SRU-K1-2010-2

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-103362
  • Uitspraakdatum 25 augustus 2010
  • Publicatiedatum 28 mei 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Gedaagde maakte gebruik van haar executierecht ex art. 1207 BW. Hiertegen is eiseres opgekomen. Gedaagde voerde als formeel verweer dat de vorderingen van eiseres definitief van aard zijn en niet toegewezen kunnen worden in kort geding. De Kantonrechter was het in beginsel hiermee eens, maar bepaalde dat, afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden, de vordering tot doorhaling wel voor toewijzing in kort geding in aanmerking komt.

    Eiseres kan toch niet slagen in haar vordering. Zij is geen erfgenaam en de emotionele binding van eiseres met de erflater en een persoonlijk recht van gebruik met betrekking tot het litigieuze object, zijn onvoldoende voor eiseres om als procespartij op te kunnen treden. Eiseres is niet ontvankelijk.
    SJB 2012/3

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON

A.R. no. 10-3362
25 augustus 2010

Vonnis in kort geding in de zaak van:

[eiseres],
wonende aan [adres], te [district],
eiseres in kort geding,
gevolmachtigde: de heer Marnix Hugo Visser,

tegen

HANDELS- KREDIET EN INDUSTRIEBANK N.V., afgekort de Hakrinbank N.V.,
gevestigd te Paramaribo,
gedaagde in kort geding,
gemachtigde: mr. E.C.M. Hooplot, advocaat.

De Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft, in naam van de Republiek het navolgende vonnis uitgesproken.

1. Het verloop van het geding

1.1 Hiervan blijkt uit de volgende processtukken/- handelingen:
– het verzoekschrift met bijbehorende producties dat op 20 augustus 2010 ter griffie der Kantongerechten is ingediend;
– de schriftelijke conclusie van antwoord onder overlegging van producties;
– de mondelinge conclusie van repliek en uitlating producties;
– de mondelinge conclusie van dupliek;

1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2. Motivering

2.1 Alvorens op de stellingen en weren van partijen in te gaan zal de Kantonrechter allereerst het preliminair (exceptief) verweer van gedaagde onder de loep plaatsen. Dienaangaande heeft gedaagde aangevoerd dat het primair gevorderde sub A, B en C niet in kort geding kan worden toegewezen omdat deze vorderingen definitief van aard zijn en geen steun vinden – evenmin als het subsidiair gevorderde – in de stellingen van het inleidend rekest. De Kantonrechter is het in zoverre eens met gedaagde dat het primair gevorderde onder sub A hetwelk een declaratoire beslissing oplevert niet in kort geding voor toewijzing in aanmerking kan komen. Evenwel ligt dat naar dezerzijds oordeel anders met betrekking tot het gevorderde onder sub B en C van het primair gevorderde. De doorhalingen zoals daarin gevorderd zouden, afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van elk geval, naar dezerzijds oordeel wel voor toewijzing in aanmerking kunnen komen.

2.2 Voorts heeft gedaagde aangevoerd dat nu eiseres heeft erkend dat zij geen erfgenaam van [persoon] is, zij niet bevoegd noch gerechtigd is de onderhavige vordering tegen gedaagde in te stellen. Zelfs wanneer zij op het litigieuze onroerend goed een persoonlijk gebruiksrecht zou hebben wordt zij daarin niet geschaad door het enkele feit dat gedaagde gebruik maakt van haar executierecht ex artikel 1207 BW. Derhalve doet gedaagde een nadrukkelijk beroep op de exceptie “point d’interêt, point d’action”. De Kantonrechter komt tot de slotsom dat het exceptief verweer van gedaagde opgeld doet en doel treft. Ter staving van haar bevoegdheid om als procespartij in rechte op te treden heeft eiseres een beroep gedaan op een vermeend gebruiksrecht van de litigieuze woning. Los van voormeld gebruiksrecht heeft eiseres ruiterlijk erkend dat zij geen wettelijke erfgenaam is van de heer [persoon] voornoemd (nu wijlen). Nu zij geen andere feiten en/of omstandigheden heeft aangedragen die zouden moeten maken dat zij gerechtigd zou zijn om als procespartij in rechte op te treden, zal de Kantonrechter ervan uitgaan in dit geding dat zij zich uitsluitend baseert op haar vermeend gebruiksrecht. Nu eiseres bloot heeft aangevoerd zichzelf als lastgever op te werpen en zelfs na de uitdrukkelijke vraag van de Kantonrechter in gebreke gebleven is om de grondslag daarvan te staven zal de Kantonrechter daaraan voorbijgaan.

2.3 Gelet op al het voorgaande komt de Kantonrechter tot de slotsom dat eiseres de bevoegdheid mist om in dit geding als procespartij op te treden. Een emotionele binding met de erflater en een persoonlijk recht van gebruik van het litigieus object zijn naar dezerzijds oordeel onvoldoende om eiseres de status van procespartij te bezorgen. Derhalve zal de Kantonrechter het exceptief verweer gegrond achtend, de eiseres wegens gemis aan belang niet ontvankelijk verklaren in de ingestelde vordering.

2.4 Eiseres zal, als de niet ontvangen partij, worden veroordeeld in de gedingkosten aan de zijde van gedaagde gevallen en zoals hierna in het dictum te begroten.

2.5 Aan bespreking van de overige stellingen en weren van partijen komt de Kantonrechter derhalve niet toe.

3. De beslissing in kort geding

3.1 Verklaart eiseres niet ontvankelijk in de ingestelde vordering.

3.2 Veroordeelt eiseres in de proceskosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze begroot op nihil.

Dit vonnis in kort geding is gewezen en uitgesproken door de Kantonrechter in het Eerste Kanton, mr. A. Charan ter openbare terechtzitting van het kantongerecht in het Eerste Kanton te Paramaribo van woensdag 25 augustus 2010, in tegenwoordigheid van de substituut-griffier, mr. S. Tika.

w.g. S. Tika w.g. A. Charan