SRU-K1-2010-10

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-012519
  • Uitspraakdatum 14 december 2010
  • Publicatiedatum 20 juni 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Bewijsrecht. Niet voldaan aan bewijsopdracht.

    Ter voldoening aan de bewijsopdracht hebben eisers (gedaagden in conventie) getuigen laten horen. Naar het oordeel van de Kantonrechter kwamen de verklaringen van de getuigen niet geloofwaardig over, gelet op de geconstateerde tegenstrijdigheden en het feit dat de getuigen, na confrontatie, geen verklaring daarvoor konden geven. De stellingen van eisers zijn dan ook niet in rechte komen vast te staan. De Kantonrechter heeft de vordering in conventie afgewezen.

Uitspraak

Kantonrechter Eerste Kanton
14 december 2010, A.R. 012519
(mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran)

A. [eiser sub A], wonende in Nederland,
B. [eiser sub B], rechtspersoon,
gevestigd te Paramaribo, hierna te noemen [eisers], eiseres in conventie en gedaagden in reconventie,
gemachtigde, mr. C.Ch. Bhagwandin, advocaat.

ca

A. [gedaagde sub A],
B. [gedaagde sub B],
C. [gedaagde sub C] en
D. [gedaagde sub D],

Allen wonende te Paramaribo, hierna te noemen de [erven], gedaagden in conventie en eisers in reconventie, gemachtigde: mr. B. Halfhide, advocaat.

Dit vonnis bouwt voort op de tussenvonnissen respectievelijk gedateerd 11 juli 2006, 24 juli 2007, 27 oktober 2009 en 27 juli 2010.

Het verdere procesverloop
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken:
– het proces-verbaal van de op 30 augustus 2010 gehouden enquête;
– de conclusie na gehouden enquête zijdens parijen.

1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2. De beoordeling
In conventie en in reconventie

2.1 [eisers] zijn in de gelegenheid gesteld om door alle middelen rechtens meer speciaal door getuigen te bewijzen dat de [erflater] zich op 9 juni 2001 “onvindbaar” heeft gemaakt en voorts dat hij geen bewijs van kwijting wilde geven voor het te ontvangen bedrag van US$200.000,=.

Ter voldoening aan het voorgaande hebben [eisers] 2 getuigen doen horen te weten [getuige 1] en [getuige 2].

2.2 [getuige 1] heeft zover van belang het volgende aangevoerd:
“Ik ben bekend met de heer [erflater]. Ik ben op de hoogte van een koopovereenkomst gesloten tussen [eiser sub A] en [erflater]. Op een dag reed ik samen met [eiser sub A] en een vriend genaamd [achternaam getuige 2] langs [erflater] op de hoek van [wegen 1]. Wij zijn toen gaan kijken naar het gebouw en zagen een contacttelefoonnummer. [eiser sub A] was geïnteresseerd in het gebouw en heeft toen op het zelfde moment gebeld op het nummer. Hij kreeg meneer [erflater] aan de telefoon en er werd een afspraak gemaakt voor de volgende dag om het pand te bezichtigen. De volgende dag zijn wij weer met zijn drieën geweest om het gebouw te bezichtigen. Wij hebben toen een rondleiding gehad van de heer [erflater]……….Ik begreep toen dat de volgende betalingen zouden worden gepleegd. Alleen weet ik niet welk bedrag zou worden betaald. Daarmee bedoel ik dat ik niet weet of het bedrag in één keer moest worden betaald danwel in delen. De volgende dag werd ik door [eiser sub A] opgehaald om ten huize van de heer [erflater] te gaan. Naar mijn weten gingen we voor de betaling, gezien de afspraken van de dag daarvoor gemaakt. Ook zag ik [eiser sub A] met een tas en ik vermoedde dat daarin geld zat. Onderweg naar de heer [erflater] hebben wij steeds gebeld, maar er werd niet opgenomen. Op een goed moment kregen we bezettoon en reden toen rechtstreeks daarnaartoe. Aldaar aangekomen belden wij aan maar er werd niet gereageerd. Na een tijdje daar te hebben aangebeld kwam de heer [erflater] naar buiten en stond hij ons te woord. Ik stond erbij toen hij aan [eiser sub A] zei dat hij kon betalen, maar geen kwitantie zou krijgen. Hij zei nog dat als [eiser sub A] niet zonder een kwitantie zou betalen, de koop niet door zou gaan……”.

[getuige 2] heeft het volgende verklaard, zo ver van belang:
“……. Op een dag reed ik richting [wegen 2] en heb ik een bord gezien aan het gebouw van [erflater] op de hoek van [wegen 1]. Op het bord stond “te koop”. Nadat ik dat had gezien heb ik dat voorgehouden aan [eiser sub A] en heb ik hem voor het pand geïnteresseerd, omdat wij samen zaken doen……… Ik ben toen samen met [eiser sub A] gegaan om het pand te bezichtigen. Aldaar heeft [eiser sub A] op contacttelefoonnummer gebeld en heeft hij met de heer [erflater] gesproken. Er is toen een afspraak gemaakt voor dezelfde dag in de middag tussen 15.00 en 15.30 uur. Wij zijn toen [getuige 1] op gaan halen en met zijn drieën naar het pand getogen ter bezichtiging. [erflater] heeft toen een rondleiding gegeven in het pand…… [eiser sub A] heeft toen met [erflater] afgesproken dat hij de volgende dag bij [erflater] zou gaan om een overeenkomst te tekenen. De overeenkomst zou in houden dat [eiser sub A] het pand zou kopen en dat [erflater] het pand zou overdragen aan [eiser sub A] wanneer deze terug zou komen uit Nederland…….. Omstreeks 19.00 uur de volgende avond ging ik samen met [eiser sub A] en [getuige 1] naar de woning van [erflater] voor het tekenen van de overeenkomst. Ik kan mij niet heugen of wij die avond hebben gebeld naar [erflater]. Wel weet ik dat we aldaar aangekomen, ongeveer 15 minuten hebben getoeterd voordat de heer [erflater] naar buiten kwam. Toen hij uiteindelijk uit de woning kwam heeft hij ons voorgehouden dat hij het pand niet meer zou verkopen. Hij heeft verder aan [eiser sub A] gezegd dat die het pand niet zou kunnen kopen. Ook heeft hij gezegd dat [eiser sub A] drugsgeld bezit. Ik weet niet wat voor afspraken partijen hadden gemaakt voor wat betreft de betaling. U houdt mij voor dat [getuge 1] heeft verklaard dat [eflater] op die bewuste avond geen kwitantie wilde geven voor kwijting van het te betalen bedrag en u vraagt mij wat ik daarover te zeggen heb. Ik verklaar u hierop dat ik niets daarover weet. U confronteert mij met [getuige 1] en ik hoor hem zeggen dat hij niets heeft gehoord, dat de heer [erflater] het pand niet meer wilde verkopen en dat hij gezegd zou hebben dat [eiser sub A] het pand niet zou kunnen kopen en dat hij drugsgelden bezat……..”

2.3 De kantonrechter constateert dat er vele tegenstrijdigheden zijn in de verklaringen van de getuigen.

De geconstateerd tegenstrijdigheden worden hieronder opgesomd:
– Het bezichtigen van het pand:
Volgens [getuige 1] reed hij samen met [eiser sub A] (eiser conventie) en een vriend genaamd [achternaam getuige 2] langs [erflater] op de hoek van de [wegen 1]. Zij zijn toen gaan kijken naar het gebouw en zagen een contacttelefoonnummer. [eiser sub A] was geïnteresseerd in het gebouw en heeft toen op hetzelfde moment gebeld op het nummer. Hij kreeg meneer [erflater] aan de telefoon en er werd een afspraak gemaakt voor de volgende dag om het pand te bezichtigen. [getuige 2] daarentegen heeft verklaard dat hij op een dag reed richting [wegen 2] toen hij een bord heeft gezien aan het gebouw van [erflater] op de hoek van de [wegen 1]. Op het bord stond “te koop”. Nadat hij dat had gezien heeft hij dat voorgehouden aan [eiser sub A] en heeft hij hem voor het pand geïnteresseerd, omdat zij samen zaken doen. Aldaar heeft [eiser sub A] op het contacttelefoonnummer gebeld en heeft hij met de heer [erflater] gesproken. Er is toen een afspraak gemaakt voor dezelfde dag in de middag tussen 15.00 en 15.30 uur.

Zij zijn toen [getuige 1] op gaan halen en met en met zijn drieën naar het pand getogen ter bezichtiging.
– [getuige 1] heeft verklaard dat volgens hem (althans dat begreep hij) betalingen zouden worden gepleegd de volgende dag terwijl [getuige 2] heeft verklaard dat [eiser sub A] de volgende dag bij [erflater] zou gaan om een overeenkomst te tekenen. De overeenkomst zou inhouden dat [eiser sub A] het pand zou kopen en dat [erflater] het pand zou overdragen aan [eiser sub A] wanneer deze terug zou komen uit Nederland.
– Met betrekking tot het gesprek met [erflater] op de dag na de bezichtiging van het pand, heeft de [getuige 1] verklaard dat [erflater] aan [eiser sub A] zei dat hij kon betalen, maar dat hij geen kwitantie zou krijgen en verder dat als [eiser sub A] niet zonder een kwitantie zou betalen, de koop niet door zou gaan.
[getuige 2] verklaart echter dat [erflater] hen toen heeft voorgehouden dat hij het pand niet meer zou verkopen: voorts dat hij aan [eiser sub A] heeft gezegd dat die het pand niet zou kunnen kopen en dat [eiser sub A] drugsgeld bezit. [getuige 2] heeft verklaard niet te weten wat voor afspraken partijen hadden gemaakt voor wat betreft de betaling.

2.4 De getuigen zijn ook met elkaar geconfronteerd voor wat betreft enkele van de geconstateerde tegenstrijdigheden, maar konden geen verklaring daarvoor geven. Gelet op de omstandigheid dat volgens de getuigen zij steeds met [eiser sub A] aanwezig waren bij de onderhandelingen met [erflater] roepen de tegenstrijdigheden, vraagtekens op. Dit heeft tot gevolg dat de verklaringen van de getuigen niet geloofwaardig overkomen. [eiser sub A] heeft het van hem verlangde bewijs niet kunnen leveren.

De stellingen van [eiser sub A] zijn dan ook niet in rechte komen vast te staan, zodat de vordering in conventie dient te worden afgewezen.

2.5 Op grond van al het voorgaande dient het gelegd conservatoir beslag ten laste van de [erven] te worden opgeheven. De vordering in reconventie is derhalve toewijsbaar.

2.6 [eisers] zullen als de in het ongelijk gesteld partij de proceskosten moeten dragen, zo in conventie als reconventie.

3. De beslissing
In conventie

3.1 Wijst de vordering af.

In reconventie

3.2 Heft op het bij exploot van de deurwaarder Tj. Jhagroe dd. 29 juni 2001 no. 486, gelegd conservatoir beslag op de in dat exploot omschreven onroerende goederen.

3.3 Verklaart het vonnis zover nodig uitvoerbaar bij voorraad.

In conventie en in reconventie

3.4 Veroordeelt [eisers] in de proceskosten aan de zijde van de [erven] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken te Paramaribo, op dinsdag 14 december 2010 door de kantonrechter-plaatsvervanger in het Eerste Kanton mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, in tegenwoordigheid van de fungerend-griffier mr. G.R. Mangal.

Partijen zijn noch in persoon noch bij gemachtigde bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.