtsgebied Burger-overheid
  • Inhoudsindicatie

    Het recht van huur is een persoonlijk recht, dat niet vatbaar is voor vererving en eindigt onder meer bij overlijden van de huurder.
    Na einde van de huurovereenkomst keert het perceel terug in de boezem van de Staat, die alsdan vrij is het perceel in grondhuur aan een derde af te staan; de erfgenamen maken in dat geval slechts aanspraak op vergoeding door de Staat van de waarde van de beterschap.
    De Staat is niet vrij het perceel in grondhuur aan een derde af te staan indien de erfgenamen van de huurder op een eerder moment dan die derde een verzoek tot grondhuur hebben gedaan en er geen verontschuldigbare reden aanwezig is hun verzoek niet te honoreren.

    (Agrarisch Besluit; AW 1937; art. 6 lid 4 DUD (thans art. 5 lid 4 DUD); art. 38 DUD; art. 46 DUD)

    SJB 2012/3

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON

A.R. no. 062745
14 april 2009

Vonnis in de zaak van:

– [eiser 1];
– [eiser 2];
– [eiser 3];
– [eiser 4];
allen wonende in het [district],
eisers;
gemachtigde: mr. E.A. Glunder, advocaat,

ca

A. DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen thans geheten Ruimtelijke Ordening Grondbeleid en Bosbeheer, vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
kantoorhoudende te Paramaribo,

B. [gedaagde sub B],
wonende in het [district],
gedaagden,
gemachtigde voor gedaagde sub A: mr. A. Mangroelal, advocaat,
gemachtigde voor gedaagde sub B: mr. M. Tjon Jaw Chong, advocaat.

1. Het procesverloop

1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en/of proceshandelingen:

– het verzoekschrift dat op 6 juli 2006 ter Griffie der Kantongerechten is ingediend;

– de conclusies van antwoord zijdens gedaagden;

– de conclusie van repliek met producties;

– de conclusies van dupliek zijdens gedaagden.

1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2. De feiten

2.1 Eisers zijn erfgenamen van de op 29 januari 1966 overleden [naam 1] (hierna de erflater).

2.2 Bij overeenkomst gedateerd 17 mei 1952 is aan de erflater in huur afgestaan het perceelland groot 2,3 ha gelegen te [plaats] in het [district], bekend als serie [nummer 1].

2.3 Gedaagde sub A heeft aan gedaagde sub B delen van het voornoemd perceel in grondhuur afgestaan te weten:

– bij beschikking dd. 24 januari 2006 [nummer 2]: het perceeland groot 0,3433 ha gelegen in het [district] aan de [weg] te [plaats] en deel uitmakende van het perceel bekend als [plaats] Serie [nummer 1], thans bekend als [plaats] serie [nummer 3] en

– bij beschikking dd. 24 januari 2006 [nummer 4]: het perceelland groot 1013,26 m² gelegen aan de [weg] te [plaats] in het [district] en deel uitmakende van het perceelland bekend als [plaats] Serie [nummer 1], thans bekend als [plaats] serie [nummer 5].

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer

3.1 Eisers vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, na wijziging van eis: voor recht te verklaren dat zij door erfopvolging huurpachters zijn geworden van het perceel.

3.2 Eisers stellen dat zij reeds langer dan 54 jaar het perceelland bewonen en bewerken. Zij betogen dat door de uitgifte van delen van het perceel aan gedaagde sub B, gedaagde sub A onzorgvuldig heeft gehandeld jegens hen en voorts ook in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het hoorbeginsel.

3.3 De kantonrechter komt indien nodig terug op het verweer van de gedaagden in de beoordeling.

4. De beoordeling

4.1 Terecht wordt door gedaagde sub B aangevoerd dat het recht van huur, een persoonlijk recht is en dus niet vatbaar is voor vererving. Immers ingevolge artikel 10 lid d van de onder 2.2. genoemde overeenkomst eindigt die onder meer bij het overlijden van de huurder, in casu de erflater. Aangezien tussen partijen rechtens vast staat dat de erflater is overleden, is hiermee ook komen vast te staan dat de huurovereenkomst tussen partijen (de Staat en de erflater) is beëindigd. Het gevolg is dat het perceel terugkeert in de boezem van gedaagde sub A, en is laatstgenoemde in beginsel dus vrij om het perceel aan een derde (ook al is die geen erfgenaam) af te staan. In dit geval zou gedaagde sub A slechts gehouden zijn de waarde van de beterschap op het perceel te vergoeden aan de erfgenamen. In het onderhavig geval, zal daarop niet worden ingegaan aangezien dat geen deel uitmaakt van het gevorderde.

4.2 Anders zou het zijn indien blijkt dat erfgenamen op een eerder moment dan die derde het perceel in grondhuur zou hebben aangevraagd, en gedaagde sub A zonder een daartoe verontschuldigbare reden, toch ertoe zou zijn overgegaan om het perceel aan die derde af te staan. Gesteld noch gebleken is dat in casu er sprake is daarvan, zodat van het tegendeel wordt uitgegaan.

4.3 Het voorgaande brengt met zich mee dat het gevorderde dient te worden afgewezen. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten moeten dragen.

5. De beslissing

5.1 Wijst de vordering af.

5.2 Veroordeelt eisers in de proceskosten aan de zijde van gedaagden gevallen en tot aan deze uitspaak begroot op nihil.

Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken te Paramaribo op dinsdag 14 april 2009 door de kantonrechter-plaatsvervanger in het eerste kanton, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, in tegenwoordigheid van de fungerend-griffier, mr. J. Dipokromo-Foort.

w.g. J. Dipokromo-Foort. w.g. I.S. Chhangur-Lachitjaran