- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-113513
- Uitspraakdatum 23 september 2011
- Publicatiedatum 13 september 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
1. De door de ontslagcommissie onderzochte ontslaggrond, nl. dat eiser zijn functioneren binnen het bedrijf onregelmatig en wispelturig was, pleegt geen inbreuk op een persoons recht om politieke vrijheid te beleven, doch duidt slechts op een onvrede van de werkgever dat de werknemer niet voldoende functioneert binnen het bedrijf omdat hij onregelmatig aanwezig is.
2. De beschikking van de ontslagcommissie is dan ook niet in strijd met de Grondwet of het BUPO-Verdrag.
3. Bij het nemen van de beslissing heeft de ontslagcommissie niet in strijd gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur, nu de grond is onderzocht en hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden en de gegeven beschikking voldoende is gemotiveerd.
4. Havenbeheer heeft eiser nimmer gewezen op het feit dat zijn activiteiten als parlementariër niet getolereerd kunnen worden en dat deze een dermate negatieve invloed hebben op zijn functioneren als directeur van Havenbeheer, dat zij, Havenbeheer, maatregelen moet treffen. Die waarschuwing is achterwege gebleven en eiser is geconfronteerd geworden met een ontslag op die grond zonder in de gelegenheid te zijn geweest zich eerder over die grond uit te laten, zich te verweren tegen de standpunten van de werkgever over die grond en zonder de gelegenheid gehad te hebben eventueel zijn activiteiten als parlementariër aan te passen opdat zijn functioneren als directeur daar niet onder zou lijden. Het is derhalve aannemelijk dat het ontslag door Havenbeheer in strijd is met de algemene beginselen van goed werkgeverschap en derhalve als kennelijk onredelijk zou kunnen worden aangemerkt.
5. Bij een vordering tot nietigheid bij de bodemrechter zal, indien toegewezen, er sprake zijn van een situatie waarbij er uiteindelijk geen ontslag is gegeven. Het dienstverband loopt door. In zo een geval zou in kort geding schorsing van het besluit kunnen worden gevorderd.
6. Bij een vordering, betreffende “kennelijk onredelijk ontslag” zal ingevolge de wet schadevergoeding gevorderd kunnen worden en/of herstel van de dienstbetrekking.
7. Aangezien eiser vraagt om schorsing van het ontslagbesluit zal onderzocht moeten worden of er sprake is van een besluit dat bij de bodemrechter eventueel nietig of vernietigbaar zal worden geacht.
8. In casu zijn de gronden die voor de bodemrechter eventueel moeten leiden tot nietigheid of vernietigbaarheid van het besluit, NIET aanwezig. Gronden die eventueel zouden kunnen leiden tot een oordeel van “kennelijk onredelijk ontslag” zijn wel aanwezig. Derhalve zal geen schorsing van het besluit van Havenbeheer volgen.
SJB
Uitspraak
KANTONRECHTER IN KORT GEDING
A.R. no 113513
23 september 2011
VONNIS IN DE ZAAK VAN
[eiser], wonende te [district],
Gemachtigde: mr. S. Marica, advocaat,
Eiser in conventie en gedaagde in reconventie in kort geding,
Hierna te noemen: “[eiser]”,
Tegen
A. DE STAAT SURINAME, gevestigd en kantoor houdende te Paramaribo, met name het Ministerie van Arbeid, Technologische Ontwikkeling en Milieu,
B. N.V. HAVENBEHEER, gevestigd en kantoor houdende te Paramaribo,
Gedaagden in kort geding,
Gedaagde sub B tevens eiser in reconventie,
Gemachtigde voor gedaagde sub A: mr. A.W. van der San, advocaat,
Gemachtigden voor gedaagde sub B: mr. Dr. J.W. van Dijk-SIlos en mr. H. Lowe, advocaten,
Hierna te noemen: “de Staat” en “Havenbeheer”
Het proces verloop:
1.1.Dit blijkt uit de volgende processtukken:
- Het verzoekschrift, met producties, dat op 12 augustus 2011 ter griffie der kantongerechten is ingediend,
- De conclusie tot aanvulling van eis en de toelichting daarop, genomen voor de conclusie van eis,
- De conclusie van antwoordt zijdens de Staat,
- De conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie zijdens Havenbeheer, met producties,
- De conclusie van repliek jegens de Staat, met producties,
- De conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie, jegens Havenbeheer, met producties,
- De conclusie van dupliek, zijdens de Staat, met productie,
- De conclusie tot uitlating productie zijdens [eiser],
- De conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie, zijdens Havenbeheer,
- De conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.De uitspraak van het vonnis in kortgeding is bepaald op heden.
2. De feiten
In conventie en reconventie
2.1. [eiser] is bij overeenkomst van 6 mei 1996 als Directeur in dienst van Havenbeheer aangesteld.
2.2. Bij schrijven van 28 maart 2011 is aan [eiser] door de Waarnemend President-commissaris van Havenbeheer medegedeeld dat is besloten de overeenkomst met [eiser] tussentijds op te zeggen vanwege het feit dat zijn functioneren binnen het bedrijf zeer onregelmatig en wispelturig is vanwege zijn werkzaamheden als lid van de Nationale Assemblee. In het schrijven staat voorts dat het voor het bedrijf niet meer verantwoord is om te gedogen dat de werkzaamheden in de Nationale Assemblee boven de werkzaamheden bij Havenbeheer worden gesteld, gelet op de toekomstplannen van het bedrijf. Aan [eiser] is medegedeeld dat hij wordt ontlast van de werkzaamheden vooruitlopend op de toestemming van het ontslag.
2.3. Bij beschikking van 28 april 2011 is aan Havenbeheer door de Minister van Arbeid, Technologische Ontwikkeling en Milieu, vergunning verleend voor het ontslag van [eiser].
2.4. Bij schrijven van 24 mei 2011, afkomstig van de waarnemend President-commissaris van Havenbeheer, gericht aan [eiser], is het dienstverband met [eiser] met inachtneming van een opzegtermijn van 4 maanden opgezegd.
3. De vordering en de grondslag daarvan
3.1. De vordering in conventie
[eiser] vordert, kort gezegd, dat de kantonrechter, bij vonnis in kortgeding, uitvoerbaar bij voorraad:
1. Het besluit van de Staat d.d. 28 april 2011 schorst, althans opschort totdat de gewone rechter daaromtrent heeft beslist;
2. Het besluit van Havenbeheer d.d. 24 mei 2011 schorst, althans opschort totdat de gewone rechter uiteindelijk zal hebben beslist;
3. Havenbeheer veroordeelt eiser alle gelegenheid te bieden zijn werkzaamheden als Commercieel Directeur van gedaagde sub A te verrichten een en ander onder verbeurte van een dwangsom van SRD 10.000,= per dage en voorts
4. Gedaagden veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2. De grondslag
[eiser] heeft de volgende zaken als grondslag aangevoerd:
t.a.v het besluit van de Staat:
- Dat de 1e overweging in de beschikking – n.l. dat als reden is opgegeven dat [eiser] onregelmatig en wispelturig functioneert binnen het bedrijf als gevolg van de werkzaamheden in de politiek en de Nationale Assemblee – in strijd is met de Grondwet en met het BUPO verdrag;
- Dat er geen personen bij de Ontslagcommissie waren die de werkgever mogen vertegenwoordigen;
- Dat het besluit in de AVA van 22 maart 2011 heel andere redenen bevat;
- Dat er nooit eerder klachten waren en hij nooit is aangesproken over tekortkomingen;
- Dat zijn werkzaamheden als parlementariër nimmer een rol hebben gespeeld bij het functioneren bij Havenbeheer;
- Dat de uitspraak in de 10e overweging geen uitspraak van de Hoge Raad betreft;
- Dat vanwege de vorengenoemde punten het besluit van de Staat nietig of vernietigbaar is omdat het in strijd is met de Grondwet en met het BUPO verdrag;
t.a.v. het besluit van Havenbeheer:
- Dat op Havenbeheer ingevolge de wet de plicht rust om al datgene te doen en na te laten, wat een goed werkgever in gelijke omstandigheden behoort te doen of na te laten;
- Dat het besluit een kenbare motivering moet hebben die op feitelijke juiste gronden rust, hetgeen niet het geval is in casu;
- Dat gewijzigde beleidsinzichten geen reden tot ontslag zijn;
- Dat [eiser] niet de gelegenheid heeft gehad om zich tegen de verwijten te weren en dat daarmee het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden;
- Dat Havenbeheer bij onvoldoende uitvoering van werk of wangedrag [eiser] eerst had moeten waarschuwen en niet gelijk de uiterste maatregel had moeten treffen, hetgeen in strijd is met de waarschuwingsplicht;
- Dat het treffen van de uiterste disciplinaire maatregel ook in strijd is met het evenredigheidsbeginsel;
- Dat er gehandeld is in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
[eiser] voert voorts aan dat hij door de besluiten schade zal lijden, met name zal hij inkomsten derven vanaf 1 oktober 2011 wanneer het ontslag ingaat.
De vordering in reconventie
Havenbeheer vordert, kort gezegd, dat de kantonrechter, bij vonnis in kortgeding, uitvoerbaar bij voorraad:
- [eiser] veroordeelt tot afgifte van de hierna genoemde goederen aan Havenbeheer binnen 1×24 uur na uitspraak: een laptop van het HP DV 4-2145 DZ; een laptop van het HP PZ 8934A#ABA; een set kantoorsleutels; een motorvoertuig van het merk Nissan X-Trail 4 WD-X-GradeQR 250, met [kentekennummer]; een dienstwapen, merk Browning (78U 47073) en 9 stuks 7,65 mm patronne;
- [eiser] veroordeelt tot een dwangsom van SRD. 10.000,= per dag voor elke dag dat hij nalatig blijft te voldoen aan hetgeen gevorderd is onder 1 en voorts
- [eiser] veroordeelt in de kosten van dit geding.
De grondslag
Havenbeheer voert als grondslag voor het gevorderde aan de goederen, die [eiser] onder zich had vanwege zijn functie thans, in verband met zijn ontslag, teruggegeven moeten worden aan Havenbeheer, die de eigenaar is van de goederen. [eiser] weigert echter ondanks het verzoek van Havenbeheer om de goederen af te geven. Door deze weigering maakt [eiser] inbreuk op het eigendomsrecht van Havenbeheer.
4. Het verweer
De Staat heeft verweer gevoerd. Ook Havenbeheer heeft verweer gevoerd in conventie, evenals [eiser], die verweer heeft gevoerd in reconventie. Op dit verweer komt de kantonrechter, voor zover van belang, hierna terug.
5. De beoordeling
In conventie
5.1. Het spoedeisend belang blijkt uit de aan de vordering ten grondslag gelegde stellingen.
5.2. De Staat heeft onder andere het volgende verweer gevoerd:
- Dat de door [eiser] genoemde artikelen uit de Grondwet en het Bupo verdrag in casu niet aan de orde zijn, immers betreft het hier een arbeidsovereenkomst waarbij de werkgever van mening was dat de werknemer onregelmatig functioneert binnen het bedrijf als gevolg van werkzaamheden in de politiek;
- Dat zij de opgegeven ontslagredenen conform de algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen.
5.3. Havenbeheer heeft onder andere het volgende verweer gevoerd:
- Dat de werkgever wel rechtsgeldig was vertegenwoordigd bij de behandeling van de ontslag vergunningsaanvraag;
- Dat de beschikking van de ontslagcommissie wel rechtsgeldig is en dat de opgesomde gronden betreffende de Grondwetsartikelen en het Bupoverdrag in casu niet opgaan;
- Dat er wel een reden voor het ontslag is en dat zijn schaarse aanwezigheid op het werk de bedrijfsvoering zwaar bemoeilijkt, hetgeen niet langer geaccepteerd kan worden;
- Dat [eiser] nergens heeft aangegeven waarom het ontslag onrechtmatig is, dat de onrechtmatigheid slechts een blote bewering is;
- Dat er geen gronden zijn aangevoerd die tot nietigheid van het ontslagbesluit zouden moeten leiden.
5.4. Ten aanzien van het verweer van de Staat dat de Grondwetsartikelen en de Verdragsartikelen niet aan de orde zijn overweegt de kantonrechter dat, gelijk de Staat aanvoert, in casu niet aan de orde is dat [eiser] wordt beperkt in zijn rechten om politieke activiteiten te ontplooien, doch dat aan [eiser] wordt verweten dat hij die politieke activiteiten ontplooit in de tijd dat hij werkzaamheden voor de werkgever zou moeten verrichten ingevolge de arbeidsovereenkomst.
5.5. De kantonrechter overweegt dat [eiser] aanhaalt artikelen 8 GW, 26 GW, 27 lid 1b GW en 28 GW. Deze artikelen handelen over respectievelijk “het recht om niet gediscrimineerd te worden op grond van politieke overtuiging”, “het recht op werk”, “de plicht van de Staat om te waarborgen dat iemand niet zonder gegronde redenen of op grond van politieke overtuiging wordt ontslagen” en “het recht van werknemers op het verrichten van hun taak ongeacht hun politieke overtuiging”. Ook heeft [eiser] aangehaald artikel 26 van het Bupo verdrag betreffende “het verbod tot discriminatie op grond van – onder andere- politieke overtuiging”.
5.6. De kantonrechter overweegt dat door de Ontslagcommissie in casu de ontslaggrond, n.l. dat [eiser] zijn functioneren binnen het bedrijf onregelmatig en wispelturig was en het niet verwachtbaar is dat deze situatie in de komende jaren zal veranderen, is onderzocht.
5.7. De kantonrechter is van oordeel dat het hanteren van een dergelijke grond voor ontslag geen inbreuk pleegt op een persoons recht om politieke vrijheid te beleven, doch slechts duidt op een onvrede vanuit de werkgever dat de werknemer niet voldoende functioneert binnen het bedrijf omdat hij onregelmatig aanwezig is.
5.8. De kantonrechter is van oordeel dat de reden van het onregelmatig en wispelturig functioneren in casu aan de orde is en niet de reden die door de werkgever is aangedragen waarom hij onregelmatig en wispelturig functioneert. Dat functioneren is naar oordeel van de kantonrechter door de Ontslagcommissie getoetst, waarna de beschikking is gegeven.
5.9. De kantonrechter acht dat eerste verweer van de Staat derhalve gegrond, namelijk dat de beschikking niet in strijd is met de Grondwet of met het Bupoverdrag. Ook het tweede verweer acht de kantonrechter gegrond, namelijk dat bij het nemen van de beslissing van de Ontslagcommissie niet strijd is gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur, immers is de grond onderzocht en is hoor en wederhoor gepleegd. Voorts is de beschikking voldoende gemotiveerd.
5.10. De kantonrechter is van oordeel dat niet is gebleken van onwetmatigheden bij de tot standkoming van het besluit van de Ontslagcommissie, waardoor er ook geen gronden aannemelijk zijn geworden waardoor nietigheid of vernietiging van het besluit bij de bodemrechter zou kunnen worden gevorderd. Om die reden zal het onder 1 gevorderde worden afgewezen.
Het besluit van Havenbeheer
5.11. De kantonrechter overweegt dat [eiser] ook schorsing van het besluit van Havenbeheer vordert.
5.12. De kantonrechter overweegt dat, gelijk in de rechtspraak wel vaker naar voren is gekomen (vide onder andere Hof van Justitie 12 augustus 1994 GR. 13395 Gesser vs. Surinaamse Waterleiding Maatschappij en de Staat [SRU-HVJ-1994-1]) het mogelijk is dat, weliswaar de ontslagprocedure volgens de regels heeft plaatsgevonden, en het ontslag daarmee als rechtsgeldig moet worden aangemerkt, toch de bodemrechter tot het oordeel zou kunnen komen dat het ontslag kennelijk onredelijk is.
5.13. Aan zijn vordering toT schorsing van het besluit van Havenbeheer heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat het besluit in strijd is met de Grondwet en het Bupoverdrag en dat Havenbeheer de beginselen van goed werkgeverschap heeft geschonden waaronder de waarschuwingsplicht en het evenredigheidsbeginsel.
5.14. De kantonrechter overweegt ten aanzien van de schending van de Grondwet en het Bupoverdrag dat daar onder punt 5.4 e.v. hierboven reeds is geoordeeld.
5.15. De kantonrechter overweegt ten aanzien van de schending van de beginselen van goed werkgeverschap, dat Havenbeheer op die gronden niet heeft gereageerd waardoor die gronden aannemelijk zijn geworden. Zo beroept [eiser] zich erop dat hij nimmer door Havenbeheer is gewezen op het feit dat zijn activiteiten als parlementariër niet getolereerd kunnen worden en een dermate negatieve invloed hebben op zijn functioneren als directeur van Havenbeheer dat zij, Havenbeheer, maatregelen moeten treffen. Die waarschuwing is achterwege gebleven en [eiser] is geconfronteerd geworden met een ontslag op die grond zonder in de gelegenheid te zijn geweest zich eerder over die grond uit te laten, zich te verweren tegen standpunten van de werkgever over die grond en zonder de gelegenheid gehad te hebben eventueel zijn activiteiten als parlementariër zodanig aan te passen dat zijn functioneren als directeur daar niet meer onder zou lijden.
5.16. De kantonrechter is van oordeel dat om die reden aannemelijk is geworden dat het ontslag door Havenbeheer in strijd is met de algemene beginselen van goed werkgeverschap en derhalve als kennelijk onredelijk kan worden aangemerkt.
5.17. De kantonrechter overweegt dat het echter in casu op zijn plaats is het onderscheid te noemen tussen een ontslagbesluit waarbij de bodemrechter “nietigheid” kan worden gevorderd en een ontslagbesluit waarbij de bodemrechter kan worden gevorderd dat het ontslag als “kennelijk onredelijk” moet worden aangemerkt.
5.18. Bij de vordering van [eiser] is dit onderscheid noodzakelijk omdat een vordering tot “nietigheid” bij de bodemrechter andere gevolgen heeft dan een vordering betreffende “kennelijk onredelijk ontslag”. Bij een vordering tot nietigheid zal, indien die nietigheid wordt toegewezen, er sprake zijn van een situatie waarbij er uiteindelijk geen ontslag is gegeven. Het dienstverband loopt dan door. In zo een geval zou schorsing van het besluit kunnen worden gevorderd in kort geding. Bij een vordering betreffende “kennelijk onredelijk ontslag” zal ingevolge de wet, met name de artikelen 1615s en 1615t BW, gevorderd kunnen worden een schade vergoeding en/of herstel van de dienstbetrekking (vide hierboven aangehaald vonnis van het Hof van Justitie en het vonnis van de kantonrechter in die zaak onder Arno. 921788 van 6 april 1993). In lid 3 van artikel 1615t zijn de mogelijkheden opgesomd die in het bodemgeschil aan de orde kunnen komen. In zo een geval kan geen schorsing toegewezen worden in kort geding.
5.19. Doordat [eiser] vraagt om schorsing van het ontslagbesluit zal er onderzocht moeten worden of er sprake is van een besluit dat bij de bodemrechter eventueel nietig of vernietigbaar zal worden geacht. Alleen dan kan immers schorsing gelast worden.
5.20. De kantonrechter overweegt dat bij een ontslagbesluit gronden voor nietigverklaring of vernietiging van het besluit zijn:
- Het niet hebben van een ontslagvergunning of
- Het feit dat het ontslag in strijd is met een wettelijk ontslag verbod is gegeven (bijvoorbeeld tijdens ziekte gedurende een bepaalde periode).
5.21. Daar is in casu geen sprake van. In casu betreft het, zoals hierboven reeds aangegeven, gronden die zouden kunnen leiden tot een oordeel van kennelijk onredelijk ontslag.
5.22. Om die redenen zal ook geen schorsing van het besluit van Havenbeheer kunnen volgen.
5.23. De kantonrechter zal ook dit gevorderde van derhalve [eiser] afwijzen.
In reconventie
5.24. [eiser] heeft als verweer aangevoerd dat het ontslag niet rechtsgeldig is om dat de persoon die het ontslag heeft afgehandeld, de President- commissaris, niet gemachtigd was daartoe waardoor het ontslag niet rechtsgeldig is afgehandeld en er geen sprake is van ontslag. Nu er geen sprake is van ontslag, zo stelt [eiser], is er ook geen reden om de goederen af te geven.
5.25. De kantonrechter overweegt ten aanzien van de grondslag van het gevorderde dat, nu in conventie is overwogen dat de besluiten van de Ontslagcommissie en Havenbeheer niet voor schorsing in aanmerking komen, het ontslag zal ingaan en het in reconventie gevorderde zal worden toegewezen met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gemitigeerd en gemaximeerd, achtende de kantonrechter de gevorderde dwangsom bovenmatig.
In conventie en reconventie
5.26. De kantonrechter zal de overige stellingen en weren van de partijen niet verder bespreken en [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van dit geding.
6. De beslissing
In conventie
6.1.Wijst af het gevorderde;
In reconventie
6.2.Veroordeelt [eiser] om binnen twee (2) weken na betekening van dit vonnis de volgende goederen aan Havenbeheer af te geven:
- Een laptop van het merk HP DV 4 – 2145 DX;
- Een laptop van het merk HP PZ8934A#ABA;
- Een set kantoorsleutels;
- Een motorvoertuig van het merk Nissan X – Trail 4 WD – X – GradeQR 250 met [kentekennummer];
- Een dienstwapen, merk Browning 78U 47073 en 9 stuks 7.65 mm patronen;
6.3.Veroordeelt [eiser] tot betaling van een dwangsom van SRD. 1000,= (eenduizend Surinaamse Dollar) per dag, het bedrag van SRD. 100.000,= (Eenhonderduizend Surinaamse Dollar) niet te bovengaand, voor elke dag dat hij nalaat aan de veroordeling onder 6.2. van dit vonnis te voldoen;
6.4.Verklaart dit vonnis voor wat het condemnatoir gedeelte betreft uitvoerbaar bij voorraad;
In conventie en reconventie
6.5.Veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding aan de zijde van gedaagden gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen en uitgesproken door mr. A.C. Johanns, kantonrechter–plaatsvervanger in kortgeding, ter openbare terechtzitting van het kantongerecht in het eerst kanton te Paramaribo van vrijdag 23 september 2011, in tegenwoordigheid van mr. A. Sewgobind, fungerend–griffier.