- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-105181
- Uitspraakdatum 26 mei 2011
- Publicatiedatum 16 september 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Kort geding. Art. 226 Rv. Hoewel eiseres als leerkracht geen arbeid verricht, is zij nog steeds in dienst van de overheid en ontvangt zij nog steeds salaris. Geen spoedeisend belang, niet-ontvankeljk.
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. no. 105181
26 mei 2011
[eiseres],
wonende te [district],
eiseres in kort geding,
gemachtigde, mr. l.D. Kanhai, advocaat,
tegen
[gedaagde] ,
gevestigd en kantoorhoudende te [district],
gedaagde in kort geding,
gemachtigde: mr. R. Sohansingh, advocaat,
De kantonrechter in het eerste kanton heeft, in naam van de Republiek het navolgende vonnis uitgesproken.
1 Het verloop van het geding
1.1 Hiervan blijkt uit de volgende processtukken:
- het verzoekschrift met bijbehorende producties dat 8 december 2010 ter griffie der kantongerechten is ingediend;
- de conclusie van antwoord met productie;
- de conclusie van repliek tevens uitlating productie;
- de conclusie van dupliek;
1.2 De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 Gedaagde exploiteert een aantal basis scholen en scholen op V.O.S. niveau. Tussen gedaagde en het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling (hierna het ministerie) bestaat een relatie met dien verstande dat na goedkeuring van laatstgenoemde, gedaagde bevoegd is om personeel aan te stellen.
2.2 Bij schrijven van 16 augustus 2010 heeft gedaagde aan het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling gevraagd om goedkeuring te verlenen teneinde eiseres in dienst te nemen als directeur van een van haar V.O.J scholen welke goedkeuring is verleend bij schrijven van 27 augustus 2010.
2.3 Gedaagde heeft hierna het Ministerie medegedeeld dat achteraf gebleken is dat eiseres niet voldoet aan de door haar, gedaagde, gestelde eisen. Het Ministerie heeft als reactie hierop gesteld dat eiseres wel voldoet aan de vereisten om als directeur van een school op V.O.J niveau te worden aangesteld.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer van gedaagde
3.1 Eiseres vordert bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad:
a. gedaagde te gelasten om haar binnen 1 week na uitspraak aan te stellen in de functie van directeur van de [school];
b. gedaagde te gelasten om alle administratieve handelingen te plegen die de mutatie mogelijk maken waaronder haar aanstellingbrief versturen naar het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling;
c. haar in de gelegenheid te stellen de bedongen arbeid te verrichten met name het functioneren als directeur van de [school];
d. gedaagde te verbieden om een directeur op de [school] te benoemen tot bij kracht van gewijsde gegane vonnis zal zijn beslist over dit geschil;
e. gedaagde te veroordelen tot het voldoen van een dwangsom van SRD 10.000,- voor iedere keer of dag dat zij in gebreke blijft te voldoen aan hetgeen hierboven is gevorderd
Eiseres heeft behalve de vaststaande feiten aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij heeft gesolliciteerd bij gedaagde om in aanmerking te komen als directeur van een muloschool bij voorkeur de [school], en dat het ministerie desgevraagd, aan gedaagde haar goedkeuring heeft verleend terzake het verzoek om haar als directeur van de [school] in dienst te nemen. Ondanks dat het ministerie goedkeuring heeft gegeven aan het verzoek van gedaagde is zij door laatstgenoemde nog steeds niet is aangesteld als directeur van vermelde school. Eiseres stelt voorts dat zij een spoedeisend belang heeft omdat zij niet is ingeroosterd op haar oude school en dat zij geen inkomen wil genieten zonder daartegenover prestatie te leveren.
3.2 Gedaagde heeft tegen de vordering verweer gevoerd. Voor zover nodig zal de kantonrechter hieronder daarop terugkome
4. De beoordeling
4.1 Gedaagde voert gemotiveerd aan dat eiseres niet ontvankelijk dient te worden verklaard in hetgeen zij vordert omdat een spoedeisend belang, om de zaak in kort geding te behandelen ontbreekt.
4.2 Tegenover dit verweer van gedaagde stelt eiseres dat zij arbeid wenst te leveren en inkomsten wenst te genereren. Hiermede heeft zij het door gedaagde terzake aangevoerde niet weersproken. Vast staat daarom dat eiseres nog steeds in dienst is van de overheid, cq het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling en dat zij nog steeds haar salaris ontvangt. Tevens staat als onbetwist vast dat het feit dat eiseres niet is ingedeeld cq ingeroosterd op haar oude school, niet is gelegen aan het feit dat er geen arbeidsovereenkomst is tot stand gekomen tussen haar en gedaagde doch dat eiseres vanwege haar vakbondsactiviteiten, ([functie bij] de bond van leraren) volledig is vrijgesteld van haar werkzaamheden als leerkracht en dat zij, indien zij daartoe de wens te kennen geeft aan het ministerie, weer kan worden ingeroosterd om les te geven.
Artikel 226 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering luidt als volgt:
”In alle zaken, waarin uit hoofde van onverwijlde spoed, een onmiddellijke voorziening wordt vereist, hetzij ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een vonnis of van een executoriale titel, hetzij ten aanzien van de verplichtingen van notarissen tot het staan over enige wettelijke akte, welke geen uitstel kan lijden, en voorts in alle gevallen, waarin het belang van partijen enige onverwijlde voorziening bij voorraad vordert, wendt de belanghebbende partij zich tot de kantonrechter met verzoek om in die zaak zo spoedig mogelijk een beschikking bij voorraad te geven”.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen niet is gebleken van een spoedeisend belang als vereist in het zojuist vermeld wetsartikel. Eiseres zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
4.2 Eiser zal als de in het ongelijk gesteld partij worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing
5.1 Verklaart eiseres niet ontvankelijk in haar vordering;
5.2 Veroordeelt eiseres in de proceskosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.S.S. Wijnhard, kantonrechter – plaatsvervanger in het Eerste Kanton te Paramaribo en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 26 mei 2011 door mr. R.G. Rodrigues kantonrechter in tegenwoordigheid van de substituut griffier mr. S. Tika.