SRU-K1-2012-6

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-122446
  • Uitspraakdatum 05 juli 2012
  • Publicatiedatum 14 juni 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Aangezien een andere deurwaarder de executerende deurwaarder is, heeft DSB niet langer belang bij het mede in rechte betrekken van [gedaagde B].
    – Het dictum van het vonnis van 26 mei 2009, op grond waarvan executoriaal beslag is gelegd op eigendommen van DSB, behelst herstel van de dienstbetrekking en geen veroordeling tot doorbetaling van salaris.
    – De ratio van het uitdrukken van de som waarvoor beslag wordt gedaan in het beslagexploit, is dat de debiteur in staat wordt gesteld een equivalente zekerheid te bieden om zodoende opheffing van het beslag te bekomen. De 3e (onder wie beslag is gelegd), heeft niet de vrijheid om hetgeen hij meer onder zich heeft uit te keren aan de beslagdebiteur, i.c. zijn crediteur. Deze heeft af te wachten tot welke betaling hij zal worden veroordeeld nadat hij zijn verklaringsprocedure zal hebben afgelegd. Het staat niet aan de 3e ter beoordeling welke vermogensbestanddelen hij voor dit doel van het arrest zal aanwenden en welke daarbuiten zullen worden gelaten.

    SJB 2012/2

Uitspraak

DE KANTONRECHTER IN HET EERSTE KANTON

A.R. No. 12-2446
05 juli 2012

Vonnis in kort geding inzake:

DE NAAMLOZE VENNOOTSCHAP DE SURINAAMSCHE BANK N.V.,
gevestigd te Paramaribo en kantoorhoudende aldaar aan de Henck Arronstraat no. 26-30,
eiseres in kort geding,
gemachtigde: mr. F. Kruisland, advocaat,

tegen

A. [gedaagde A],
wonende aan de [adres] te [district],
gemachtigde: mr. S. Mangroelal, advocaat,

en

B. [gedaagde B],
wonende te [district]
en kantoorhoudende aldaar aan de [adres] te [district],
procederende in persoon,
gedaagden in kort geding.

De Kantonrechter in het Eerste Kanton spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in kort geding uit:

Partijen worden in het hierna volgende gemakshalve (ook) aangeduid als respectievelijk DSB, [gedaagde A] en [gedaagde B];

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:
– het inleidend rekest met bijlagen hetwelk op 15 juni 2012 op de griffie der kantongerechten is ingediend;
– de schriftelijke conclusie van eis behelzende een aanvulling van punt 9 van het inleidend rekest alsmede een wijziging en aanvulling van het petitum voor wat betreft het onder “subsidiair1” gevorderde;
– de schriftelijke conclusies van antwoord in de hoofdzaak, onder overlegging van een productie zijdens [gedaagde B] alsmede een incidentele conclusie van eis zijdens [gedaagde B];
– de schriftelijke conclusie van repliek;
– de schriftelijke conclusies van dupliek.

1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was vervolgens aanvankelijk bepaald op 04 juli 2012 doch de kantonrechter heeft ambtshalve bij rolbeschikking een comparitie van partijen gelast, welke op dezelfde dag is gehouden, zijnde daarvan proces-verbaal opgemaakt hetwelk zich onder de processtukken bevindt;

1.3 De gemachtigde van DSB heeft hierna een schriftelijke conclusie tot uitlating genomen;

1.4 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is hierna bepaald op heden.

2. Waarvan kan worden uitgegaan

2.1 Bij exploit van de deurwaarder bij het Hof van Justitie van Suriname, [gedaagde B], d.d. 15 december 2010 no. 1434, heeft [gedaagde A] executoriaal beslag gelegd, althans doen leggen op een aantal roerende goederen in eigendom toebehorende aan DSB, zoals in voormeld exploit is omschreven, onder meer 3 (DRIE) schilderijen, een kast, 2 (TWEE) vazen, een tweezits bankstel, 2 (TWEE) bureaustoelen, 1 (EEN) vergadertafel, 6 (ZES) bureaustoelen en een fotokopieermachine, 2 (TWEE) filekasten, een faxapparaat, een bloembak en nog enkele ander goederen, waarvan de omschrijving niet verstaanbaar is, al welke goederen zich bovendien in het gebouw aan de Henck Arronstraat no. 26-30, waarin het hoofdkantoor van DSB is gevestigd en deel uitmaken van de uitrusting van dat kantoor;

2.2 Voormeld beslag is gelegd, zoals uit het aldaar vermelde exploit blijkt, uit kracht van het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 26 mei 2009 tussen partijen gewezen, waarbij DSB is veroordeeld om de dienstbetrekking met [gedaagde A] te herstellen;

2.3 In voormeld exploit is tevens vermeld dat DSB zou zijn veroordeeld bij voormeld vonnis om aan [gedaagde A] te betalen het salaris en overige emolumenten over de jaren 2005, 2006, 2007, 2008, 2009 en 2010 vormende een totaal bedrag van SRD 175.808,58 en dat mede op grond van die veroordeling voormeld beslag is gelegd;

2.4 Wijders is:

  • Door [persoon 1], bij exploit van de deurwaarder bij het Hof van Justitie van Suriname, Radjinderkoemar Bhoelan, d.d. 9 juni 2010 no. 77 onder handen van DSB, conservatoir beslag gelegd op alle gelden en/of geldswaarden en/of goederen welke zij, DSB, aan [gedaagde A] verschuldigd mocht zijn en/of worden en/of van haar onder zich heeft of zal verkrijgen;
  • Door [persoon 2], bij exploit van de deurwaarder bij het Hof van Justitie van Suriname, Rawan Sontono, d.d. 31 mei 2010 no. 208 onder handen van DSB, conservatoir beslag gelegd op alle gelden en/of geldswaarden en/of goederen, welke zij, DSB, aan [gedaagde A] verschuldigd mocht zijn en/of worden en/of onder zich mocht hebben en/of verkrijgen;

2.5 Inmiddels is echter gebleken, zulks na het instellen van de onderhavige vordering op 15 juni 2012, dat [gedaagde A] bij exploit van de deurwaarder bij het Hof van Justitie van Suriname, René Kappel, d.d. 18 juni 2012 no. LL-0086, de aanzegging van openbare verkoop als vorenbedoeld op 27 juni 2012 heeft ingetrokken, althans doen intrekken en dat bij dat exploit opnieuw is aangezegd voor 5 juli 2012.

3. De standpunten van partijen

3.1 DSB vordert – kort samengevat – primair opheffing van voormeld executoriaal beslag en subsidiair een verbod voor gedaagden om over te gaan tot de executoriale openbare verkoop van voornoemde goederen, totdat omtrent de rechtskracht van het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton d.d. 26 mei 2009 tussen partijen gewezen, uiteindelijk is beslist en/of voormelde onder 2.4 omschreven beslagen zijn opgeheven dan wel DSB in de naar aanleiding van die beslagen aangespannen verklaringsprocedure zal zijn veroordeeld tot afgifte van het daarin vermelde bedrag aan [gedaagde A], op straffe van een dwangsom ten aan aanzien van [gedaagde B], SRD 25.000,00 per keer;

3.2 Naast voormelde vaststaande feiten legt DSB aan haar vordering ten grondslag dat een veroordeling zoals vermeld in voormeld exploit d.d. 15 december 2010 in voormeld vonnis in het geheel niet te vinden is en dat ingevolge het bepaalde in artikel 1409 B.W. DSB aan [gedaagde A] niets vermag te betalen en/of af te geven, totdat voormelde beslagen, die nog steeds van kracht zijn, zijn opgeheven of hun rechtskracht rechtens hebben verloren. De aanzegging van voormelde openbare verkoop is – aldus DSB – uiteraard onrechtmatig tegenover DSB;

3.3 [gedaagde A] en [gedaagde B] hebben verweer gevoerd en de kantonrechter zal daarop in het hierna volgende – voor zover van belang – terug komen.

4. De beoordeling van het geschil

4.1 Het spoedeisend belang van DSB bij de ingestelde vordering vloeit voort uit de stellingen van het inleidend rekest;

4.2 [gedaagde B] heeft een incidentele conclusie van eis genomen waarbij hij tegen [gedaagde A], [naam 1] en [naam 2] een vordering heeft ingesteld strekkende enerzijds tot vrijwaring van hem tegen elke veroordeling of verbod, welke hij bij vonnis in de hoofdzaak mocht ervaren en anderzijds veroordeling van hen tot betaling aan hem van het bedrag van SRD 800,= uit hoofde van gemaakte deurwaarderskosten. Op deze incidentele conclusie hebben de overige partijen in dit geding niet gereageerd terwijl evenmin is gebleken van een oproeping van [naam 1] en [naam 2] voornoemd in rechte. Evenmin is [gedaagde B] daarop teruggekomen bij de voortzetting van het geding. Derhalve zal de kantonrechter het er in dit geding voor houden dat [gedaagde B] zijn vordering in het incident niet langer handhaaft en zal de kantonrechter dat passeren. Immers is de afspraak gemaakt met partijen dat er bij de griffier zou worden afgeconcludeerd en het nemen van een incidentele conclusie van eis mede ten aanzien van personen die niet eerder in dit geding waren betrokken en het daarop niet voortborduren door [gedaagde B], zal de kantonrechter opvatten als een kennelijke misslag zijdens [gedaagde B] en daaraan voorbijgaan;

4.3 Voorts is gebleken – gaandeweg dit geding – dat thans een andere deurwaarder de executerende deurwaarder is instede van [gedaagde B]. Derhalve ontgaat het de kantonrechter welk belang DSB thans nog heeft bij het mede in rechte betrekken van [gedaagde B] en zal de kantonrechter DSB niet ontvankelijk verklaren in de mede tegen [gedaagde B] ingestelde vordering;

4.4 De kantonrechter heeft ambtshalve bij rolbeschikking een comparitie van partijen gelast tot het inwinnen van inlichtingen en het beproeven van de mogelijkheden ener minnelijke regeling. Daarbij is DSB deugdelijk vertegenwoordigd verschenen alsmede [gedaagde A] en [gedaagde B] in persoon, die de nodige inlichtingen hebben verschaft doch is een minnelijke regeling niet tot stand gekomen omdat daarvoor de standpunten van partijen te ver uiteen lagen;

4.5 Thans zal de kantonrechter overgaan tot het bespreken van de grondslag van de vordering van DSB. De kantonrechter destilleert dat DSB eerstens heeft aangevoerd dat de grondslag van de beslaglegging d.d. 15 december 2010 onjuist is aangezien in het vonnis d.d. 26 mei 2009 er geen gewag wordt gemaakt van een veroordeling tot betaling van het salaris en overige emolumenten over de jaren zoals bij de beslaglegging aangegeven. [gedaagde A] onderkent dit wel doch geeft aan dat ook rekening moet worden gehouden met de beschikking van de kantonrechter d.d. 24 april 2012 waarin wel bedragen zijn opgenomen. Naar het oordeel van de kantonrechter komt voormelde grondslag van de vordering van DSB wel in rechte vast te staan. Simpele nalezing van het dictum van voormeld vonnis d.d. 26 mei 2009 leidt tot de vaststelling dat dit behelst herstel van de dienstbetrekking en geen veroordeling tot doorbetaling salaris. Hetgeen [gedaagde A] heeft aangevoerd en strekkende tot rekening houden met het bepaalde in de beschikking van de kantonrechter d.d. 24 april 2012 doet aan het voorgaande niet af. Immers was dat ten tijde van de beslaglegging nog toekomstmuziek;

4.6 Ten tweede heeft DSB aangevoerd – althans zo vat de kantonrechter dat op – dat zij niet in weerwil van de gelegde conservatoire derdenbeslagen onder haar ten laste van [gedaagde A], zoals hiervoor weergegeven onder 2.4 van dit vonnis, tot betaling aan [gedaagde A] kan overgaan. Ook deze grondslag komt naar het oordeel van de kantonrechter vast te staan. Immers zou die betaling dan ingevolge het bepaalde in artikel 1409 van het Surinaams Burgerlijk Wetboek niet zonder consequenties kunnen blijken te zijn ten aanzien van DSB. Immers is de ratio van het uitdrukken van de som, waarvoor het beslag wordt gedaan, in het beslagexploit deze dat de debiteur daardoor in staat wordt gesteld door het aanbieden van een equivalente zekerheid of van de uitgedrukte of begrote som opheffing van het beslag te bekomen. Dit houdt in dat de derde in de beperking, welke de uitdrukking der som bevat niet de vrijheid kan vinden om hetgeen hij méér onder zich heeft uit te keren aan de beslagdebiteur, zijn crediteur. Deze heeft af te wachten tot welke betaling hij zal worden veroordeeld nadat hij zijn verklaring zal hebben afgelegd; het staat immers niet aan de derde ter beoordeling welke vermogensbestanddelen hij voor het doel van het arrest zal aanwenden en welke daarbuiten zullen blijven (vide Mr. F.M.J. Jansen, Executie- en Beslagrecht, vierde druk, pagina 379 e.v.);

4.7 Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat voormelde beslaglegging ten aanzien van DSB onrechtmatig is en zal het primair gevorderde derhalve worden toegewezen;

4.8 [gedaagde A] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de gedingkosten aan de zijde van DSB gevallen en zoals hierna in het dictum te begroten;

4.9 Bespreking van de overige stellingen en weren van partijen zal de kantonrechter derhalve – als zijnde niet langer relevant – achterwege laten.

5. De beslissing in kort geding

De Kantonrechter:

5.1 Verklaart DSB niet ontvankelijk in de mede tegen [gedaagde B] ingestelde vordering;

5.2 Veroordeelt DSB in de gedingkosten aan de zijde van [gedaagde B] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil;

5.3 Gelast de opheffing van het exploit van de deurwaarder bij het Hof van Justitie van Suriname, [gedaagde B], d.d. 15 december 2010 no. 1434 gelegd executoriaal beslag op de aan DSB in eigendom toebehorende in dat exploit omschreven roerende goederen;

5.4 Verklaart dit vonnis voor zover nodig uitvoerbaar bij voorrad;

5.5 Veroordeelt [gedaagde A] in de gedingkosten aan de zijde van DSB gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD 150,= (Eenhonderd en Vijftig Surinaamse Dollars);

Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken te Paramaribo door mr. A. Charan, Kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding, op de terechtzitting van donderdag 05 juli 2012, in tegenwoordigheid van de fungerend griffier, mr. D. Ramdin.

w.g. D. Ramdin w.g. A. Charan