- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-102851
- Uitspraakdatum 02 december 2010
- Publicatiedatum 13 juni 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
– Door de gewijzigde omstandigheden – de op non-actiefstelling en de schorsing van eiser zijn inmiddels uitgewerkt – is het geoorloofd de eis, met inachtneming van de feitelijke nieuwe situatie, aan te passen.
– Er is geen sprake van een ongeoorloofde verzwaring van de eis. Het oorspronkelijke petitum was gegrond op de stelling dat de op non-actiefstelling en de schorsing onrechtmatig waren en het nieuwe petitum steunt op dezelfde grond.
– Dat de wijziging of aanvulling van het petitum niet bij incidentele conclusie is gevraagd doch bij de conclusie van repliek heeft plaatsgevonden, acht de kortgedingrechter – die vrij is in het toepassen van de processuele regels – niet bezwaarlijk nu gebleken is dat de belangen van de procespartijen niet zijn geschaad en geen afbreuk is gedaan aan de regels van “fair trail”. Gedaagde heeft voldoende gelegenheid gehad zich over het verzoek uit te laten, zowel voor wat betreft de formele als de materiële aspecten daarvan. Van die gelegenheid heeft gedaagde ook gebruik gemaakt, zodat gesteld kan worden dat zij op generlei wijze in haar verdediging is geschaad.
– Doorhaling van de op non-actiefstelling en de schorsing in de personeels-administratie van gedaagde, is vanwege het constitutieve karakter niet toewijsbaar in kortgeding.
– De kortgedingrechter acht zich wel bevoegd het petitum zo te lezen dat schorsing van de besluiten van gedaagde wordt gevraagd tot dat in een bodemprocedure over de rechtsgeldigheid daarvan zal zijn beslist.
– Op basis van het voorlopig karakter van een uitspraak in kortgeding zal onderdeel 2 van het gewijzigde petitum zo worden gelezen dat gevorderd wordt tot de uitbetaling aan eiser bij wege van voorschot.
– De kantonrechter acht het treffen van maatregelen door gedaagde tegen eiser gerechtvaardigd, nu eiser verzaakt heeft gedaagde vooraf op de hoogte te stellen van een deel van de te ontplooien activiteiten (workshops in juli) die onder vigeur van gedaagde (de ADEK-Universiteit van Suriname), hebben plaatsgevonden.
– De door gedaagde getroffen maatregelen, t.w. de op non-actiefstelling en de schorsing van eiser voor een periode van twee weken echter disproportioneel zwaar nu i.c. zijdens eiser niet gesproken kan worden van ernstig plichtsverzuim, doch hoogstens van het niet inachtnemen van procedureregels.SJB 2013/3
Uitspraak
Kantongerecht in het Eerste Kanton
A.R. 10-2851
2 december 2010
RGR
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[eiser],
wonende te [district],
eiser in kort geding,
gemachtigde: mr.dr. Jennifer V. van Dijk-Silos, advocaat,
tegen
De Anton de Kom Universiteit van Suriname, rechtspersoon,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
gedaagde in kort geding,
gemachtigde: mr. R. Sohansingh, advocaat.
De Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis in kort geding uitgesproken.
l.Het verloop van het geding
1.1. Hiervan blijkt uit de volgende processtukken/handelingen:
– het verzoekschrift dat op 9 juli 2010 met producties is ingediend ter griffie;
– de conclusie van antwoord met producties;
– de conclusie van repliek met producties bevattende tevens de vermindering, wijziging en aanvulling van de eis;
– de conclusie van dupliek;
– bij rolbeschikking is een comparitie van partijen gelast;
– het proces-verbaal van de gehouden comparitie van partijen waarbij door de kantonrechter een schikkingsvoorstel is gedaan;
– de conclusie tot uitlating zijdens gedaagde;
– de conclusie tot uitlating zijdens eiser;
– het proces-verbaal van de voortzetting van de comparitie van partijen;
– de conclusie tot uitlating zijdens gedaagde;
– de conclusie tot uitlating zijdens eiser;
– de conclusie tot uitlating zijdens gedaagde.
1.2. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. Eiser is hoogleraar aan de Faculteit der Maatschappij Wetenschappen van de Anton de Kom Universiteit van Suriname en fungeert als richtingscoördinator van de [studierichting].
2.2. Ten vervolge op een persoonlijk onderhoud dat het Dagelijks Bestuur van gedaagde op 22 juni 2010 met eiser heeft gehad heeft het Bestuur van gedaagde bij brief d.d. 22 juni 2010, die op 23 juni 2010 door eiser is ontvangen, het navolgende onder de aandacht van hem gebracht:
- U heeft als werknemer van de Anton de Kom Universiteit van Suriname (AdeKUS) schriftelijk de workshops Sustainable Project Management, Strategisch Verandermanagement, Strategic Information Management 1, Strategic Information Management 2, Integrale Kwaliteitszorg en Advies Vaardigheden aangeboden aan de samenleving zonder medeweten en toestemming van de leiding van de faculteit c.q. universiteit hetgeen tegen alle regels is;
- U heeft door gebruik te maken van een model briefhoofd van de AdeKUs ten onrechte kenbaar gemaakt dat het gaat om een activiteit van de AdeKUS;
- U heeft potentiële participanten van onder punt 1 genoemde workshops een bankrekening voor storting van gelden doorgegeven, dat niet op naam staat van de AdeKUS, maar een privérekening blijkt te zijn, ten name van [naam 1] en anderen.
2.3. Op grond van voormelde feiten heeft het Bestuur van gedaagde de conclusie getrokken dat eiser niet conform de door het Bestuur vastgestelde en bekendgemaakte procedures heeft gehandeld en de handelingen c.q. het gedrag van eiser als een ernstige vorm van plichtsverzuim gekwalificeerd en hem op grond daarvan op non-actief gesteld teneinde hem in de gelegenheid te stellen zich schriftelijk te verweren.
2.4. Eiser heeft zich bij brief d.d. 24 juni 2010 verweerd en geconcludeerd dat het besluit van gedaagde dient te worden teniet gedaan dan wel worden vernietigd, althans dat hij gehandhaafd blijft, althans hersteld wordt in alle functies, welke hij bij de Universiteit bekleedt.
2.5. Als reactie op het verweerschrift van eiser heeft gedaagde bij schrijven van 28 juni 2010 geconcludeerd dat eiser niet heeft kunnen aantonen niet onrechtmatig te hebben gehandeld en heeft hem op grond daarvan, ingaande 29 juni 2010, voor twee weken geschorst. Deze schorsing heeft plaatsgevonden met inhouding van loon.
3. Het gevorderde en de grondslag daarvan
3.1. Na wijziging en aanvulling van het petitum vordert eiser bij conclusie van repliek
dat:
- bij vonnis wordt gelast dat gedaagde binnen een uur na de uitspraak in haar personeelsadministratie en alle daarbij behorendende registers en documenten de aan eiser opgelegde non-actiefstelling, schorsing en inhouding van loon doorhaalt;
- gedaagde wordt veroordeeld om binnen een uur na de uitspraak hem het loon uit hoofde van alle functies die hij bij de Universiteit bekleedt uit te betalen.
- gedaagde te veroordelen tot betaling van een dwangsom van SRD 10.000,- per dag voor elke dag dat geen gevolg wordt gegeven aan de veroordeling.
3.2. Mede is gevorderd dat het vonnis bij voorraad uitvoerbaar wordt verklaard en dat gedaagde in de kosten van de procedure wordt veroordeeld.
3.3. Eiser heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd de stelling dat gedaagde, met haar schuld daaraan, onrechtmatig tegen hem heeft gehandeld waardoor hij schade lijdt.
3.4. Op het verweer van gedaagde en op hetgeen partijen ter ondersteuning van nun standpunten nog hebben aangevoerd zal, indien nodig, in het hierna volgende worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Eiser heeft het spoedeisend belang van zijn vordering voldoende aannemelijk gemaakt. De kantonrechter deelt de mening van gedaagde niet dat er geen sprake meer is van een spoedeisend belang omdat de non-actiefstelling en de schorsing van eiser inmiddels zijn opgeheven. Eiser vordert behalve zijn loon over de twee weken waarin hij geschorst was ook dat alle tegen hem genomen sancties uit de administratie van gedaagde worden geschrapt. De kantonrechter verstaat uit de stellingen van eiser dat hij zich door de tegen hem getroffen maatregelen dusdanig voelt aangetast in zijn goede naam, eer en maatschappelijke reputatie dat hij een spoedeisend belang heeft bij het rechtzetten van de in zijn ogen onrechtmatige gang van zaken.
4.2. Verder heeft gedaagde tegen de vordering aangevoerd dat eiser geen belang meer heeft bij de punten 1 tot en met 4 van het oorspronkelijk petitum en dat de bij conclusie van repliek aangebrachte ”wijziging en aanvulling” niet mag worden geaccepteerd aangezien zulks niet bij conclusie van repliek doch bij incidentele conclusie had moeten worden gevorderd en bovendien deze ”wijziging en aanvulling” een vermeerdering van eis is, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 109 Rv.
De kantonrechter. constateert dat in de loop van dit proces zich een belangrijke wijziging heeft voor gedaan in die zin dat de aan eiser opgelegde non-actiefstelling en schorsing zijn uitgewerkt. Als gevolg daarvan heeft eiser geen belang meer bij de onderdelen 1 tot en met 4 van zijn oorspronkelijke vordering en heeft hij daarom terecht zijn vordering met die punten verminderd.
Door de gewijzigde omstandigheden acht de kantonrechter het geoorloofd dat de eis, met inachtneming van de nieuwe feitelijke situatie, wordt aangepast. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft eiser zulks gedaan en is er geen sprake van een ongeoorloofde verzwaring van de eis. Het oorspronkelijk petitum was gegrond op de stelling dat de non-actiefstelling en de schorsing onrechtmatig waren en het nieuwe petitum steunt op dezelfde grondslag. Bij conclusie van dupliek en bij de nadere conclusies heeft gedaagde alle gelegenheid gehad zich over de ”wijziging en aanvulling” uit te laten zodat ook niet gezegd kan worden dat zij in haar verdediging is geschaad.
Aan gedaagde kan worden toegegeven dat normaliter een wijziging of aanvulling van het petitum bij incidentele conclusie pleegt te worden gevraagd. Aangezien het in casu gaat om een kort geding is de kantonrechter echter vrij in het toepassen van processuele regels, mits uiteraard de belangen van de procespartijen niet worden geschaad en geen afbreuk wordt gedaan aan de regels van ”fair trial”. Hierboven is al vermeld dat gedaagde voldoende gelegenheid heeft gehad zich over het verzoek uit te laten, zowel voor wat betreft de formele als de materiële kant daarvan, en van die gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt, zodat zij op generlei wijze in haar verdediging is geschaad. Op grond van het voren overwogene staat de kantonrechter de wijziging en aanvulling van het petitum toe.
4.3. Ingaande op de gronden die voor gedaagde aanleiding zijn geweest tot het treffen van maatregelen tegen eiser overweegt de kantonrechter dat gebleken is dat gedaagde op grond van de navolgende feiten en omstandigheden tot de non-actiefstellling en schorsing heeft besloten:
a. eiser heeft als privépersoon dan wel als werknemer van de AdeKUS enkele workshops georganiseerd;
b. zulks is geschied zonder medeweten en toestemming van de faculteit c.q. de universiteit;
c. hierbij is gebruik gemaakt van een model briefhoofd van de AdeKUS;
d. potentiële participanten aan de workshops dienden de vergoeding voor de deelname aan de workshops te storten op een privérekening.
4.4. Over deze punten oordelend komt de kantonrechter tot de conclusie dat uit de brief van 7 juni 2010, onder meer gericht aan de Voorzitter van de SBF, de heer Ing. O. DosRamos blijkt, dat de [studierichting] en niet eiser de trainingen zou organiseren. Dit blijkt uit de eerste zin (”De [studierichting] organiseert—”) alsmede uit het feit dat inlichtingen konden worden ingewonnen op het secretariaat van de genoemde studierichting en bij twee personen die als docent aan deze studierichting verbonden zijn, te weten mevrouw [naam 2] en de eiser. Bovendien heeft eiser deze brief ondertekend in zijn hoedanigheid van richtingscoördinator van de [studierichting].Op grond hiervan acht de kantonrechter het aanvaardbaar dat gebruik is gemaakt van het brievenhoofd van de [studierichting] van de Faculteit der Maatschappijwetenschappen van de AdeKUS.Het aan eiser gemaakt verwijt dat de door de cursisten te betalen vergoeding moest worden gestort op een privérekening acht de kantonrechter ongegrond in zover hiermee wordt gesuggereerd dat het om een privérekening van eiser gaat. Duidelijk is gebleken dat de rekening op naam van eiser en twee andere docenten van de [studierichting] stond en dat deze rekening door enkele docenten is geopend met als doel de door de studierichting verkregen middelen aan te wenden ter bekostiging van diverse kosten van de studierichting die niet uit de universiteitsbegroting zouden worden gedekt.Hoewel de rekening op naam van drie personen, waaronder eiser, staat kan zij naar het oordeel van de kantonrechter niet als een privérekening in de strikte zin van het woord worden aangemerkt.
4.5. Van de andere kant constateert de kantonrechter dat eiser niet geheel binnen de structuren van de faculteit c.q. universiteit heeft gehandeld. Hoe ver de vrijheid van de verschillende studierichtingen van de AdeKUS gaat met betrekking tot het organiseren van workshops e.d. en op welke wijze de financiën van de studierichtingen dienen te worden gestructureerd is niet volledig uit de verf gekomen en kan in kort geding ook niet verder worden uitgezocht, rnaar wat naar het oordeel van de kantonrechter is komen vast te staan is dat eiser gehouden was in elk geval het faculteitsbestuur te informeren. Met betrekking tot de in mei 2010 gehouden workshops heeft eiser het faculteitsbestuur vooraf op de hoogte gesteld van de te ontplooien activiteiten doch met betrekking tot de workshops die in de maanden juli en augustus zouden worden gehouden is dit niet gebeurd. Het argument dat zulks niet kon omdat de bestuursvergadering voor die periode toen nog niet had plaatsgevonden acht de kantonrechter ongegrond aangezien de mededeling van de geplande activiteiten schriftelijk had kunnen geschieden, hetgeen eiser in zijn hoedanigheid van richtingscoördinator van de [studierichting] heeft nagelaten.
4.6. Op grond van het onder 4.5. overwogene acht de kantonrechter het wel gerechtvaardigd dat gedaagde maatregelen tegen eiser treft doch aangezien de kantonrechter, met verwijzing naar de overwegingen in punt 4.4. van dit vonnis, van oordeel is dat er zijdens eiser geen sprake is geweest van ernstig plichtsverzuim doch hoogstens van het niet in acht nemen van procedureregels, acht de kantonrechter de non-actiefstelling en de schorsing van eiser voor een periode van twee weken disproportioneel zwaar. Om tot deze conclusie te komen heeft de kantonrechter uitdrukkelijk laten meewegen dat eiser al 35 jaar aan de universiteit verbonden is zonder dat hem ooit een reprimande, berisping dan wel vermanende brief of mondelinge afkeurende mededeling is gedaan. Dit laatste heeft eiser gesteld en is door gedaagde in haar conclusies niet weersproken. Tijdens de comparitie van partijen heeft gedaagde wel naar voren gebracht dat zij in het verleden reeds signalen rond de persoon van eiser had ontvangen, doch gedaagde heeft direct toegegeven dat deze ”signalen” niet zijn onderzocht. Op grond hiervan beschouwt de kantonrechter de door gedaagde tijdens de comparitie van partijen gemaakte opmerking als niet relevant en gaat daar dan ook aan voorbij.
4.7. In onderdeel 1 van het gewijzigde petitum vordert eiser de doorhaling van de non-actiefstelling en de schorsing in de personeelsadministratie van gedaagde. Het gevorderde is vanwege het constitutieve karakter daarvan in kort geding niet toewijsbaar doch de kantonrechter acht zich wel bevoegd het petitum zo te lezen dat de schorsing van de besluiten van gedaagde wordt gevraagd en wel tot dat in een bodemprocedure uiteindelijk over de rechtsgeldigheid daarvan zal zijn beslist.
4.8. Op basis van het voorlopig karakter van een uitspraak in kort geding zal onderdeel 2 van het gewijzigde petitum zo worden gelezen dat gevorderd wordt dat de uitbetaling aan eiser bij wege van voorschot geschied.
4.9. Gedaagde zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
5. De beslissing in kort geding
5.1. Schorst het besluit van gedaagde d.d. 22 juni 2010 tot op non-actiefstelling van eiser en het besluit van gedaagde d.d. 28 juni 2010 tot schorsing van eiser en wel tot dat in een bodemprocedure over de rechtsgeldigheid van die besluiten zal zijn beslist.
5.2. Veroordeelt gedaagde om binnen 3 (drie) weken na betekening van dit vonnis bij wege van voorschot aan eiser uit te betalen het gedurende de periode van schorsing ingehouden loon uit hoofde van alle functies die eiser binnen de universiteit bekleed.
5.3. Veroordeelt gedaagde tot betaling van een dwangsom van SRD 1.000,– (duizend Surinaamse Dollar) voor elke dag dat zij in gebreke blijft met de uitvoering van de sub 5.2. omschreven veroordeling, met dien verstande evenwel dat de totale dwangsom het bedrag van SRD 25.000,– (vijfentwintig duizend Surinaamse Dollar) niet mag overschrijden.
5.4. Verklaart het vonnis voor wat de onderdelen 5.2. en 5.3 betreft uitvoerbaar bij voorraad.
5.5. Verwijst gedaagde in de kosten van deze procedure aan de zijde van eiser gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD 195,– (honderdvijfennegentig Surinaamse Dollar).
5.6. Weigert het meer of anders gevorderde.
Aldus in kort geding gewezen door de Kantonrechter in het Eerste Kanton mr. R.G. Rodrigues, en uitgesproken te Paramaribo ter openbare terechtzitting van donderdag 2 december 2010, door mr. A.C. Johanns, Kantonrechter-plaatsvervanger in het Eerste Kanton, in tegenwoordigheid van de substituut -griffier, mr. S.Tika.
EISER IN KORT GEDING IS BIJGESTAAN DOOR MR. VAN DIJK-SILOS, J.
EN GEDAAGDE IS NOCH IN PERSOON NOCH BIJ GEMACHTIGDE VERSCHENEN.