SRU-K1-2013-7

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-134864
  • Uitspraakdatum 27 november 2013
  • Publicatiedatum 05 juli 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    De grondslag van eiseres is aannemelijk aangezien het bouwen van een zakenpad of magazijn op een perceel voor “bebouwing en bewoning” als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Artikel 1386 BW.

    SJB

Uitspraak

In naam van de Republiek
Arno. 134864
Kantonrechter in Kort Geding
A.R. no. 134864
27 november 2013

Vonnis in de zaak van

[eiseres], wonende te [district],
gemachtigde: mr. E.C.M. Hooplot, advocaat
eiseres in kort geding,

tegen

A. DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
B. [gedaagde B], wonende te [district],
C. [gedaagde C], woonplaats gekozen hebbende te [district],
gedaagden in kort geding,
gemachtigde voor gedaagde sub A: mr. Ch.N. Mijnals, advocaat,
gemachtigde voor gedaagde sub B: mr. R.V.C. Mungra, advocaat,
gedaagde sub C: niet verschenen.

1. Het procesverloop:

1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken:
– het verzoekschrift, met producties, dat op 13 november 2013 ter griffie der kantongerechten is ingediend;
– de rolbeschikking d.d. 15 november 2013 aangetekend op de kaft van het proces-dossier;
– de conclusie van antwoord zijdens gedaagde sub A;
– de conclusie van antwoord zijdens gedaagde sub B;
– het proces-verbaal van de descente gehouden op 20 november 2013;
– de mondelinge conclusies van repliek zijdens gedaagde sub A en dupliek jegens gedaagde sub A, aangetekend in het proces-verbaal van 20 november 2013;
– de mondelinge conclusie van repliek zijdens gedaagde sub B en van dupliek jegens gedaagde sub B;
– de mondelinge aanvulling op het antwoord en dupliek zijdens gedaagde sub A, aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 november 2013;
– de mondelinge conclusie tot uitlating over de aanvulling, zijdens eiseres, eveneens aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 november 2013;
– tegen de niet verschenen gedaagden sub C is verstek verleend.

1.2 De uitspraak van het vonnis in kortgeding is bepaald op heden.

2. De feiten

2.1 Aan eiseres is in grondhuur verleend voor bebouwing en bewoning het perceel groot 749,80 vierkante meter aan [adres] te [woonplaats].

2.2 Aan gedaagde C is het perceel allernaast het perceel van eiseres in grondhuur uitgegeven.

2.3 Gedaagde sub B heeft bij beschikking van 10 april 2013 vergunning verkregen om een magazijn te bouwen op het perceel van gedaagde sub C.

3. De vordering en de grondslag daarvan

3.1 De vordering

Eiseres vordert, kort gezegd, dat de kantonrechter, bij vonnis in kortgeding, uitvoerbaar bij voorraad:

a. Gedaagde sub A beveelt om binnen 24 uren na uitspraak in te trekken althans te doen intrekken de aan gedaagden sub B en C verleende toestemming of vergunning om een ander bouwsel dan ter bewoning te bouwen c.q. te doen bouwen op het ten rekeste vermeld perceel;
b. Gedaagde sub A te verbieden om met betrekking tot de bouw op het perceel een andere vergunning te verstrekken dan tot de bouw van een woning en wat daarmede in direct verband staat zoals de afrastering;
c. Gedaagden sub B en C te bevelen om de aangevangen bouw op laatstvermeld perceelland van een ander bouwsel dan een woning onmiddellijk te staken en de bouw slechts te hervatten voor zover betreft een gebouw ter bewoning;
d. Gedaagden te bevelen om binnen een week na uitspraak van dit vonnis af te breken en af te voeren al hetgeen zij op meergemeld perceelland hebben gebouwd als onderdeel van een bedrijfsgebouw;
e. Al het voorgaande op straffe van een dwangsom en voorts
f. Gedaagden veroordeelt in de kosten van het geding.

3.2 De grondslag
Eiseres heeft als grondslag voor haar vordering aangevoerd dat aan haar het perceel in grondhuur is uitgegeven ter bebouwing en bewoning evenals de andere percelen in de buurt. Dat ook aan gedaagden sub C en D het perceel is uitgegeven ter bebouwing en bewoning. Dat het bouwen van een zakenpand derhalve in strijd is met de bestemming en daardoor onwettig. Voorts is het bouwen van een zakenpand allernaast eiseres onrechtmatig omdat dat een ernstige inbreuk maakt op haar woongenot, haar woonomstandigheden zullen ernstig worden verstoord. Daarbij stelt zij voorts dat het exploiteren van een magazijn of bedrijfspand naast een woning de marktwaarde van de woning ernstig doet dalen, waardoor zij ook in materieel opzicht enorme schade zal lijden. Gedaagde sub A handelt onrechtmatig door een bouwvergunning te verstrekken welke in strijd is met de bestemming van het perceel.

4. Het antwoord van gedaagde sub A
Gedaagde sub A heeft in antwoord op het gevorderde aangevoerd dat intern een kort onderzoek is gedaan en dat het niet is gebleken dat er wijziging van bestemming is aangevraagd. Voorts heeft gedaagde sub A aangevoerd dat een wijziging van de bestemming in een woonwijk slechts dan zou kunnen worden toegestaan indien die bestemmingswijziging ten gunste van de woonwijk zou komen, hetgeen in casu niet is gebleken. Gedaagde concludeert dat in casu in strijd met de bestemming is gehandeld en refereert zich verder aan het oordeel van de kantonrechter.

5. Het verweer van gedaagde sub B
Gedaagde sub B heeft als verweer aangevoerd dat hij als burger de bouwvergunning heeft aangevraagd en op een verstrekte bouwvergunning had mogen afgaan. Nu de staat de vergunning heeft verleend kan gedaagde sub B geen onrechtmatig handelen worden verweten. Bovendien, zo stelt gedaagde sub B, heeft eiseres gedoogd dat het bouwwerk werd opgezet omdat er reeds vanaf maart of april voorbereidingen werden getroffen. Om die reden heeft eiseres geen spoedeisend belang. Gedaagde sub B voert aan dat hem niets verweten kan worden nu de gedaagde sub A vergunning heeft verleend. Hij handelt dan ook in overeenstemming met de wet. Gedaagde sub B voert tevens aan dat het gebruik is dat er magazijnen worden gebouwd op percelen die zijn uitgegeven voor bebouwing en bewoning en voert aan dat het Ministerie van Openbare Werken slechts dan een bestemmingswijziging vraagt wanneer het om tuinbouwactiviteiten gaat. Nu het om het bouwen van een loods gaat is het geen gebruik bij het Ministerie van Openbare Werken om een bestemmingswijziging te vragen. Op grond van al het voorgaande kan gedaagde sub B geen onrechtmatig handelen worden verweten, immers heeft hij in goed vertrouwen het bouwwerk opgezet. Daarnaast is de schade die eiseres stelt niet onderbouwd.

6. De beoordeling

6.1 Eiseres heeft op het verweer van gedaagde sub B gereageerd door te stellen dat door gedaagde sub A en B is erkend dat er geen sprake is van een bestemmingswijziging. Hiermee is de grondslag voor het gevorderde aannemelijk geworden. Het beroep van gedaagde sub B op de vergunning is niet geoorloofd, immers heeft gedaagde sub B geweten dat de bestemming van het perceel “bebouwing en bewoning” is en heeft hij ondanks dat in strijd met de bestemming en daarmee, in strijd met de wet, de verguninning aangevraagd. Nu hij de vergunning heeft verkregen kan hij zich niet erop beroepen dat hij op die vergunning had mogen afgaan. Het feit dat de vergunning en de bouw in strijd zijn met de wet staat immers recht overeind.

6.2 De kantonrechter overweegt dat, gelijk gedaagde sub A en eiseres aanvoeren, het bouwen in strijd is met de bestemming in strijd is met de wet waardoor aannemelijk is geworden dat gedaagde sub B onrechtmatig handelde jegens eiseres. Ook is aannemelijk geworden dat de gevolgen van het plaatsen van een magazijn in een woonwijk een inbreuk maakt op het woongenot van de omwonenden, immers zal het zakenpand met zich meebrengen dat er zakenverkeer aan en afgaat, inclusief containervrachtwagens zoals door eiseres wordt gesteld. De sfeer van de woonwijk wordt hierdoor aangetast.Zoals door gedaagde sub A is aangevoerd is een wijziging in de bestemming van een perceel in een woonwijk pas dan geoorloofd wanneer het de woonwijk ten goede zou komen. Gedaagde sub A heeft aangevoerd dat daar in casu geen sprake van is. Gedaagde sub A voert aan dat de vergunning niet verstrekt had mogen worden. Ook deze stelling van gedaagde sub A draagt bij aan de aannemelijkheid van de grondslag, namelijk dat het bouwen van een zakenpand of magazijn op een perceel voor “bebouwing en bewoning” als onrechtmatig moet worden aangemerkt.

6.3 De kantonrechter acht de grondslag aannemelijk en zal het gevorderde toewijzen, met uitzondering van het gevorderde onder B, nu de kantonrechter in dit geding niet tot een oordeel kan komen omtrent de vergunningen welke in de toekomst door gedaagde sub A zouden worden uitgegeven. Iedere uitgegeven vergunning moet immers worden getoetst alvorens daarover een oordeel te kunnen hebben.

6.4 Gedaagde sub C is tot twee keer toe opgeroepen doch niet verschenen, derhalve zal het gevorderde jegens haar ook worden toegewezen, achtende de kantonrechter dat gevorderde noch onrechtmatig, noch ongegrond.

6.5 De kantonrechter zal de gevorderde termijnen en dwangsommen naar redelijkheid en billijkheid aanpassen en gedaagden, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van het geding.

7. De beslissing

7.1 Veroordeelt gedaagde sub A om binnen een week na betekening van het vonnis in te trekken de bouwvergunning d.d. 10 april 2013 verleend aan gedaagde sub B om een loods annex magazijn op te zetten op het perceelland met al hetgeen daarop staat, groot 749,80 vierkante meter gelegen te [plaats], ten zuiden van de [straat 1] en ten westen van het verlengde van [straat 2], deel uitmakende van het perceelland bekend als [wijk] [nummer], nader aangeduid op de uitmetingskaart van de landmeter in Suriname H. Soedhwa Lcs d.d. 4 december 1998, met de letters ABCD en het nummer I blijkens de in dorso gestelde aantekening van landmeter Ing. H. Kalloe d.d. 18 december 2002, thans bekend als [wijk] [nummer], op straffe van een dwangsom van SRD 1.000,= (eenduizend Surinaamse dollar) per dag, het totaal van SRD 50.000,= (vijftigduizend Surinaamse dollar) niet te bovengaand, voor elke dag dat gedaagde sub A nalaat aan deze veroordeling te voldoen;

7.2 Beveelt gedaagden sub B en C om de aangevangen bouw op laatstgemeld perceelland van een ander bouwsel dan een woning, binnen 24 (vier en twintig) uur na betekening van dit vonnis te staken;

7.3 Beveelt gedaagden sub B en C om binnen twee weken na betekening van dit vonnis het gebouwde zakenpand af te breken en af te voeren;

7.4 Veroordeelt gedaagden sub B en C, indien zij niet voldoen aan het bevel zoals gegeven hierboven onder 7.2 en 7.3 tot betaling van een dwangsom van SRD 5.000,= (vijfduizend Surinaamse dollar) per dag, het totaal van SRD 300.000,= (driehonderdduizend Surinaamse dollar) niet te boven gaand, voor iedere dag dat zij weigeren te voldoen aan het bevel zoals gegeven hierboven onder 7.2 en 7.3;

7.5 Verklaart dit vonnis voor zover nodig uitvoerbaar bij voorraad;

7.6 Veroordeelt gedaagden in de kosten van dit geding aan de zijde van eiseres gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD 697,20 (zeshonderd zeven en negentig 20/100 Surinaamse dollar);

7.7 Wijst af het meer of anders gevorderde.

Aldus gewezen en uitgesproken door mr. A.C. Johanns, kantonrechter-plaatsvervanger in kort geding, ter openbare terechtzitting, van het kantongerecht in het eerste kanton te Paramaribo van woensdag 27 november 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.
w.g. D. Ramdin w.g A.C. Johanns