- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-072614
- Uitspraakdatum 21 februari 2012
- Publicatiedatum 05 juli 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
– Nu de gescheiden echtgenoot (gedaagde sub A) weigert om een vordering tot ontkenning van de wettigheid in te stellen en de wet deze mogelijkheid niet aan eiseres sub A als moeder of aan de minderjarige zelf toekent, vertoont artikel 304 B.W. een zodanige leemte dat daardoor de rechten van het kind op de vaststelling van zijn afstamming en zijn juiste identiteit worden geschonden, alsmede aantasting plaatsvindt van het recht van eisers en de minderjarige op eerbiediging van hun gezin, aangezien het, volgens de huidige wetgeving, onmogelijk is geworden dat er familierechtelijke betrekkingen worden gevestigd tussen de minderjarige en zijn verwekker, met wie de moeder en het kind in een ‘family’ samenleven.
– Aangezien voormelde rechten van de minderjarige en van eisers uit hoofde van artikel 17 van de Grondwet bescherming genieten is de kantonrechter op grond van artikel 80 lid 2 juncto artikel 137 van de Grondwet bevoegd de toepassing van de wettelijke bepaling dat alleen aan de gescheiden echtgenoot (gedaagde sub A) de bevoegdheid toekomt een vordering tot ontkenning van de wettigheid in te stellen, in dit concrete geval ongeoorloofd te verklaren.SJB 2012/2
Uitspraak
KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON
A.R. 07-2614
21 februari 2012
Vonnis in de zaak van:
A. [eiseres sub A], echtgenote van [eiser sub B], ten deze optredende in privé en als moedervoogdes over [het minderjarige kind],
B. [eiser sub B],beiden wonende te [district 1],
eisers,
gemachtigde: mr. N. Tjin A Djie, advocaat,
tegen
A. [gedaagde sub A],wonende in het [dorp] bij de [stad] in het [district 2] in [land], niet verschenen,
B. DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name het Ministerie van Binnenlandse Zaken, afdeling Centraal Bureau voor Burgerzaken,ten deze vertegenwoordigd wordende door de procureur-generaal bij het Hof van Justitie,kantoorhoudende te Paramaribo,gemachtigde: mr. Marja I. Vos, advocaat,
gedaagden.
De Kantonrechter in het Eerste Kanton spreekt, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
1. Het procesverloop
1.1 Hiervan blijkt uit de volgende processtukken/handelingen:
– Het verzoekschrift dat op 11 juni 2007 met producties in ingediend ter griffie;
– de mondelinge conclusie van eis;
– de tegen de gedaagde sub A verleende verstek;
– de conclusie van antwoord zijdens gedaagde sub B;
– de conclusie van repliek;
– de conclusie van dupliek zijdens gedaagde sub B.
1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 Eiseres sub A en gedaagde sub A zijn op 26 maart 1999 in [land] met elkaar in het huwelijk getreden, welk huwelijk op 20 april 2001 is ontbonden.
2.2 Eiseres sub A is op 29 augustus 2000 in Suriname aangekomen. Haar toenmalige echtgenoot, gedaagde sub A, is achtergebleven in [land].
2.3 Op 11 januari 2002 is te [district 1] uit eiseres sub A, gescheiden echtgenote van gedaagde sub A, geboren [het minderjarige kind].
2.4 Aangezien dit kind geboren is binnen 306 dagen na de ontbinding van het huwelijk van eiseres sub A en gedaagde sub A wordt het, op grond van de Surinaamse wetgeving, te weten artikel 303 juncto artikel 308 van het BW, geacht een wettig kind van gedaagde sub A te zijn.
2.5 Eiseres sub A is op 7 mei 2005 gehuwd met eiser sub B, uit welk huwelijk op 2 juni 2005 te [district 1] een kind is geboren genaamd [naam].
2.6 Eisers en [de minderjarigen kinderen] wonen samen in gezinsverband.
3. Het gevorderde, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 Eisers, eiseres sub A handelende als gemeld, vorderen – zakelijk weergegeven – dat:
I. Voor recht verklaard wordt dat:
a. gedaagde sub A niet de vader is van [het minderjarige kind];
b. de status van voormelde minderjarige die van natuurlijk kind is,
II. De doorhaling wordt gelast door of vanwege gedaagde sub B in de registers van geboorten gehouden door het Centraal Bureau voor Burgerzaken van iedere vermelding en/of registratie, onder meer in folio [nummer] daarvan, van gedaagde sub A als de vader van [het minderjarige kind], geboren te [district 1] op 11 januari 2002.
III. Gedaagde sub B wordt gelast:
a. na verzoek van eiser sub B een akte van erkenning op te maken waaruit blijkt van de erkenning door hem van [het minderjarige kind];
b. deze akte van erkenning in te schrijven in het doorvoor bestemde register;
c. van voormelde erkenning melding te maken op de kant van de akte van geboorte van de minderjarige.
IV. Gedaagden worden veroordeeld het sub I, II en III gevorderde te gehengen en te gedogen.
3.2 Mede is gevorderd dat gedaagden in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
3.3 Eisers hebben het navolgende aan hun vordering ten grondslag gelegd:
1. gedaagde sub A is niet de biologische vader van de minderjarige;
2. gedaagde sub A weigert een procedure tot ontkenning van de wettigheid op basis van de huidige Surinaamse wetgeving aanhangig te maken.
3. op grond van deze omstandigheden wordt het recht van de minderjarige op vaststelling van zijn afstamming en van zijn juiste identiteit geschonden en vindt er schending plaats van het recht op een family-life van eisers en de minderjarige.
3.4 Op het verweer van gedaagde sub B en op hetgeen partijen ter ondersteuning van hun standpunten nog hebben aangevoerd zal, indien nodig, in het hierna volgende worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Gedaagde sub B heeft, bij gebrek aan wetenschap, ontkent dat niet gedaagde sub A doch verzoeker sub B de biologische vader van de minderjarige is. De kantonrechter constateert dat gedaagde sub B niet is ingegaan op de ter zake door eisers gestelde feiten te weten dat het huwelijk tussen eiseres sub A en gedaagde sub A een verstandshuwelijk was dat zonder trouwfeest is gesloten, dat zij niet hebben samengewoond en nooit een werkelijk huwelijksleven hebben geleid en zelf geen contact met elkaar hebben gehad, dat eiseres sub A op 28 augustus 2000 alleen in Suriname is gearriveerd en dat gedaagde sub A vanaf het sluiten van het huwelijk in [land] verblijft. De kantonrechter acht op grond hiervan de ontkenning van gedaagde sub B onvoldoende gemotiveerd en gaat op grond daarvan daaraan voorbij. Naar aanleiding hiervan overweegt de kantonrechter dat hierdoor rechtens is komen vast te staan dat eiser sub B en niet gedaagde sub A de biologische vader van de minderjarige is.
4.2 Voorts staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist rechtens vast dat gedaagde sub A, die in [land] woont, niet in het levensonderhoud en de opvoeding van de minderjarige voorziet en op geen enkele manier contact met hem heeft of wil hebben en dat de minderjarige tezamen met zijn moeder, eiseres sub A, en zijn biologische vader, eiser sub B, die inmiddels met elkaar in het huwelijk zijn getreden, in Suriname in gezinsverband samenleeft en dat tot dat gezin ook is gaan behoren een uit het huwelijk van zijn ouders geboren broertje.
4.3 Nu gedaagde sub B weigert een vordering tot ontkenning van de wettigheid in te stellen en de wet deze mogelijkheid niet aan eiseres sub A als moeder van de minderjarige of aan de minderjarige zelf toekent concludeert de kantonrechter dat artikel 304 BW een zodanige leemte vertoont dat daardoor de rechten van het kind op de vaststelling van zijn afstamming en zijn juiste identiteit worden geschonden alsmede aantasting plaatsvindt van het recht van eisers en de minderjarige op eerbiediging van hun gezin, aangezien het, volgens de huidige wetgeving, onmogelijk is geworden dat er familierechtelijke betrekkingen worden gevestigd tussen de minderjarige en zijn verwekker, met wie de moeder en het kind in een ‘family’ samenleven (Vide: J. de Boer, SJB december 2004 No. 3, pg. 36).
4.4 Aangezien voormelde rechten van de minderjarige en van eisers uit hoofde van artikel 17 van de Grondwet bescherming genieten is de kantonrechter op grond van artikel 80 lid 2 juncto artikel 137 van de Grondwet bevoegd de toepassing van de wettelijke bepaling dat alleen aan gedaagde sub A de bevoegdheid toekomt een vordering tot ontkenning van de wettigheid in te stellen, in dit concrete geval ongeoorloofd te verklaren.
4.5 De kantonrechter is op grond van het hierboven overwogene en na afweging van de belangen van de minderjarige en van eisers van oordeel dat de vordering toewijsbaar is met dien verstande evenwel dat de kantonrechter met betrekking tot onderdeel II van het petitum overweegt dat in de geboorteakte van de minderjarige gedaagde sub A niet expliciet staat vermeld als te zijn de vader van de minderjarige zodat de bijvoeging dat eiseres sub A ten tijde van de geboorte van de minderjarige gescheiden echtgenote was van gedaagde sub A zal worden geschrapt.
4.6 Op grond van het vorenstaande behoeft het verweer van gedaagde sub B dat de door eisers aangehaalde verdragsbepalingen, te weten artikel 8 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, de artikelen 2, 24 en 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, de artikelen 17, 18, 19, 24 en 25 van de American Convention on Human Rights en artikel 16 lid 1 sub d van het Verdrag inzake uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen, toepassing missen en/of geen waarborgnormen doch slechts instructienormen bevatten, als zijnde niet langer relevant, geen nadere beoordeling.
4.7 Gezien de aard van de procedure acht de kantonrechter termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren in dier voege dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
5. De beslissing
5.1 Verklaart voor recht dat gedaagde sub A niet de vader is van [het minderjarige kind], die op 11 januari 2002 te [district] is geboren uit eiseres sub A en dat de status van de minderjarige die van een natuurlijk kind is.
5.2 Gelast doorhaling door of vanwege gedaagde sub B in de registers van geboorten van [district 1] van het jaar 2002, folio [nummer], van de zinsnede “sedert twintig april tweeduizend gescheiden echtgenote van: [gedaagde sub B], zonder beroep, wonende in [land]”.
5.3 Gelast dat door of vanwege gedaagde sub B, na een daartoe gedaan verzoek van eiser sub B en met toestemming van eiseres sub A, wordt opgemaakt de akte van erkenning waaruit blijkt van de erkenning door verzoeker sub B van [het minderjarige kind].
5.4 Gelast dat deze akte van erkenning door of vanwege gedaagde sub B wordt ingeschreven in het daarvoor bestemde openbare register.
5.5 Gelast dat door of vanwege gedaagde sub B van dezer erkenning melding wordt gemaakt op de kant van de akte van geboorte van [het minderjarige kind], geboren te [district 1] op 11 januari 2002.
5.6 Veroordeelt gedaagden het sub 5.1 tot en met 5.5. van dit vonnis bepaalde te gehengen en te gedogen.
5.7 Compenseert de proceskosten tussen partijen in dier voege dat ieder partij zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door de Kantonrechter in het Eerste Kanton, mr. R.G. Rodrigues, en is in het openbaar uitgesproken door de Kantonrechter in het Eerste Kanton, mr. S.M.M. Chu, op dinsdag 21 februari 2012 te Paramaribo, in tegenwoordigheid van de fungerend griffier, mr. A. Sewgobind.
w.g. A. Sewgobind w.g. R.G. Rodrigues
w.g. S.M.M. Chu