SRU-K1-2010-14

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-090229
  • Uitspraakdatum 11 februari 2010
  • Publicatiedatum 18 oktober 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Op grond van artikel 3 lid 1 sub b van de Wet Ontslagvergunning is een ontslagvergunning niet vereist als de dienstbetrekking van rechtswege wordt beëindigd als bedoeld in artikel 1615 e BW.
    Krachtens artikel 1615 e lid 1 BW eindigt een dienstbetrekking die voor bepaalde tijd is aangegaan van rechtswege door het verstrijken van die tijd.
    De eis dat de opzegging van een dienstbetrekking die voor een bepaalde tijd is aangegaan, vooraf moet plaatsvinden, heeft slechts de betekenis van een administratieve handeling, n.l. een “reminder” aan de wederpartij dat het einde van de dienstbetrekking nadert. De arbeidsovereenkomst wordt echter ook in deze gevallen van rechtswege beëindigd door het verstrijken van de tijd; omdat anders in feite sprake zou zijn van een overeenkomst voor onbepaalde tijd, daar beëindiging daarvan buiten partijen om afhankelijk zou zijn van een overheidsorgaan.

    SJB december 2011

Uitspraak

Kantongerecht in het Eerste Kanton
A.R. 090229
11 februari 2010
RGR

Vonnis in kort geding in de zaak van:

[eiser],
wonende in [district],
eiser in kort geding,
gemachtigde: mr.dr. J. van Dijk-Silos, advocaat,

tegen

De Centrale Bank van Suriname, rechtspersoon,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
gedaagde in kort geding,
gemachtigde: mr. Marja I. Vos, advocaat.

De kantonrechter in het eerste kanton heeft in naam van de Republiek het navolgende vonnis uitgesproken.

Dit vonnis bouwt voort op het tussenvonnis d.d. 5 november 2009 strekkende tot overlegging door gedaagde van relevante jurisprudentie.

1. Het verdere verloop van het geding
1.1 Hiervan blijkt uit de volgende processtukken-handelingen:

  • de conclusie tot overlegging van jurisprudentie zijdens gedaagde.
  • De conclusie tot uitlating zijdens eiser.

1.2 De uitspraak van het vonnis is nadir bepaald op heden.

2. De beoordeling
2.1 De kantonrechter neemt over hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis.

2.2 De rechtsvraag die partijen verdeeld houdt betreft de vraag of in de gevallen als bedoeld in artikel 1615 e lid 2 sub 3 BW een ontslagvergunning is vereist.

2.3 Op grond van artikel 3 lid 1 sub b van de Wet Ontslagvergunning is een ontslagvergunning niet vereist als de dienstbetrekking van rechtswege wordt beëindigd als bedoeld in artikel 1615 e BW.
Krachtens artikel 1615 e lid 1 BW eindigt een dienstbetrekking die voor bepaalde tijd is aangegaan van rechtswege door het verstrijken van die tijd.
In de gevallen voornoemd in lid 2 van gemeld wetsartikel is bovendien vereist dat de dienstbetrekking vooraf wordt opgezegd. Aan dit vereiste moet naar het oordeel van de kantonrechter slechts de betokening van een administratieve handeling worden toegekend te weten een “reminder” aan de wederpartij dat het einde van de dienstbetrekking nadert zodat men daarop is voorbereid. De arbeidsovereenkomst wordt echter ook in deze gevallen van rechtswege beëindigd door het verstrijken van de tijd, omdat anders in feite sprake zou zijn van een overeenkomst voor onbepaalde tijd, aangezien beëindiging daarvan buiten partijen om afhankelijk zou zijn van een overheidsorgaan. (Vide: F. Kruisland in het Surinaams Juristen Blad, juli 2008 no. 2, pg’s 17 t/m 20).

2.4 Nu gedaagde de dienstbetrekking bij brief d.d. 13 juni 2008 heeft opgezegd en, zoals hierboven is gebleken, geen ontslagvergunning was vereist is naar het oordeel van de kantonrechter de dienstbetrekking rechtmatig beëindigd zodat de vordering moet worden afgewezen.

2.5 Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure worden verwezen.

3. De beslissing in kort geding

3.1 Weigert de gevraagde voorzieningen.

3.2 Verwijst eiser in de kosten van deze procedure aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Aldus in kort geding gewezen en uitgesproken te Paramaribo ter openbare terechtzitting van donderdag 11 februari 2010, door de kantonrechter in het eerste kanton, mr. R.G. Rodrigues, in tegenwoordigheid van de fungerend-griffier, mr. D. Ramdin.

w.g. D. Ramdin w.g. R.G. Rodrigues