SRU-K1-2009-3

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-990474
  • Uitspraakdatum 10 november 2009
  • Publicatiedatum 07 juni 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    De kantonrechter overweegt dat bewezen moest worden dat, in tegenstelling tot hetgeen uit de formulering van de overeenkomst en de bijlage met nr. 9 begrepen kan worden, tussen partijen een andere, eventueel nadere afspraak was gemaakt over de betekenis van het woord “schulden” waarbij moest zijn afgesproken tussen partijen dat met “schulden” bedoeld zou worden ”slechts de schulden bij de banken en bij de verzekeraars”. De kantonrechter overweegt dat uit de verklaring van de getuige wel blijkt welke interpretatie hij aan het woord “schulden” gaf, doch niet blijkt dat partijen dat daadwerkelijk waren overeengekomen bij nadere afspraak.

    SJB

Uitspraak

In naam van de Republiek
Arno. 990474

Kantongerecht in het Eerste Kanton

A.R. no. 990474
10 november 2009

Vonnis in de zaak van

N.V. BILLITON MAATSCHAPPIJ SURINAME, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
gemachtigde: Mr. F. Kruisland, advocaat,
eiseres,

tegen

DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
gemachtigde: Mr. J. Kraag, advocaat,
gedaagde.

Dit vonnis bouwt voort op het tussenvonnis van 25 april 2006.

1. Het verdere procesverloop:
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken:
– De conclusies tot uitlating na gehouden enquete, zijdens partijen.

1.2 De uitspraak van het vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.

2. De feiten, de vordering en de grondslag daarvan

Hiervoor verwijst de kantonrechter naar bovengenoemd tussenvonnis.

3. De beoordeling:

3.1 De kantonrechter volhardt bij hetgeen is overwogen in het bovenvermeld tussenvonnis.

3.2 De kantonrechter heeft bij bovenvermeld tussenvonnis gelast dat partijen zich alsnog uitlaten na de gehouden enquete.

3.3 In haar tussenvonnis van 11 oktober 2005 heeft de kantonrechter onder 3.6 overwogen dat, uitgaande van de overgelegde producties, aangevende de omschrijving van de begrippen lokale schulden c.q. schulden, wordt geoordeeld dat eiseres voorshand het gelijk aan haar zijde heeft. Nu gedaagden hebben gesteld dat, de gemaakte afspraken afwijken van de tekst van de overeenkomst, zullen zij overeenkomstig hun verzoek tot bewijsaanbod in de gelegenheid gesteld worden het tegenbewijs te leveren.

3.4 Tijdens de enquete gehouden op 3 april 2006 en 4 december 2006 zijn twee getuigen gehoord te weten mw. drs. [naam 1] en de heer drs. [naam 2]. Er is geen contra-enquete gehouden.

3.5 Eiseres heeft in haar uitlating na gehouden enquete naar voren gebracht dat uit de verklaringen van bovenvermelde getuigen niet is gebleken dat bij het verlijden van de akte van 15 januari 1993 partijen aan het woord “schulden” de betekenis toekenden van “slechts de schulden bij de banken en de verzekeraars”.

3.6 Gedaagde heeft in haar uitlating aangegeven dat met de twee getuigenverklaringen het bewijs zoals in het probandum bedoeld, ruimschoots is geleverd.

3.7 De kantonrechter overweegt dat bewezen moest worden dat, in tegenstelling tot hetgeen uit de formulering van de overeenkomst en de bijlage met nr. 9 begrepen kan worden, tussen partijen een andere, eventueel nadere afspraak was gemaakt over de betekenis van het woord “schulden”, waarbij moest zijn afgesproken tussen partijen dat met “schulden” bedoeld zou worden “slechts de schulden bij de banken en bij de verzekeraars”en verder geen andere schulden in Suriname of in Surinaams courant.

3.8 De getuige [naam 1] heeft ten aanzien van de uitleg van de punten 3 en 4 van bijlage 9 het volgende verklaard: “…deel ik u mede dat ik punt 3 uitleg als een voorziening in die zin dat als de Staat later zou aflossen de koers nog altijd gefixeerd zou worden op de koers van 1 op 8. Voorts bevestig ik naar aanleiding van de vraag van laatstgenoemde advocaat niet aanwezig te zijn geweest in de eindfase van de opstelling en ondertekening van de onderhavige overeenkomsten”. De kantonrechter overweegt dat uit de verklaring de getuige [naam 2] geen informatie kan worden verkregen over eventuele nadere afspraken over de betekenis die partijen aan het woord “schulden” zou hebben gemaakt.

3.9 De getuige [naam 2] heeft ten aanzien van de betekenis die aan het woord “schulden” moest worden toegekend het volgende verklaard: “Ik deel u mede dat ik 1 tot 2 gesprekken met de heer [naam 3] heb gevoerd en hij daarbij heeft aangegeven dat de schulden bedroegen, de schulden bij banken en verzekeringsmaatschappijen zoals hij dat eerder heeft aangegeven”. Echter blijkt uit zijn verklaring tevens dat hij in augustus 1993 een schrijven heeft gestuurd aan de Billiton waarin voorkomt: “U heeft een lening bij de Shell Suriname Verkoopmaatschappij. Voor de aflossing daarvan moet u dollars binnenbrengen conform artikel 9 van de bauxiet overeenkomst”. Voorts heeft de getuige [naam 2] over de formulering van de overeenkomst en de bijlage no. 9 aangegeven dat hij niet gevallen was over die formulering omdat voor hem duidelijk was wat de interpretatie ervan was, namelijk die welke tussen hen was overeengekomen.

3.10 De kantonrechter overweegt dat uit de verklaring van de getuige [naam 2] wel blijkt welke interpretatie bij aan het woord “schulden”gaf, doch niet blijkt dat partijen dat daadwerkelijk waren overeengekomen bij nadere afspraak. Om die reden zal de kantonrechter uitgaan van de overeenkomst en de bijlage met nummer 9 waarin geen beperking is aangegeven voor wat betreft de “schulden”.

3.11 De kantonrechter is van oordeel dat gedaagde haar verweer niet heeft kunnen bewijzen waardoor het gevorderde als gegrond zal worden toegewezen, met dien verstande dat de beschikking en de uitspraak zoals gevorderd zullen worden toegewezen.

3.12 De kantonrechter zal op de overige stellingen en weren van partijen niet verder ingaan nu deze niet langer relevant zijn en gedaagde, als de in het ongelijke gestelde partij veroordelen in de kosten van dit geding.

4. De beslissing

4.1 Vernietigt de beschikking van de Inspecteur der Directe Belastingen d.d. 24 februari 1997 waarbij aan eiseres een definitieve aanslag voor het jaar 1993 met het no. AI481669 voor de inkomstenbelasting werd opgelegd ten bedrage van USD. 15.611.100,= (vijftien miljoen zeshonderd elfduizend eenhonderd Noord-Amerikaanse dollars);

4.2 Vernietigt de uitspraak van de Inspecteur der Directe Belastingen d.d. 8 december 1998 op het bezwaarschrift van eiseres d.d. 27 maart 1997 tegen de definitieve fiscale aanslag voor het jaar 1993 met het no. AI481669 ten bedrage van USD.15.611.100,= (vijftien miljoen zeshonderd elfduizend eenhonderd Noord-Amerikaanse dollars);

4.3 Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

4.4 Verklaart voor recht dat eiseres over het jaar 1993 voor de inkomstenbelasting slechts een bedrag van USD. 2.394.390,= (twee miljoen driehonderd vierennegentigduizend driehonderd negentig Noord-Amerikaanse dollars), althans niet meer dan dat bedrag is verschuldigd;

4.5 Veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding aan de zijde van eiseres gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD 20,- (twintig Surinaamse dollar).

Aldus gewezen door mr. A.C. Johanns, kantonrechter-plaatsvervanger in het eerste kanton, en bij vervroeging uitgesproken door mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, kantonrechter-plaatsvervanger, ter openbare terechtzitting van het kantongerecht in het eerste kanton te Paramaribo van dinsdag 10 november 2009, in tegenwoordigheid van mr. G. Mangal, fungerend-griffier.

w.g. G. Mangal w.g. A.C. Johanns
w.g. I.S. Chhangur-Lachitjaran