- Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
- Zaaknummer AR-132307
- Uitspraakdatum 15 augustus 2013
- Publicatiedatum 20 juni 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Alhoewel de vordering van eiser niet stoelt op artikel 1393 BW (belediging) doch op artikel 1386 BW (onrechtmatige daad), is het in tegenstelling tot hetgeen gedaagde stelt, vaste jurisprudentie dat vorderingen ter zake belediging eveneens in kort geding kunnen worden toegewezen. Dat de door eiser overgelegde Surinaamse jurisprudentie, uitspraken betreffen van kantonrechters en niet van het Hof van Justitie van Suriname, doet niets af aan het voorgaande. Immers ieder rechterlijk vonnis dient te worden geëerbiedigd zolang dit in stand is en in eerste aanleg is er op dit stuk een vaste (jurisprudentie)lijn te bespeuren.
Gedaagde had als assembleelid erop bedacht moeten zijn dat in de praktijk “een vertrouwelijk gesprek met een journalist” een “fata morgana” is en had kunnen weten dat de door hem verstrekte informatie in de publiciteit zou belanden.
Een bewering casu quo beschuldiging die zogezegd in het algemeen belang is gedaan kan naderhand ongegrond blijken te zijn casu quo niet hard gemaakt kunnen worden. Het is inmiddels “gesneden juridische koek” dat het recht op vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in artikel 19 van de Grondwet van de Republiek Suriname, niet onbegrensd is en dat het in concreto gaat om een redelijke en billijke belangenafweging. “Klokkenluiders” dienen niet de mond gesnoerd te worden, maar ongefundeerde uitspraken kunnen aan de andere kant ook niet door de spreekwoordelijke beugel.
In dit geding is voldoende aannemelijk geworden dat gedaagde geverifieerde uitspraken heeft gedaan; deze naderhand niet heeft kunnen staven en aldus onrechtmatig jegens eiser heeft gehandeld waardoor laatstgenoemde (reputatie)schade heeft geleden.
SJB 2013/3
Uitspraak
In naam van de Republiek
DE KANTONRECHTER IN HET EERSTE KANTON
A.R. No. 13-2307
15 augustus 2013
Vonnis in kort geding inzake:
DESIRE DELANO BOUTERSE,
in persoon en q.q. in de hoedanigheid van President van de Republiek Suriname,
wonende aan de [straat] [nr] te [district],
eiser in kort geding,
gemachtigde: mr.dr. J. van Dijk-Silos, advocaat,
tegen
[gedaagde]
verblijf houdende aan [adres]
te [district],
gedaagde in kort geding,
gemachtigden: mrs. S. Mangroelal en S. Marica, advocaten.
De Kantonrechter in het Eerste Kanton spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in kort geding uit;
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:
- Het inleidend rekest met bijlagen hetwelk op 04 juni 2013 op de griffie der kantongerechten is ingediend;
- De schriftelijke conclusie tot wijziging van eis gevolgd door de mondelinge conclusie van eis;
- De schriftelijke conclusie van antwoord;
- De schriftelijke conclusie van repliek, onder overlegging van producties;
- De schriftelijke conclusie van dupliek en uitlating producties;
1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is hierna bepaald op heden.
2. Waarvan kan worden uitgegaan
Op maandag 06 mei 2013 is in het dagblad Times of Suriname het artikel “President roept op tot bezuiniging, maar koopt jacht” verschenen;
3. De standpunten van partijen
3.1 Eiser vordert na wijziging van eis – kort samengevat – veroordeling van gedaagde om binnen 1 (één) dag na de uitspraak althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn een daarin geformuleerde rectificatie volledig zonder aanpassingen te publiceren in alle dagbladen van Suriname, op straffe van een dwangsom van SRD 100.000,= per dag of per keer. Tevens vordert hij dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard en gedaagde zal worden veroordeeld in de gedingkosten.
3.2 Naast voormeld vaststaand feit legt eiser aan zijn vordering ten grondslag – zakelijk weergegeven en in zoverre ten deze van belang – dat het hem is gebleken dat gedaagde in voormeld artikel onware en schade berokkenende uitspraken ten aanzien van hem heeft laten optekenen. Uit de inhoud van voormeld artikel blijkt dat gedaagde doelbewust in het openbaar onwaarheden over eiser heeft verkondigd en wel op een zodanige wijze dat deze gezien de positie van gedaagde als assembleelid in de Surinaamse samenleving als vaststaande feiten zijn vastgelegd en alzo ook door de samenleving zijn en kunnen worden aangenomen. Gedaagde heeft in het openbaar laten optekenen dat naar aanleiding van informatie afkomstig van niet nader aangeduide bronnen “Het Kabinet van de President, terwijl het staatshoofd oproept om zuiniger te zijn met staatsmiddelen, het [jacht] van [naam] heeft gekocht”. Verder heeft gedaagde, zonder te verifiëren of de aantijgingen c.q. beweringen juist zijn, eveneens laten vastleggen dat het Kabinet van de President van de Republiek Suriname een exorbitant hoog bedrag zou hebben uitgegeven aan dit vaartuig ten behoeve van eiser. Voorts heeft gedaagde eveneens ten onrechte zoals uit de context van het voornoemd artikel en uit zijn eigen bewoordingen blijkt, met opzet willen doen voorkomen alsof eiser de aanschaf van het “jacht”zou hebben gedaan ten koste van woningbouw en andere zaken, welke prioriteit genieten althans waar het geld beter voor aangewend had kunnen worden. Eiser heeft voorts aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij uit de inhoud van dit artikel alsook de toonzetting, de geest van het artikel en context, welke zoals die geformuleerd zijn dusdanig beledigend, lasterlijk, vernietigend en schadeberokkenend zijn voor zowel eiser in persoon als in de hoedanigheid van President van de Republiek Suriname. Tevens is uit de strekking van het artikel gebleken dat het oogmerk van de beweringen die gedaagde heeft laten opnemen in het desbetreffende artikel is om eiser in zijn eer, goede naam, maatschappelijke reputatie en persoonlijke integriteit volledig aan te tasten. Overigens is alles dat gedaagde in dit artikel heeft laten opnemen bezijdens de waarheid.
3.3 Gedaagde heeft de vordering weersproken en de kantonrechter zal daarop in het hierna volgende – voor zover voor de beslissing van belang – terug komen;
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Alvorens van eis te concluderen heeft eiser toestemming gevraagd om zijn eis te wijzigen. Nu gedaagde zich daartegen niet heeft verzet en het verzochte met inachtneming van het bepaalde in artikel 109 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is geschied, zal de kantonrechter aan eiser terzake daarvan akte verlenen.
4.2 Het spoedeisend belang bij de ingestelde vordering vloeit voort uit de stellingen van het inleidend rekest almede de aard van het gevorderde. Aan het voorgaande doet niet af hetgeen gedaagde heeft aangevoerd ter weerspreking van het spoedeisend belang van eiser bij de ingestelde vordering en dat er op neer komt dat gedaagde pas door de overgelegde producties in dit geding heeft vernomen van de zogenaamde verspreiding via het internet en dat hij daar – althans zo vat de kantonrechter dat op – part noch deel aan heeft, immers gaat bij het spoedeisend belang – naar dezerzijds oordeel – niet om de schuldvraag maar de vraag of eiser al dan niet uit hoofde van onverwijlde spoed belang bij een onmiddellijke voorziening en die vraagt dient in casu – naar het oordeel van de kantonrechter – bevestigend te worden beantwoord.
4.3 De kantonrechter zal allereerst ingaan op het door gedaagde aangevoerd formeel verweer. Ten eerste heeft gedaagde als formeel verweer aangevoerd dat het krantenartikel dat de aanleiding vormt voor de onderhavige vordering niet is geschreven of gepubliceerd door gedaagde. Gedaagde heeft de gestelde feiten nooit en te nimmer openbaar gemaakt. Derhalve dient eiser de ingestelde vordering tegen de gedaagde niet ontvankelijk te worden verklaard. Daartegenin heeft de eiser ingebracht dat gedaagde volledig verantwoordelijk is voor de informatie die hij verspreidt. Naar het oordeel van de kantonrechter haalt dit formeel verweer het niet in rechte. Immers is door gedaagde niet ontkend dat hij de informatie aan het medium (Times of Suriname) heeft verstrekt; integendeel bevestigt hij dat in een ander medium ( De Ware Tijd). Derhalve is naar dezerzijds oordeel de slotsom gerechtvaardigd dat de beschuldigingen gericht aan het adres van eiser geacht moet worden rechtstreeks van gedaagde afkomstig te zijn en is hij derhalve daar ook volledig aansprakelijk voor;
4.4 Ten tweede heeft gedaagde als formeel verweer aangevoerd dat eiser in privé niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat het bewuste artikel dat aanleiding is geweest voor het onderhavige geding niets maar dan ook niets over eiser in privé stelt. Voorts voert gedaagde aan dat eiser ook in zijn hoedanigheid van President van de Republiek Suriname niet ontvankelijk is in de ingestelde vordering aangezien de civiele rechter bevoegd is te oordelen over geschillen tussen burgers onderling. Pas wanneer de overheid als burger zou hebben gehandeld, zou hij als eiser ontvankelijk kunnen zijn in enige vordering die hij instelt tegen een (mede)burger. Daartegenin heeft eiser ingebracht dat gedaagde in het bewuste artikel consequent en uitdrukkelijk de woorden “Bouterse”en “President Bouterse” heeft gebezigd en door alzo te handelen heeft gedaagde eiser mede in persoon beschuldigd. Het eerste onderdeel van het tweede formeel verweer van gedaagde besprekend komt de kantonrechter – anders dan gedaagde – tot de slotsom dat in het bewuste artikel er wel een nauwe verwevenheid valt te bespeuren tussen enerzijds de persoon van het staatshoofd en aan de andere kant het staatshoofd zelf. Immers wordt primair gesproken casu quo geschreven over het feit dat bekend is dat het schip ruim tien jaar terug gebouwd is door de ondervoorzitter van de NDP (de partij waar de persoon Bouterse – en niet het staatshoofd – voorzitter van is). Voorts wordt in het bewuste artikel gewag gemaakt van het feit dat gedaagde er niet van uit gaat dat [naam] het vaartuig heeft geschonken aan Bouterse. Al het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd leidt naar het oordeel van de kantonrechter tot de slotsom dat het daartoe strekkend verweer voor verwerping in aanmerking komt;
4.5 Het tweede deel van voormeld formeel verweer besprekend komt de kantonrechter tot de slotsom dat dat eveneens voor verwerping in aanmerking komt. Immers is eiser in de hoedanigheid van President van de Republiek Suriname eveneens burger van de Republiek Suriname en wordt derhalve eveneens aangeduid als “de eerste burger van het land”. Het voorgaande wordt geïllustreerd – naar het oordeel van de kantonrechter – door het feit dat bij de algemene volkstelling de President van de Republiek Suriname als eerste burger wordt geteld. Overigens wordt de door gedaagde gestelde vereenzelviging tussen het staatshoofd en de overheid nergens door gestaafd;
4.6 Thans zal de kantonrechter ingaan op het inhoudelijk verweer van gedaagde. Dienaangaande heeft gedaagde eerstens aangevoerd – althans zo vat de kantonrechter dat op – dat “hoge bomen veel wind vangen”. Naar het oordeel van de kantonrechter rechtvaardigt dat – zoals eiser terecht heeft aangevoerd – nog niet dat eiser zich dergelijke verregaande en ongegronde beschuldigingen aan zijn adres dient te laten welgevallen. Derhalve zal de kantonrechter voormeld verweer van gedaagde eveneens verwerpen;
4.7 Daarnaast heeft gedaagde aangevoerd dat de gevorderde publicatie niet is gestoeld op de wetsartikelen betrekking hebbende op de rechtsfiguur van belediging. Indien gedaagde het artikel had geschreven dan had eiser wel kunnen vorderen de verklaring van de rechter dat de publicatie beledigend is, maar dan niet in een kort gedingprocedure. Naar het oordeel van de kantonrechter is voormeld verweer eveneens gedoemd te stranden. Immers is het – zoals eiser terecht heeft aangevoerd – inmiddels vaste jurisprudentie dat dergelijke vorderingen eveneens in kort geding kunnen worden toegewezen. Dat de door eiser overgelegde Surinaamse jurisprudentie vonnissen betreffen van kantonrechters en niet van het Hof van Justitie van Suriname doet – naar dezerzijds oordeel – aan het voorgaande niet af. Immers dient ieder rechterlijk vonnis te worden geëerbiedigd zolang dat in stand is en er is in elk geval in eerste aanleg op dit stuk een vaste lijn te bespeuren. Ten aanzien van het door gedaagde gedaan beroep op het bepaalde in artikel 1393 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW te noemen) oordeelt de kantonrechter dat eiser zich in het verzoekschrift heeft toegespitst op het bepaalde in artikel 1386 van het BW (onrechtmatige daad) weshalve al hetgeen gedaagde heeft aangevoerd met betrekking tot het bepaalde in artikel 1393 BW in casu geen opgeld doet. Naar het oordeel van de kantonrechter is er in casu sprake van een genus/species-situatie en geen situatie van “lex specialis” ten opzichte van “lex generalis”.
4.8 Ten aanzien van het oogmerk van gedaagde om eiser te beledigen heeft gedaagde aangevoerd dat hij het bewuste artikel niet heeft geschreven en/of gepubliceerd en nooit de intentie heeft gehad om te beledigen. Als hij al informaties in een vertrouwelijk gesprek aan een journalist heeft verstrekt, dan moet dat worden bekeken tegen zijn achtergrond als parlementariër uit hoofde waarvan hij verplicht is de gemeenschap te informeren met het oog op bescherming van het algemeen belang. Ten aanzien van het onderdeel van het verweer dat betreft het niet zelf geschreven en/of gepubliceerd hebben van het bewuste artikel volhardt de kantonrechter hij al hetgeen dienaangaande onder 4.3. van dit vonnis heeft overwogen en beslist. Derhalve zal dat onderdeel van het verweer gedoemd zijn te stranden. Met betrekking tot hetgeen gedaagde heeft aangevoerd en dat er op neer komt dat hij als hij al informaties in een vertrouwelijk gesprek aan een journalist heeft verstrekt dat in een bepaald kader – het algemeen belang – dient te worden bekeken oordeelt de kantonrechter als volgt. Ten eerste oordeelt de kantonrechter dat het als algemeen bekend wordt verondersteld in de contreien van gedaagde als assembleelid dat in de praktijk “een vertrouwelijk gesprek met een journalist” vaak een “fata morgana” zal blijken te zijn. Derhalve had gedaagde er – naar het oordeel van de kantonrechter – op bedacht moeten zijn dat de verstrekte informatie in de publiciteit zou belanden. Ten tweede oordeelt de kantonrechter dat het hem ten ene male ontgaat hoe een bewering casu quo beschuldiging in het algemeen belang gedaan kan zijn als die naderhand blijkt ongegrond te zijn casu quo niet hard gemaakt kan worden. Immers is het inmiddels “gesneden juridische koek” dat het recht op vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in artikel 19 van de Grondwet van de Republiek Suriname, niet onbegrensd is en dat het in concreto gaat om een redelijke en billijke belangenafweging. “Klokkenluiders” dienen naar dezerzijds oordeel niet de mond gesnoerd te worden maar ongefundeerde uitspraken kunnen aan de andere kant ook niet door de spreekwoordelijke beugel. Derhalve is de slotsom waar al het voorgaande toe leidt dat ook dit onderdeel van het verweer faalt. In dit geding is voldoende aannemelijk geworden dat gedaagde door ongeverifieerde uitspraken te doen en die naderhand niet te kunnen staven onrechtmatig jegens eiser heeft gehandeld waardoor laatstgenoemde (reputatie)schade heeft geleden. Een rectificatie zoals gevorderd is dan ook op zijn plaats.
4.9 Al het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd leidt tot de slotsom dat het gevorderde voor toewijzing in aanmerking komt. Aan het voorgaande doet niet af hetgeen gedaagde bij dupliek heeft aangevoerd en dat er op neer komt dat de wijze waarop de rectificatie is geformuleerd onnodig krenkend en beledigend is naar gedaagde toe en dat als een dergelijke publicatie zou worden toegestaan daardoor de eer en goede naam van gedaagde en de positie die hij inneemt in de samenleving op losse schroeven zou komen te staan en dat hij dan letterlijk voor leugenaar zou worden uitgemaakt. Immers heeft gedaagde zelf een risico genomen door voormelde ongeverifieerde uitlatingen te doen en naderhand – toen hij met de neus op de feiten werd gedrukt – “bescherming van zijn bronnen” geweigerd om openheid van zaken te geven. Derhalve zal de kantonrechter voorbij gaan aan al hetgeen gedaagde dienaangaande heeft aangevoerd;
4.10 Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de gedingkosten aan de zijde van eiser gevallen en zoals hierna in het dictum te begroten;
4.11 Aan bespreking van de overige stellingen en weren van partijen komt de kantonrechter derhalve niet toe;
5. De beslissing in kort geding
De Kantonrechter:
5.1 Veroordeelt gedaagde om binnen een week na betekening van deze uitspraak de navolgende rectificatie volledig zonder aanpassingen te publiceren in alle dagbladen van Suriname middels volledige en onaangepaste publicatie op een opvallende plek, met letters met een minimale grootte van 12 en het lettertype ARIAL, van de navolgende tekst met een duidelijk zichtbare layout:
“MIDDELS DEZE PUBLICATIE GEEF IK, [gedaagde], UITDRUKKELIJK AAN DAT DE EERDER DOOR MIJ GEDANE UITSPRAAK DAT HET KABINET VAN DE PRESIDENT MET STAATSMIDDELEN EEN JACHT GENAAMD [naam jacht] TEN BEHOEVE VAN HET STAATSHOOFD OF Z.E. DESIRE DELANO BOUTERSE IN PERSOON ZOU HEBBEN GEKOCHT, NIET OP WAARHEID BERUST. OOK HEB IK NAGELATEN OM DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK SURINAME, Z.E. DHR. DESIRE DELANO BOUTERSE, OF HET KABINET VAN DE PRESIDENT VAN SURINAME TE HOREN ALVORENS IK DE VOORNOEMDE UITSPRAAK HEB LATEN PUBLICEREN. DEZE VOORNOEMDE UITSPRAAK IS EVENEENS ONNODIG LASTERLIJK, BELEDIGEND, GRIEVEND EN SCHADE BEROKKENEND AAN HET ADRES VAN Z.E. DHR. DESIRE DELANO BOUTERSE, PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK SURINAME, ZOWEL IN PERSOON ALS IN ZIJN HOEDANIGHEID VAN STAATSHOOFD VAN DE REPUBLIEK SURINAME. IK BIED Z.E. DHR. DESIRE DELANO BOUTERSE, IN PERSOON EN IN DE HOEDANIGHEID VAN PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK SURINAME, MIJN OPRECHTE EN WELGEMEENDE VERONTSCHULDIGINGEN AAN VOOR ALLE ONGERIEF, WELKE HIERDOOR IS GELEDEN. [gedaagde], PARLEMENTARIER”;
5.3 Veroordeelt gedaagde tot betaling van een dwangsom groot SRD 100.000,= (Eenhonderd-duizend Surinaamse Dollars) voor elke dag of keer dat gedaagde nalatig dan wel weigerachtig blijft om aan het veroordeelde onder 5.2 volledig te voldoen;
5.4 Verklaart dit vonnis voor zover nodig uitvoerbaar bij voorraad;
5.5 Veroordeelt gedaagde in de gedingkosten aan de zijde van eiser gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD 298,40 (Tweehonderd en Acht en Negentig 40/100 Surinaamse Dollars);
5.6 Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken te Paramaribo op de terechtzitting van donderdag 15 augustus 2013 door mr. A. Charan, Kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding, in tegenwoordigheid van de griffier.
w.g. D. Ramdin w.g. A. Charan