SRU-K1-2012-5

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-123106
  • Uitspraakdatum 10 augustus 2012
  • Publicatiedatum 28 mei 2019
  • Rechtsgebied Burger-overheid
  • Inhoudsindicatie

    Eiser in kort geding was in 2012 in verzekering gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. Met uitdrukkelijke toestemming van de Vervolging is het eiser vervolgens toegestaan om Suriname te verlaten. De Vervolging is echter teruggekomen op de gegeven toestemming en handhaafde de inverzekeringstelling, omdat eiser gehoord moest worden in een zekere zaak. De Kantonrechter is het eens met eiser dat de inverzekeringstelling in beginsel onrechtmatig is (art 28 lid 2 Vreemdelingenwet). In dit geval is de inverzekeringstelling echter wel rechtmatig, gezien het feit dat gedaagde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zich voor strafrechtelijk onderzoek ter beschikking van het Openbaar Ministerie dient te houden.
    (art. 24 lid 4 Vreemdelingenwet).

    SJB 2013/0

Uitspraak

DE KANTONRECHTER IN HET EERSTE KANTON

A.R NO 12-3106
10 augustus 2012

Vonnis in kort geding inzake:

[eiser],
ten rechte geheten [eiser],
ten deze domicilie kiezende te [district],
aan [adres],
eiser in het kort geding,
gemachtigde: mr. M. Ansaar Guman, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME,
rechtspersoon, met name het Ministerie van Justitie en Politie, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende te zijnen parket te Paramaribo aan de Henck Arronstraat no.03,
gedaagde in kort geding,
gevolmachtigde: mr. N. Maikoe, Officier van Justitie,

De Kantonrechter in het Eerste Kanton spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in kort geding uit;

1. Het verloop van de procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:

– Het inleidend rekest met bijlagen, hetwelk op 01 augustus 2012 op de griffie der kantongerechten is ingediend;
– De mondelinge conclusie van eis;
– Het mondelinge antwoordpleidooi, onder overlegging van producties;
– Het mondelinge repliekpleidooi en uitlating producties;
– Het mondelinge dupliekpleidooi;

1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is hierna bepaald op heden;

2. Waarvan kan worden uitgegaan

2.1. Eiser is op 18 juli 2012 in verzekering gesteld;

2.2. Eiser is thans ingesloten in het cellenhuis van het [politiestation];

2.3. Eiser is in verzekering gesteld op grond van de artikelen 6, 24 lid 1, 28 lid 1 van de Vreemdelingenwet van 1991;

2.4. Eiser heeft bij schrijven van zijn raadsman d.d. 24 juli 2012 de vervolging in kennis gesteld dat hij [land 1] vrijwillig wilt verlaten en dat hij daartoe ook de gelegenheid heeft, dit krachtens artikel 28 lid 1 onder 3 genoemde Wet;

2.5. Eiser heeft, na een telefonisch onderhoud tussen de raadsman van eiser en de vervolging, op uitdrukkelijke goedkeuring c.q. toestemming, dan wel instemming van de vervolging bij [reisbureau] een afreisdatum doen vaststellen voor vrijdag 27 juli 2012;

2.6. Tussen de vervolging en de raadsman van eiser was verbleven, dat eiser op vrijdag 27 juli 2012, om veiligheidsredenen, vanuit het politiestation naar de luchthaven zou worden gebracht ten einde in de gelegenheid te worden gesteld het land vrijwillig te verlaten;

2.7. De vervolging heeft achteraf geweigerd, te doen, althans is teruggekomen op haar toezegging, zoals hierboven aangegeven, stellende dat de inverzekeringstelling van eiser gehandhaafd zal blijven, omdat eiser toevallig (de inspecteur van Politie mw. [naam] gaf aan de raadsman van eiser aan, dat eiser gewoon pech heeft, dat hij op een andere lijst voorkomt) gehoord moet worden in een zekere zaak; eiser heeft zich aan geen enkel ander strafbaar feit schuldig gemaakt, althans een redelijk vermoeden van schuld daartoe blijkt ook niet aanwezig te zijn; de omstandigheden, zoals genoemd in artikel 28 lid 1 bestaan met de mogelijkheid van vertrek van eiser uit het land niet meer;

3. De standpunten van partijen

3.1. Eiser vordert –kort samengevat- schorsing althans opschorting van de onrechtmatige handhaving van de inverzekeringstelling en dat gedaagde zal worden gelast binnen 01uur althans binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn na de uitspraak van het vonnis de eiser in vrijheid te stellen teneinde hem in de gelegenheid te stellen het land op de meest kort mogelijke termijn te verlaten, op straffe van de dwangsom van SRD 10.000,- per uur, voor elk uur dat gedaagde weigeren zal of nalaten mocht gevolg te geven aan het vonnis.
Tevens is gevorderd dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard en gedaagde zal worden veroordeeld in de proceskosten;

3.2. Naast voormelde vaststaande feiten legt eiser aan zijn vordering ten grondslag –zakelijk weergeven en in zoverre ten deze van beang- dat hij van oordeel is dat hij thans geheel onterecht van zijn vrijheid is beroofd en dat deze wijze van vrijheidsbeneming nergens steun vindt in de Wet; de vervolging handelt duidelijk in strijd met het wetboek van strafvordering, in het bijzonder met artikel 28 lid 2 van de Vreemdelingenwet van 1991. Voorts voert hij aan dat naar zijn mening de handhaving van de inverzekeringstelling thans onwetmatig c.q. onrechtmatig is en dat eiser thans zonder rechtsgrond zijn hoogste rechtsgoed is ontnomen, namelijk zijn vrijheid;

3.3. Gedaagde heeft verweer gevoerd en de kantonrechter zal hierop in het hierna volgende -voor zover van belang- terug komen;

4. De beoordeling van het geschil

4.1 Het spoedeisend belang van eiser bij de ingestelde vordering vloeit voort uit de stellingen van het inleidende rekest.

4.2 Naar het oordeel van de kantonrechter in de centrale vraag die partijen verdeeld houdt de vraag of de inverzekeringstelling van eiser al dan niet rechtmatig is. Eiser huldigt het standpunt dat de inverzekeringstelling ingevolge het bepaalde in artikel 28 lid 2 van de Vreemdelingenwet van 1991 onrechtmatig is terwijl gedaagde het standpunt huldigt dat de inverzekeringstelling ingevolge het bepaalde in artikel 24 lid 4 van de Vreemdelingenwet rechtmatig is;

4.3 Met eiser is de kantonrechter van oordeel dat ingevolge het bepaalde in artikel 28 lid 2 van de Vreemdelingenwet de inverzekeringstelling van eiser in beginsel onrechtmatig is. Immers luidt artikel 28 lid 2 alsvolgt (citaat): “Inverzekeringstelling van een vreemdeling blijft achterwege dan wel wordt beëndigd, zodra hij te kennen geeft Suriname te willen verlaten en hiertoe voor hem ook de gelegenheid bestaat” (einde citaat).
Nu na de aanvankelijk rechtmatige inverzekeringstelling ingevolge het bepaalde in artikel 28 lid 1 van de Vreemdelingenwet de situatie van artikel 28 lid 2 is ingetreden, te weten dat de vreemdeling te kennen heeft gegeven [land 1] vrijwillig te willen verlaten en hiertoe voor hem ook de gelegenheid bestaat naar een land waar zijn toelating gewaarborgd is, dient de inverzekeringstelling in beginsel te worden beëindigd. Evenwel bepaald artikel 24 lid 4 van de Vreemdelingenwet het volgende (citaat) “ Uitzetting vindt niet plaats: a. Indien en zolang een vreemdeling voor strafrechtelijk onderzoek zich ter beschikking van het Openbaar Minsterie moet houden; b. Hangende en te zijnen aanzien lopende uitleveringsprocedure” (einde citaat). Naar het oordeel van de kantonrechter is door gedaagde in dit geding voldoende aannemelijk gemaakt middels overlegging van de producties, welker inhoud niet is betwist door eiser, dat in het kader van het rechtshulpverzoek zoals dat gedaan is door [land 2] en dat kennelijk ook betrekking heeft op eiser, laatsgenoemde zich voor strafrechtelijk onderzoek ter beschikking van het Openbaar Ministerie dient te houden. Het beroep van gedaagde op het bepaalde in artikel 24 lid 4 van de Vreemdelingenwet is derhalve naar dezerzijds oordeel gegrond en is de inverzekeringstelling van eiser rechtmatig;

4.4 Gelet op het voorgaande zou het prematuur zijn om eiser thans het land uit te zetten. Overigens is de duur van de inverzekeringstelling –anders dan eiser uitgaat- niet voor onbepaalde tijd maar ingevolge het bepaalde in artikel 28 lid 3 gelimiteerd tot de periode van maximaal een maand. Derhalve expireert deze periode kennelijk op 17 augustus a.s.;

4.5 Gelet op al het voorgaande zullen de gevraagde voorzieningen worden geweigerd;

4.6 Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de gedingkosten aan de zijde van gedaagde gevallen en zoals hierna in het dictum te begroten;

5. De beslissing in kortgeding

De Kantonrechter:

5.2 Weigert de gevraagde voorzieningen;

5.3 Veroordeelt eiser in de gedingkosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil;

Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken te Paramaribo op de terechtzitting van vrijdag 10 augustus 2012 door mr. A. Charan, Kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding, in tegenwoordigheid van de substituut-griffier, mr. S. Tika.