SRU-K1-2012-15

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-122506
  • Uitspraakdatum 01 november 2012
  • Publicatiedatum 24 september 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Arbeidsrecht. Kort geding. Artt. 1614 b en d BW. Nu de Arbeidsinspectie bezwaar heeft aangetekend tegen het aan de werknemer verleende ontslag wegens dringende redenen, is de dienstbetrekking tussen partijen nog in stand en heeft de werknemer recht op doorbetaling van loon. Het gestelde “recht op arbeid” is niet in overeenstemming met de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst.
    In casu heeft de werkgever niet de plicht om de werknemer arbeid te laten verrichten.

Uitspraak

KANTONGERECHT IN HET EERSTE KANTON

A.R. no: 122506
1 november 2012

Vonnis in kortgeding in de zaak van:

[eiseres],
wonende te [district],
eiseres in kort geding,
gemachtigde: mr. I.D. Kanhai, advocaat,

tegen

International Telecommunication Suriname N.V., afgekort Intelsur N.V., h.o.d.n. Uniqa,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
gedaagde in kort geding,
gemachtigde: mr. R. Sohansingh, advocaat.

Partijen worden hierna aangeduid met respectievelijk [eiseres] en UNIQA.

De kantonrechter in het Eerste Kanton heeft, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uitgesproken.

1. De procesgang

1.1 De procesgang blijkt uit de volgende processtukken en/of -handelingen:

  • het verzoekschrift dat op 19 juni 2012 met bijbehorende producties ter griffie der kantongerechten is ingediend;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.

1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is vervolgens bepaald op heden.

2. De feiten

Als enerzijds gesteld, anderzijds erkend dan wel niet betwist, mede blijkende uit de in zoverre erkende en met betwiste inhoud van overgelegde producties, staat het volgende ten processe vast:

2.1 [eiseres] is per 19 maart 2012 voor de duur van 6 maanden in dienst getreden van UNIQA in de functie van Communication Assistant.

2.2 Bij schrijven van 28 mei 2012 heeft UNIQA aan [eiseres] ontslag aangezegd wegens dringende reden, grove belediging, schending van het vertrouwen en desavouering van het gezag van de werkgever.

2.3 Bij exploot van 31 mei 2012 van deurwaarder Louise Tran van Can-Doesburg is aan Uniqa betekend een schrijven van de gemachtigde van [eiseres] waarin UNIQA is gesommeerd binnen 2 dagen na ontvangst van het schrijven het salaris van [eiseres] prompt te betalen en daarmee door te gaan totdat de dienstbetrekking op rechtmatige wijze is geëindigd.

2.4 UNIQA heeft bij schrijven van 1 juni 2012 de gemachtigde van [eiseres] in reactie op het onder 2.3 genoemd schrijven voorgesteld het besluit van het Hoofd van de dienst Arbeidsinspectie af te wachten.

2.5 Het Hoofd van de Arbeidsinspectie heeft namens de Minister van Arbeid en Technologische Ontwikkeling bij beschikking van 11 juni 2012 [nummer] bezwaar aangetekend tegen het ontslag wegens dingende reden van [eiseres].

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer

3.1 [eiseres] heeft gevorderd om bij vonnis in kortgeding uitvoerbaar bij voorraad:

a. UNIQA te gelasten om de dienstbetrekking met haar te herstellen;
b. UNIQA te gelasten om binnen 1 *24 uur na de uitspraak het (nieuwe) salaris inclusief alle emolumenten, vakantie-uitkering en winstuitkering eventueel vermeerderd met de boete ex art. 1614q BW aan haar uit te betalen, c.q. te doen toekomen en daarmede voort te gaan totdat de tussen partijen bestaande dienstbetrekking op rechtmatige wijze zal zijn geëindigd;
c. UNIQA te verbieden om in de toekomst het salaris alsmede de emolumenten van haar te blokkeren;
d. haar in de gelegenheid te stellen de bedongen arbeid op normale wijze te kunnen vervullen, zonder enige hindernis zijdens UNIQA;
e. UNIQA te veroordelen in de proceskosten.

3.2 [eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat UNIQA onrechtmatig haar het recht op loon en het recht op arbeid ontzegd. UNIQA pleegt hierdoor een onrechtmatige daad waardoor zij schade lijdt en nog zal lijden.

3.3 UNIQA heeft de vordering weersproken.

De kantonrechter komt, voor zover van belang, daarop bij de beoordeling terug.

4. De beoordeling van het geschil

4.1 UNIQA heeft aangevoerd dat [eiseres] niet ontvankelijk is omdat zij niet gesteld heeft dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
Dit verweer treft geen doel aangezien uit de aard van de vordering, uitbetaling van het loon, reeds het spoedeisend belang blijkt.

4.2 De door [eiseres] gevraagde voorziening tot herstel van de dienstbetrekking, zoals onder a van het petitum is weergegeven, zal worden geweigerd nu gesteld noch gebleken is dat er in casu sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag, hetgeen wel vereist is bij zo een vordering.

4.3 UNIQA heeft als verweer aangevoerd dat het verschuldigd loon normaal aan [eiseres] is uitbetaald en heeft ter adstructie een verklaring van de Domestic Department van de Hakrinbank N.V. d.d. 11 juli 2012 overgelegd waarin staat dat op 25 juni 2012 ten behoeve van [eiseres] het bedrag groot SRD 1.222,11, zijnde het netto salaris bedrag, is overgemaakt.
[eiseres] heeft naar aanleiding van dit verweer van UNIQA niet ontkend dat het salaris over de maanden mei en juni 2012 aan haar is uitbetaald.
Hieruit leidt de kantonrechter af dat de doorbetaling van het salaris aan [eiseres] niet is beëindigd. Immers, UNIQA heeft zelf aangevoerd dat nu de dienst Arbeidsinspectie bezwaar heeft aangetekend tegen het aan [eiseres] verleende ontslag wegens dringende redenen, de dienstbetrekking tussen partijen nog in stand is en [eiseres]recht heeft op doorbetaling van haar loon. Het ligt dan ook in de lijn der verwachtingen dat UNIQA het loon van [eiseres] zal blijven doorbetalen totdat de dienstbetrekking op rechtmatige wijze zal zijn beëindigd.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] geen belang heeft bij de door haar gevraagde voorziening tot doorbetaling van het loon, en het verbod aan UNIQA om het salaris te blokkeren. Deze gevraagde voorzieningen (b en c), zullen derhalve worden geweigerd.

4.4 UNIQA heeft voorts aangevoerd dat zij, gezien de omstandigheden, niet verplicht is [eiseres] toe te laten tot het werk.

Overwogen wordt dat het door [eiseres] gesteld “recht op arbeid” niet in overeenstemming is met de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst.

Artikel 1614 b BW geeft immers het uitgangspunt: geen loon is verschuldigd als de arbeid niet is verricht.

Artikel 1614 d BW geeft een uitzondering hierop. Ingevolge dit artikel is het loon wel verschuldigd als geen arbeid is verricht, terwijl de werknemer hiertoe bereid was en de werkgever hiervan geen gebruik heeft gemaakt.

Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat in het systeem van de wet ervan wordt uitgegaan dat de werkgever niet de plicht heeft om de werknemer de arbeid te laten verrichten. In het onderhavig geval heeft UNIQA dus niet de plicht om [eiseres] toe te laten tot het werk. De onder sub d van het petitum gevraagde voorziening zal dan ook het zelfde lot ondergaan, als de voorzieningen onder a, b en c.

4.5 [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.

5. De beslissing in kort geding

5.1 Weigert de gevraagde voorziening.

5.2 Veroordeeld [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van UNIQA gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Dit vonnis in kort geding is gewezen en uitgesproken te Paramaribo op de openbare terechtzitting van 1 november 2012 door de kantonrechter in het eerste kanton mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, in tegenwoordigheid van de griffier.