SRU-K1-2011-1

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-043495
  • Uitspraakdatum 15 februari 2011
  • Publicatiedatum 12 mei 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Interessen:
    Bij een verbintenis om te doen kunnen nimmer interessen worden bedongen van de schuldenaar, aangezien het niet de betaling van een geldsom betreft uit hoofde van belegde of ter leen verstrekte gelden. Eventuele toezeggingen die zouden zijn gedaan door gedaagden omtrent rentevergoeding zijn dan ook wegens strijd met het recht, rechtens van onwaarde.
    Partijen kunnen overeenkomen om bij overeenkomst af te wijken van wettelijke bepalingen, voorzover die niet dwingend zijn. Uit de door eisers overgelegde bijlagen ( zie ook 2.5 tot en met 2.7 van de feiten in dit vonnis) en het schrijven van 6 juli 2000 blijkt dat gedaagden van de door hen genoemde wettelijke bepalingen (artikel 77 Wetboek van Koophandel, artikel 1784 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 1255 van het Burgerlijk Wetboek) zijn afgeweken. Artikel 1359 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat overkomsten te goeder trouw moeten worden uitgevoerd. Uitgaande van dit artikel had eiseres erop mogen vertrouwen dat gedaagden ook de overeengekomen interessen zouden betalen.

    Verlenen van Vergunningen, Deviezenregeling, en bevoegdheid Deviezencommissie:
    De grondwetgever heeft in artikel 42 lid 2 van deze wet zeer uitdrukkelijk de regeling van het deviezenverkeer aan de wetgever opgedragen. Artikel 1 lid 2 van de Deviezenregeling 1947 bepaalt dat alleen de Deviezencommissie bevoegd is tot het verlenen van ingevolge die wet vereiste vergunningen en bevoegd is tot het ter beschikking stellen van buitenlandse betaalmiddelen (aan private ondernemers zoals eiseres), zulks ingevolge artikelen 5, lid 8 en 29 van voormelde wet. Deze bepaling is dwingend van aard en daarvan kan niet worden afgeweken.

    Garanties:
    Gedaagde sub a kon dergelijke garanties slechts afgeven als zulks noodzakelijk is in verband met de in artikel 9 van de Bankwet 1956 opgedragen taken. Geen van de in de wettelijke bepaling opgedragen taken dekt de afgifte van garanties aan een particuliere ondernemer voor de betaling van bedragen voortvloeiende uit commerciële transacties, waarvan de inhoud geen enkel verband heeft met zwaarwichtige staatsbelangen. De import van plastic verpakkingsmateriaal voor commerciële bedrijven was geen zwaarwichtig staatsbelang maar een ondernemingsbelang van eiseres. De vraag is of de gedaagde sub a de bevoegdheid had om bedoelde garanties te verstrekken. Eiseres heeft niet weersproken dat gedaagden op grond van artikel 9 van de Bankwet van 1956, niet bevoegd zijn om garanties aan haar te verstrekken.

    SJB

Uitspraak

Kantongerecht in het Eerste Kanton
A.R. no. 043495
15 februari 2011

Vonnis in de zaak van

NATIONAL PLASTICS EN CO LTD,TEN RECHTE GEHETEN N.V. NATIONAL PLASTICS SURINAME, rechtspersoon, gevestigd en kantoor houdende aan de F. Kallenweg no. 11 en domicilie kiezende te Paramaribo,
eiseres,
gemachtigden: mr. F.F.P. Truideman en mr. D.F. Chocolaad, advocaten,

contra

DE CENTRALE BANK VAN SURINAME, rechtspersoon, gevestigd en kantoor houdende te Paramaribo,
gedaagde sub a,
gemachtigde: mr. F. Kruisland, advocaat,

en

DE STAAT SURINAME, RECHTSPERSOON, MET NAME HET MINISTERIE VAN FINANCIEN, vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie te Paramaribo,
gedaagde sub b,
gemachtigde: mr. F. Kruisland, advocaat.

Hierna te noemen: “De Staat en de Centrale Bank”.

1. Het procesverloop:
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken:
– het verzoekschrift, met producties, dat op 27 augustus 2004 ter griffie der kantongerechten is ingediend;
– een schriftelijke conclusie van antwoord;
– een schriftelijke conclusie van repliek met producties;
– een schriftelijke conclusie van dupliek met producties en uitlating producties;
– een schriftelijke conclusie tot uitlating producties;
– het proces-verbaal van een comparitie van partijen;
– een schriftelijke conclusie na gehouden comparitie zijdens eiseres, met producties;
– een schriftelijke conclusie tot uitlating producties zijdens gedaagde, met producties;
– met schriftelijke conclusie tot uitlating producties zijdens eiseres.

1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2. De feiten
2.1 Eiseres heeft in de jaren 1988 tot en met 1992 grondstoffen geïmporteerd voor productie van plastic producten, waaronder de noodzakelijke verpakking voor onder andere eerste levensbehoeften;

2.2 Bij schrijven van 19 juli 1988 [nummer] heeft de Staat aan de President van de Centrale Bank medegedeeld dat er geen bezwaar bestaat, dat voormelde Bank garantie verleent op de aangeboden kredietfaciliteiten van eiseres;

2.3 Eiseres heeft voor de import van grondstof voor de vervaardiging van plastic materiaal diverse vergunningen verkregen van de Staat;

2.4 De Staat heeft bij schrijven van 12 januari 1990 toestemming verleend aan de President van de Centrale Bank van Suriname, om een Letter of Credit te openen voor een totaal bedrag van US$ 696.380,– zoals vermeld op de aangegeven vergunningen ten name van eiser;

2.5 De Staat heeft bij schrijven van 20 maart 1990, de Waarnemend President van de Centrale Bank van Suriname, medegedeeld dat er geen bezwaren bestaan om aan de leverancier van eiseres deviezen beschikbaar te stellen voor de levering van grondstoffen voor het vervaardigen van plastic zakken voor een totaal bedrag van US$ 350.000,–. Het interestpercentage is 0,5 % per maand;

2.6 De Centrale Bank van Suriname heeft aan Silver Star AEC op 26 maart 1990 geschreven dat “we herewith confirm that Centrale Bank van Suriname, Paramaribo will place foreign currency at the disposal of the local bankers of National Plastics N.V., Paramaribo for your delivery of petrochemical raw material for a total amount of US$ 350.000,–. This guarantee letter has a valid period of 8 months after signing date and expires if abovementioned conditions are not fulfilled. The interest percentage will be 0,5% per month”;

2.7 De Centrale Bank van Suriname heeft aan Silver Star AEC op 7 november 1990 geschreven dat “we herewith confirm that Centrale Bank van Suriname, Paramaribo will place foreign currency at the disposal of the local bankers of National Plastics N.N., Paramaribo for your delivery of petrochemical raw material for a total amount of US$ 350.000,–. This guarantee letter has a valid period of 8 months after signing date and expires if abovementioned conditions are not fulfilled. The interest percentage will be 0,5% per month”;

2.8 De Staat heeft bij schrijven van 9 april 1991 toestemming verleend aan de President van de Centrale Bank van Suriname om een letter of credit te openen tot een total bedrag van US$ 91.265,– bij de Hakrinbank N.V., voor de import van goederen zoals vermeld op aangegeven vergunningen van eiseres;

2.9 De President van de Centrale Bank van Suriname heeft bij schrijven van 29 juli 1998 aan eiseres meegedeeld de hoogte van haar openstaande schulden en voorstellen gedaan op welke wijze de schuld kan worden voldaan;

2.10 Eiseres heeft op bovengenoemd schrijven, schriftelijk gereageerd op 3 augustus 1998 en 25 september 1998;

2.11 De Centrale Bank van Suriname heeft bij schrijven van 21 oktober 1998 aan eiseres meegedeeld dat zij de zaak van eiseres zal voorleggen aan het Ministerie van Financiën, waarna er een definitief besluit zal worden genomen over de afwikkeling van de schuld;

2.12 De Centrale Bank van Suriname heeft bij schrijven van 21 oktober 1998 aan eiseres meegedeeld dat de eerste overmaking van de uitstaande schuld van eiseres zal bedragen US$ 460.000,00 waarvan eiseres haar bijdrage is gesteld op SF 82.790.000,00 zijnde 30% en die van de Staat SF 148.510.000,00 zijnde 70% tegen de afgesproken koers van 455;

2.13 De President van de Centrale Bank van Suriname heeft bij schrijven van 9 juli 1999 aan eiseres medegedeeld dat zij niet in staat zijn geweest om de zaak van eiseres af te handelen en dat zij die week US$ 50.000,00 ter beschikking zullen stellen;

2.14 De Centrale Bank van Suriname heeft bij schrijven van 14 september 1999 aan de President van de Republiek Suriname verzocht om de reeds goedgekeurde en uitgevoerde aanvullende overzichten alsnog te bekrachtigen daar waar er een kanttekening ontbreekt en die goed te keuren ten behoeve van de rekening “koersverschillen aflossing oude schulden” van de Bank en deze ten laste te brengen van de rekening van het Ministerie van Financiën. Voorts werd verzocht, voor een richtige uitvoering de Centrale Bank van Suriname te autoriseren en verdere afwikkeling in fasen ter hand te nemen steeds wanneer er fondsen beschikbaar komen en dat deel welk voor rekening van de overheid komt, ten laste te brengen van de rekening van het Ministerie van Financiën.

3. De vordering en de grondslag daarvan

3.1 De vordering
Eiseres wijzigt haar eis en vordert hetgeen is opgenomen in sustenu 18 van haar conclusie na gehouden comparitie, hetgeen als bijlage aan dit vonnis is aangehecht. Voorts vordert eiseres veroordeling van gedaagden in de proceskosten.

3.2 De grondslag van de vordering
Eiseres voert als grondslag voor haar vordering aan dat de Staat en de Centrale Bank jegens haar wanprestatie plegen, omdat zij geen middelen ter beschikking hebben gesteld ter voldoening van de door de Bank met goedkeuring van de Staat gegarandeerde schulden.

3.3 Het verweer
Het verweer van de Staat en de Centrale Bank zal voorzover relevant, hierna worden besproken.

4. De beoordeling
4.1 Ontvankelijkheid: gedaagden voeren als verweer dat eiseres niet ontvankelijk is in haar vordering, omdat zij niet heeft gesteld en ook niet heeft bewezen dat op het tijdstip van het indienen van haar vordering, haar schuld aan derden nog niet was voldaan. Eiseres heeft geen enkele schuld aan Silver Star Enterprise of Silver Star AEC of welke derde dan ook. Indien en voorzover gedaagden enige verplichting jegens eiseres zouden hebben gehad om ter betaling van buitenlandse schuldeisers betaalmiddelen te harer beschikking te stellen, bestaat een dergelijke verplichting niet meer. Uit de stellingen van eiseres en de door haar overgelegde producties blijkt dat zij nog steeds een openstaande schuld heeft op haar schuldeisers. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangedragen die het tegendeel doen blijken. In tegenstelling tot wat gedaagden beweren, is eiseres wel ontvankelijk in haar vordering tegen gedaagden.

4.2 Interessen. Eiseres stelt dat de renteclausules zijn vermeld in de vergunningen en garanties (die als bijlagen zijn overgelegd) die gedaagden zelf met eiseres zijn overeengekomen. Bovendien wordt door de Centrale Bank van Suriname in haar schrijven van 6 juli 2000 aan de raadsman van eiseres concrete toezeggingen gedaan met betrekking tot de aflossingsregeling en waarbij een rentevergoeding van 8% per maand wordt genoemd. Gedaagden voeren als verweer dat interessen de opbrengst zijn van door een persoon uit eigen vermogen belegd kapitaal (artikel 77 Wetboek van Koophandel), hetzij de vergoeding voor door een persoon uit eigen vermogen ter beschikking van een derde gesteld geld (artikel 1784 van het Burgerlijk Wetboek), welke dan een verbintenis om te geven als bedoeld in artikel 1255 van het Burgerlijk Wetboek is. Op gedaagden rustte geen verplichting tot betaling van een geldsom, waarbij een rentebeding was gemaakt, hetzij in het kader van een relatie van eiseres hetzij uit hoofde van het bepaalde in artikel 1271 van het Burgerlijk Wetboek. Uit de door eiseres overgelegde producties nummers 7, 8 en 9 is aangegeven dat buitenlandse betaalmiddelen ter beschikking zouden worden gesteld aan de leverancier van eiseres en/of de bankiers en niet aan eiseres zelf. Het gaat dus om een dienstverlening aan eiseres, een verbintenis om te doen. Bij een verbintenis om te doen kunnen dan ook rechtens nimmer interesseren worden bedongen van de schuldenaar, aangezien het niet de betaling van een geldsom betreft uit hoofde van belegde of ter leen verstrekte gelden. Eventuele toezeggingen die zouden zijn gedaan door gedaagden omtrent rentevergoeding zijn dan ook wegens strijd met het recht, rechtens van onwaarde. Voorts verbiedt de Comtabiliteitswet (G.B. 1953 no. 100 zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 1997 no. 15) om rente te betalen. Partijen kunnen overeenkomen om bij overeenkomst af te wijken van wettelijke bepalingen, voozover die niet dwingend zijn. Uit de door eisers overgelegde bijlagen ( zie ook 2.5 tot en met 2.7 van de feiten in dit vonnis) en het schrijven van 6 juli 2000 blijkt dat gedaagden van de door hen genoemde wettelijke bepalingen (artikel 77 Wetboek van Koophandel, artikel 1784 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 1255 van het Burgerlijk Wetboek) zijn afgeweken. Artikel 1359 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat overkomsten te goeder trouw moeten worden uitgevoerd. Uitgaande van dit artikel had eiseres erop mogen vertrouwen dat gedaagden ook de overeengekomen interessen zouden betalen. Met voorgaande overweging wordt het verweer van gedaagden verworpen.

4.3 Vermeerdering van de eis: gedaagden verzetten zich met klem tegen de herformulering van het petitum aangezien eiseres haar eis heeft vermeerderd, hetgeen ingevolge artikel 109 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ongeoorloofd is. De door eiseres aangebrachte wijziging van eis in de conclusie na comparitie is naar oordeel van de kantonrechter een vermeerdering van eis. Gedaagden worden hierdoor in hun belangen geschaad. De inhoud van de verzochte wijziging is volgens artikel 109 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ongeoorloofd en zal daarom niet worden toegestaan.

4.4 Verlenen van vergunningen, Deviezenregeling en verplichting tot beschikbaar stellen van gelden aan eiseres, bevoegdheid CBVS en Deviezencommissie: eiseres stelt dat een vergunning de basis vormt tot het uiteindelijk beschikbaar stellen van deviezen. Uit het feit onder 2.4 van dit vonnis blijkt ondubbelzinnig dat het gaat om de door de Minister van Economische Zaken geautoriseerde opdracht aan de President van de Centrale Bank van Suriname tot het openen van een letter of Credit zijnde een bankaccredetief ten gunste van eiseres. Deze geautoriseerde vergunning waarin is opgenomen een rente – clausule is volledig in overeenstemming met de Wet van 8 sepember 1947 tot vaststelling van een Hernieuwde Regeling van het Deviezenverkeer in Suriname, namelijk Hoofdstuk 1 & 4 Vergunningen artikel 6 sub 1.

Gedaagden voeren het volgend verweer. Noch uit de Deviezenregeling van 1947 noch uit enige wettelijke bepaling blijkt dat door – of vanwege de Staat de middelen tot betaling van die goederen ook ter beschikking moeten worden gesteld. Ook uit de door eiseres aangeduide vergunningen blijkt een dergelijke verplichting van gedaagden, niet. Eiseres heeft niet kunnen waarmaken dat gedaagden de verplichting hadden om aan haar buitenlandse betaalmiddelen ter beschikking te stellen. Voorzover al vanwege de Staat buitenlandse valuta ter beschikking zouden worden gesteld aan private ondernemers zoals eiseres, dan is daartoe krachtens artikel 1 leden 2 en 8 van de Deviezenregeling 1947 uitsluitend de Deviezencommissie bevoegd. Eiseres stelt dat de vergunning de basis vormt voor de uiteindelijke beschikbaarstelling van de buitenlandse betaalmiddelen, zulks ingevolge artikelen 5, 1 lid 8 en 29 van voormelde wet. De grondwetgever heeft in artikel 42 lid 2 van die wet zeer uitdrukkelijk de regeling van het deviezenverkeer aan de wetgever opgedragen. Dat de President van de Republiek Suriname het algemeen deviezenbeleid bepaalt, doet aan het voorgaande niet af en brengt dus daarin geen verandering. Hij mag niet zelf de bevoegdheden van die instantie uitoefenen.

De grondwetgever heeft in artikel 42 lid 2 van die wet zeer uitdrukkelijk de regeling van het deviezenverkeer aan de wetgever opgedragen. Artikel 1 lid 2 van de Deviezenregeling 1947 bepaalt dat alleen de Deviezencommissie bevoegd is tot het verlenen van ingevolge die wet vereiste vergunningen en bevoegd is tot het ter beschikking stellen van buitenlandse betaalmiddelen (aan private ondernemers zoals eiseres), zulks ingevolge artikelen 5, lid 8 en 29 van voormelde wet. Deze bepaling is dwingend van aard en daarvan kan niet worden afgeweken. Uit de door eiseres overgelegde producties blijkt niet dat er een besluit is van de Deviezencommissie om buitenlandse betaalmiddelen ter beschikking te stellen van eiseres uit de deviezenreserve van gedaagden. De door eiseres geponeerde stellingen vervat in sustenu 6 en 7 van haar conclusie van repliek houden derhalve geen stand. Immers zijn de besluiten van de President van de Republiek van Suriname en gedaagden niet gebaseerd op de Deviezenregeling van 1947.

4.5 Garanties: eiseres stelt dat de door haar overgelegde producties het karakter dragen van een “confirmed guarantee letter” zijnde een geconfirmeerd bankaccreditief waarbij er niet alleen een rechtsverhouding is tussen de Centrale Bank van Suriname en de begunstigde (de leverancier), maar ook een rechtsverhouding tussen eiseres en de Centrale Bank van Suriname. Grondslag voor de “guarantee letter” is de koopovereenkomst tussen eiseres en haar leverancier. Eiseres stelt bij een locale bank middelen beschikbaar voor de omwisseling van deviezen. De Centrale Bank van Suriname als lasthebber, verbindt zich jegens eiseres om deviezen ter beschikking te stellen voor rekening van eiseres. Eiseres kan gelet op deze rechtsverhouding zich dus wel degelijk jegens gedaagden op de inhoud van de garanties beroepen. Uit de bewoordingen van de “confirmed guarantee letter” volgt eenduidig dat de Centrale Bank van Suriname ten doel had om zekerheid aan de schuldeisers te stellen. Deze garantiestellingen kunnen dan ook niet anders worden aangemerkt dan als een verplichting van gedaagden om tot betaling jegens de begunstigde over te gaan.

Gedaagden voeren als verweer dat de Centrale Bank van Suriname was en is niet bevoegd tot het vertrekken van door eiseres bedoelde garanties. De door eiseres bedoelde “letters of credit” (“guarantee letters”) van 1 augustus 1988, 26 maart 1990 en 7 november 1990 zijn afgegeven in strijd met ondermeer artikel 9 van de Bankwet 1956 en zijn dus van rechtswege nietig. De Centrale Bank van Suriname kon dergelijke garanties slechts afgeven als zulks noodzakelijk is in verband met de in artikel 9 van de Bankwet 1956 opgedragen taken. Geen van de in de wettelijke bepaling opgedragen taken dekt de afgifte van garanties aan een particuliere ondernemer voor de betaling van bedragen voortvloeiende uit commerciële transacties, waarvan de inhoud geen enkel verband heeft met zwaarwichtige staatsbelangen. De import van plastic verpakkingsmateriaal voor commerciële bedrijven was geen zwaarwichtig staatsbelang maar een ondernemingsbelang van eiseres. De garantie is slechts een bevestiging aan de vennootschap Silver Star, dat buitenlandse betaalmiddelen aan de locale bankiers van eiseres ter beschikking zullen worden gesteld voor de levering van bepaalde goederen. Voor zover voormelde garanties dan ook als zodanig moeten worden beschouwd, zijn zij zeker niet aan eiseres verstrekt en eiseres kan daar ook geen aanspraken aan ontlenen. Indien en voorzover de door eiseres overgelegde producties als garantiestellingen bedoeld zouden zijn, dan zijn ze nietig en rechtens van onwaarde omdat zij in strijd zijn met meerdere wetten, wier bepalingen van dwingendrechtelijke aard en van openbare orde zijn. De door eiseres bedoelde “letters of credit” (garanties) van 1 augustus 1988, 26 maart 1990 en 7 november 1990 zijn geen garanties, als bedoeld in de ICC Uniform Customs and Practice for Documentary Credits, die van kracht waren vanaf 1 oktober 1984 tot 1 januari 1994, de periode waarin de voormelde “guanrantee letters” zijn afgegeven, welke regels als recht worden aanvaard in de handelswereld.

De vraag is of de Centrale Bank van Suriname de bevoegdheid had om bedoelde garanties te verstrekken. Eiseres heeft niet weersproken dat gedaagden op grond van artikel 9 van de Bankwet van 1956, niet bevoegd zijn om garanties aan haar te verstrekken. Op grond hiervan houdt de stelling van eiseres geen stand. Anders dan eiseres stelt, hebben gedaagden de regels van “Some ICC publications” en de regels van de “Uniform Customs and Practice for Documentary Credits” wel overgelegd. Echter zal hieraan geen overweging worden gewijd omdat reeds op grond van voorgaande overweging, de stelling van eiseres geen stand houdt.

4.6 Staatsbesluit Partiële Compensatie Wisselkoersverliezen: eiseres stelt dat zij niets anders vraagt dan nakoming door gedaagden van de overeenkomsten en accreditieven waarvan het resultaat conform is wat gedaagden zeggen: betaling aan Silver Star AEC. Dat er voor importschulden aanspraak is op compensatie ligt ook in de lijn van bevindingen van de Commissie Inventarisatie Staatsschulden.

Afhandeling vindt plaats met inbegrip van een vergoeding van rente en kosten en met toepassing van de uitgangspunten neergelegd in voornoemd besluit. Gedaagden voeren als verweer dat Artikel 14 leden 1 en 2 van het staatsbesluit Partiële Compensatie Wisselkoersverliezen bepalen dat wisselkoerscompensatie met betrekking tot voldoening aan een betalingsverplichting, zoals eiseres die predenteert te hebben, uitsluitend geschied van bank tot bank en rechtstreeks aan de betreffende schuldenaar, in casu Silver Star AEC. Eiseres kan dan ook geen rechten aan die wettelijke regeling ontlenen. Gedaagden verwijzen naar de wet van 23 februari 1996 (S.B. 1996 no. 11) houdende nadere regels met betrekking tot de overgang van het multiple wisselkoerssysteem op dat van een uniforme wisselkoers. Ter uitvoering van artikel 2 van deze wet werd het Staatsbesluit 10 september 1996 (S.B. no. 45) uitgegeven. Dit staatsbesluit is echter nimmer in werking gesteld door de President van de Republiek Suriname waardoor in het rapport van de Commissie Inventarisatie Staatsschuld de dato 23 maart 2001 de Commissie tot de conclusie komt dat er geen wettelijke grondslag is om enige toezegging aan wie dan ook te doen voor de zogenaamde wissekoers-compensatie. Derhalve constateert de Commissie dat alle zogenaamde erkenningen uit hoofde van wisselkoerscompensatie die zijn toegewezen, “ipso facto” nietig zijn en terugvordering van de verstrekte bedragen moet plaatsvinden. Voorts stelt de Commissie dat ware het Staatsbesluit 10 september 1996 in werking getreden, dan nog zou op grond van artikel 16 van het staatsbesluit geen rente toegekend kunnen worden en analoog daaraan ook geen boete.

Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen om haar stelling nader te onderbouwen. De conlusie is dat haar stelling geen stand houdt.

4.7 Gelijkheidsbeginsel: volgens eiseres ging het in het geval van de in Duitsland gevestigde schuldeiser Euler Hermes om importen in de periode eind jaren ’80, toen De Centrale Bank van Suriname niet in staat was deviezen beschikbaar te stellen aan individuele importeurs. In de op 25 en 26 januari 2005 door de President van de Centrale Bank in Duitsland gevoerde besprekingen werd door de door Staat de verantwoordelijkheid aanvaard voor de terugbetaling van de oude importschulden in het licht van onder andere de good governance. Gedaagden voeren daartegenover als verweer dat de kwestie van de in Dutisland gevestigde schuldeiser Euler Hermes de vordering van eiseres niet kan ondersteunen daar er sprake is van een geheel andere situatie dan dat van eiseres. De schuldeiser had een claim ingediend bij de exportverzekeringsinstelling van de Duitse Staat. Die claim werd voldaan en de schuld van de Surinaamse schuldenaar ging toen van rechtswege naar Duits recht, maar ook naar Surinaams recht over op de Staat Duitsland. Teneinde de internationale kredietwaardigheid van Suriname ten opzichte van andere staten te bevorderen, heeft de regering toen besloten om voormelde schuld aan de Staat Duitsland te voldoen.

De stelling van eiseres houdt geen stand omdat het in het geval van Euler Hermes ging om een overeenkomst tussen twee onafhankelijke soevereine staten. De kantonrechter is van oordeel dat eiseres uit een dergelijke overeenkomst, die geen betrekking had op de betaling van de schuld aan een importeur of exporteur, niet de conclusie kan trekken dat ten aanzien van hem de regelgeving opzij moet worden gezet. De nationale wetegeving die in acht moet worden genomen is voor eiseres haar geval relevant. De kantonrechter verwerpt dan ook dit beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel.

Conclusie:

De conclusie uit bovenstaande overwegingen is dat de vordering van eiseres wordt afgewezen en zij wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Op de overigen stellingen en weren van partijen zal de kantonrechter niet ingaan omdat die niet tot een ander oordeel zouden leiden.

5. De beslissing

5.1 Wijst de vordering af.

5.2 Veroordeelt eiseres in de proceskosten van dit geding en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Aldus gewezen door mr. M.V. Kuldip Singh, kantonrechter-plaatsvervanger in het eerste kanton, en uitgesproken door mr. S.M.M. Chu, kantonrechter-plaatsvervanger, ter openbare terechtzitting van het kantongerecht in het eerste kanton te Paramaribo van dinsdag 15 februari 2011, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Sewgobind.

w.g. A. Sewgobind M.V. Kuldip Singh S.M.M. Chu