SRU-K1-2014-10

  • Instantie Kantongerecht Eerste Kanton
  • Zaaknummer AR-143896
  • Uitspraakdatum 01 december 2014
  • Publicatiedatum 07 augustus 2019
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Handelen van de Staat in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur in het bijzonder het motiveringsbeginsel
    Gedaagde (Staat Suriname) kan zich niet beroepen op het ontbreken van de mogelijkheid voor het vragen van advies aan de RAIO Raad op grond dat deze het mandaat had teruggegeven. Dit laatste is gebeurd omdat de minister niet overging tot het benoemen van de reeds voorgedragen kandidaat-leden, waartoe hij conform de wet gehouden was. Dit betekent dat het besluit van de minister tot afvoering cq ontslag van eiseres in strijd is met de wet is. Voorts is het aannemelijk geworden dat het besluit niet is gemotiveerd.

    Het motiveringsbeginsel houdt een waarborg in voor een rechtzoekende om tegen een besluit op te kunnen komen. Indien een orgaan het besluit niet motiveert, de redenen die tot het besluit hebben geleid niet aan de persoon kenbaar maakt, heeft die persoon de mogelijkheid niet tegen het besluit op te komen, immers weet hij niet op grond waarvan het besluit is genomen en kan hij geen gerichte bezwaren tegen het besluit formuleren.
    De kantonrechter schorst de werking van het door de minister genomen besluit totdat het Ambtenarengerecht definitief heeft beslist. (Art 141 lid 2 G.W. jo artt 8 en 25 Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens, artt 29 e.v. Staatsbesluit houdende vaststelling van het reglement selectie en opleiding rechterlijke macht van 5 oktober 1976 (SB 1976 nummer 54 ).

    SJB

Uitspraak

In naam van de Republiek
Arno.143896
Kantonrechter in Kort geding

A.R. no. 143896
1 december 2014

Vonnis in de zaak van

[eiseres],
wonende te [district],
gemachtigde: mr. G.R. Sewcharan, advocaat,
eiseres in kort geding,

tegen

DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, gevestigd en kantoor houdende te Paramaribo,
gemachtigde: mr.dr. J.V. van Dijk-Silos, advocaat,
gedaagde in kort geding.

1. Het proces verloop:
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken:
– het verzoekschrift, met producties, dat op 1 september 2014 ter griffie der kantongerechten is ingediend,
– de conclusie van antwoord, met producties,
– conclusie van repliek, met producties,
– de conclusie van dupliek.

1.2 De uitspraak van het vonnis in kortgeding is bepaald op heden.

2. De feiten
2.1 Eiseres is toegelaten tot de raio opleiding 2009 – 2014 en heeft deze opleiding doorlopen tot juli 2014.

2.2 Tijdens de opleiding is zij door de verschillende mentoren beoordeeld.

2.3 Op 1 februari 2014 heeft de “Raad voor Selectie en opleiding ten behoeve van de rechterlijke macht”, hierna te noemen “de Raio Raad”, aan de Minister meegedeeld dat in de afgelopen jaren de termijnen van drie leden in de Raio Raad zijn verlopen. Voorts is aan de Minister meegedeeld dat in augustus en december 2013 personen zijn voorgedragen om te worden benoemd in de plaats van de leden, waarvan de termijn is verstreken, doch dat de Minister ondanks dat gegeven deze personen niet heeft benoemd. Ook is aangegeven dat de stilzwijgende herbenoeming van twee personen nog niet heeft plaatsgevonden zoals door de Raad was gevraagd in haar schrijven van 16 januari 2013. Voorts brengt de Raio Raad onder de aandacht van de Minister dat door het niet benoemen van de voorgedragen leden en de stilzwijgende benoeming van de twee genoemde personen er geen besluiten kunnen worden genomen binnen de Raio Raad. Hierdoor kan de Raad niet functioneren overeenkomstig haar taakstelling en heeft zij het besluit genomen om het mandaat terug te geven.

2.4 De Raio Raad heeft, voordat schriftelijk het mandaat werd teruggegeven, aan gedaagde overeenkomstig artikel 31 van het Staatsbesluit houdende vaststelling van het reglement selectie en opleiding rechterlijke macht van 5 oktober 1976 (SB 1976 no. 54), positief advies uitgebracht aan gedaagde over eiseres, omtrent benoeming van eiseres tot lid-plaatsvervanger bij het Hof van Justitie.

2.5 Bij schrijven van 4 maart 2014 heeft het Hof van Justitie overeenkomstig artikel 142 lid 2 van de Grondwet geadviseerd dat eiseres door de regering tot lid-plaatsvervanger van het Hof van Justitie wordt benoemd.

2.6 Gedaagde, met name de Minister van Justitie en Politie, heeft op 24 februari 2014 met zes raio’s, eiseres was uitgenodigd doch afwezig vanwege uitlandigheid, een bespreking gehad waarbij tevens aanwezig waren de directeur van het Ministerie, de onder directeur Rechtsaangelegenheden en de secretaris van het Ministerie.

2.7 Tijdens dit gesprek is aan de zes raio’s voorgehouden dat de zittingsduur van de Raio Raad is geëxpireerd terwijl de raio opleiding nog gaande is. Gedaagde heeft aangegeven dat met de mentoren van de opleiding is gesproken en dat afspraken zijn gemaakt over het opleidingstraject vanaf maart 2014. Voorts dat er een milieu- en antecedenten onderzoek zal worden ingesteld en een psychologische test zal worden afgenomen. Aan eiseres is de inhoud van voormeld gesprek na haar terugkomst voorgehouden en tevens is haar voorgehouden dat na binnenkomst van de resultaten van de onderzoeken zal worden besloten of eiseres zal worden voorgedragen voor benoeming.

2.8 Gedaagde heeft aan een evaluatie commissie bestaande uit drie personen de opdracht gegeven hem te adviseren omtrent de voordracht tot benoeming.

2.9 Genoemde evaluatie commissie heeft op 4 juni 2014 de Minister bericht dat zij op grond van de resultaten van haar evaluatie adviseert eiseres niet voor te dragen voor benoeming.

2.10 Gedaagde heeft dit advies overgenomen en aan eiseres tijdens een gesprek op 18 juli 2014 aan haar meegedeeld dat is besloten dat eiseres niet zal worden voorgedragen voor benoeming en te rekenen van 18 juli 2014 niet meer als Raio verbonden is aan de Raio-opleiding.

2.11 Bij schrijven van 22 juli 2014 heeft gedaagde deze mededeling schriftelijk aan eiseres gedaan.

3. De vordering en de grondslag daarvan
3.1 De vordering

Eiseres vordert, kort gezegd, dat de kantonrechter, bij vonnis in kortgeding, uitvoerbaar bij voorraad:
A. Schorst of opschort het besluit of de werking van het besluit van gedaagde d.d. 22 juli 2014 met [kenmerk], totdat is beslist op de bij het Hof van Justitie ingestelde vordering bekend onder het nummer A-863;
B. Gedaagde veroordeelt om eiseres indien en voorzover nodig deel te laten nemen aan alle activiteiten die in het kader van de Raio opleiding ten behoeve van de zittende magistratuur 2009-2014 worden georganiseerd onder verbeurte van een dwangsom van SRD.10.000,= per dag voor iedere dag waarop gedaagde in strijd met het vonnis handelt en voorts
C. Gedaagde veroordeelt in de kosten van het geding.

3.2 De grondslag
Eiseres heeft als grondslag voor haar vordering het volgende aangevoerd:

  1. Dat de Minister de bevoegdheid mist om de aanstelling van eiseres als Raio te beëindigen omdat zij door de President van de Republiek met ingang van 1 januari 2010 te werk is gesteld op de griffie van het Hof van Justitie teneinde de opleiding voor een functie bij de rechterlijke macht te volgen; de President is derhalve het bevoegd gezag om over de aanstelling van eiseres te beslissen;
  2. dat de Minister de bevoegdheid mist om een evaluatie commissie in te stellen; dat de Minister alleen de bevoegdheid heeft om een Raio Raad in te stellen; dat het besluit van de Minister gestoeld is op een advies van deze commissie en daarom in strijd met de wet tot stand is gekomen; dat het besluit om die reden vernietigt dient te worden;
  3. dat een Raio slechts geschorst of ontslagen mag worden nadat daarover overleg is geweest met de Raio Raad; in casu heeft gedaagde geen overleg gepleegd met de Raio Raad over het ontslag; ook dat besluit is daarom in strijd met de wet;
  4. dat het Hof van Justitie op grond van artikel 141 lid 2 van de Grondwet het advies had gegeven om eiseres te benoemen tot lid-plaatsvervanger van het Hof van Justitie; ondanks dit schrijven heeft gedaagde gemeend de aanstelling van eiseres als Raio te beëindigen; dit besluit is in strijd met het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het motiveringsbeginsel;
  5. dat het besluit in strijd is met de grondwettelijke bepaling opgenomen in artikel 141 lid 2, immers, de strekking van die bepaling is dat de uitvoerende macht niet geheel vrij wordt gelaten om te bepalen welke persoon wel en welke niet tot rechter wordt benoemd; het advies van het Hof van Justitie dient immers als waarborg voor het deugdelijk functioneren van de persoon in kwestie als rechter; eiseres is door de mentoren bedoeld in artikel 19 van het staatsbesluit al goedgekeurd waardoor het besluit van gedaagde ook om die reden in strijd is met het vertrouwensbeginsel;
  6. dat het besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel, immers heeft de minister niet duidelijk aangegeven op basis van welke gronden hij het besluit heeft genomen; geen van de zaken die vermeld staan in de brief leveren concrete gronden op voor het besluit in kwestie;
  7. dat de minister van een onjuiste zienswijze uitgaat indien hij van mening is dat hij de bevoegdheid heeft om alleen te bepalen wie wel of niet tot rechter benoemd wordt; deze zienswijze is in strijd met artikel 141 van de Grondwet en verder in strijd met de artikelen 8 en 25 van het Amerikaans Verdrag voor de rechten van de mens.

4. Het antwoord
Gedaagde heeft verweer gevoerd op welk verweer de kantonrechter, voor zover van belang, hierna terugkomt.

5. De Beoordeling
5.1 Het spoedeisend belang blijkt uit de aan de vordering ten grondslag gelegde stellingen, met name het feit dat eiseres vordert wederom tot de opleiding te worden toegelaten.

5.2 Gedaagde heeft als verweer onder andere het volgende aangevoerd:

  1. De minister heeft op grond van artikel 29 van het Staatsbesluit de bevoegdheid om te beslissen dat een Raio niet wordt benoemd en daarmee om een evaluatie commissie in het leven te roepen om hem terzake te adviseren en een besluit te nemen omtrent de Raio;
  2. De Raio Raad had haar mandaat teruggegeven en om die reden heeft de Minister gehandeld als in casu;
  3. De evaluatie commissie heeft een gemotiveerd schriftelijk advies uitgebracht ten aanzien van eiseres;
  4. Gedaagde heeft aan eiseres tijdens en gesprek medegedeeld dat zij van de opleiding was verwijderd waarna eiseres heeft aangegeven dat zij gaarne op het Hof van Justitie wenst te blijven werken;
  5. het advies van het Hof van Justitie van 4 maart 2014 is slechts een advies en hetgeen in het schrijven staat is niet juist; met name de zinsnede “dat verzoeker goede beoordelingen van al haar docenten heeft gehad”; dat uit het dossier van eiseres het tegendeel blijkt; het advies van het Hof was niet op de werkelijkheid gestoeld blijkens de beoordelingen in het dossier van eiseres;

5.3 De vraag die partijen primair verdeeld houdt is in de conclusie van repliek in het vijfde sustenu geformuleerd: “is de Minister van Justitie en Politie (niet zijnde de rechterlijke macht, of onderdeel uitmakende van de rechterlijke macht, doch deel uitmakende van de uitvoerende macht) bevoegd om een Raio uit het opleidingstraject te plaatsen?” Eiseres stelt van niet althans, eiseres stelt dat in een rechtsstaat de Minister van Justitie en Politie de bevoegdheid niet behoort toe te komen. Nu Suriname een rechtsstaat is behoort hij dat niet alleen op papier te zijn.

5.4 De Staat betoogt dat artikel 29 van het Staatsbesluit van 1976 op deze vraag positief antwoord geeft. En betoogt daarnaast dat, nu de Raio Raad haar mandaat had teruggegeven, er geen Raio Raad meer was om overleg mee te voeren voor schorsing of ontslag.
5.5 Eiseres heeft op dit verweer onder andere aangevoerd dat zij erbij blijft dat er geen wettelijke bepaling bestaat die bevoegdheid aan de minister geeft om zelfstandig een Raio te ontheffen.

5.6 De kantonrechter overweegt dat naar aanleiding van het voorgaande nagegaan moet worden welke bevoegdheid blijkt uit de wet, in casu het Staatsbesluit, met betrekking tot het beëindigen van een opleidingstraject van een Raio.

5.7 De kantonrechter zal aanvangen met het eerste verweerpunt van gedaagde ten aanzien daarvan, namelijk het beroep op artikel 29 van het Staatsbesluit dat door eiseres betwist wordt.

5.8 De kantonrechter overweegt ten aanzien van dat beroep dat dat artikel staat onder het kopje betreffende de “rechtspositie van de rechterlijke ambtenaar in opleiding”. Onder dit kopje is geregeld in artikel 27 dat de kandidaat wiens geschiktheid is onderzocht wordt benoemd tot rechterlijk ambtenaar in opleiding. Dat de aanstelling geschied in een bepaalde rang en dat de aanstelling geschiedt in tijdelijke dienst zoals bedoeld in artikel 14 lid 1 onder e van de Personeelswet. Namelijk tijdelijke dienst op proef. (artikel 28). Hierna volgt het artikel 29 waarin een bepaling staat met betrekking tot de aanstelling in vaste dienst. Deze bepaling betreffende de aanstelling in vaste dienst zou naar het oordeel van de kantonrechter moeten worden geplaatst in het licht van artikel 14 lid 1 onder e en artikel 14 lid 3 van de Personeelswet welke bepaalt dat de aanstelling in tijdelijke dienst op proef niet langer dan twee jaar mag duren. Hierna zou een omzetting in vast dienst moeten volgen.

5.9 Op grond van de redaktie van het artikel en de artikelen ervoor is de kantonrechter van oordeel dat artikel 29 in samenhang gelezen met de voorgaande artikelen, geen betrekking heeft op de voordracht en benoeming tot lid-plaatsvervanger bij het Hof van Justitie (de laatste fase na voltooiing van de opleiding), doch op het “voorzien van een aanstelling in vaste dienst van een rechterlijk ambtenaar in opleiding”, nadat de selectie procedure heeft plaatsgevonden en advies door de raad is uitgebracht zoals bedoelt in artikel 16 van het Staatsbesluit en nadat twee jaren op proef zijn verstreken. Eiseres is reeds voorzien van een aanstelling als rechterlijk ambtenaar in opleiding na advies van de raad, waardoor een dergelijke aanstelling niet meer aan de orde is.

5.10 Dat deze bepaling de ambtenaar in opleiding betreft blijkt tevens uit het feit dat niet de Minister een Raio van een aanstelling bij de rechterlijke macht voorziet, doch de Regering ingevolge de Grondwet. Op grond daarvan blijkt derhalve ook dat in artikel 29 van het Staatsbesluit niet gedoeld wordt op het “niet voorzien van een aanstelling bij de rechterlijke macht”, doch op het “niet voorzien van een vaste aanstelling als rechterlijk ambtenaar in opleiding”.

5.11 Om die reden kan het beroep van gedaagde op artikel 29 van het Staatsbesluit niet slagen.

5.12 In casu is aan de orde een volgende fase in de procedure, namelijk de fase waarbij de Raad heeft aangegeven dat de Raio kan worden voorgedragen voor benoeming tot lid- plaatsvervanger. Die fase is in artikel 31 beschreven.

5.13 Voorts is aan de orde de beëindiging van de aanstelling tot rechterlijk ambtenaar in opleiding, zoals in artikel 30 wordt bedoeld. De kantonrechter overweegt dat in casu “ontslag zoals wordt bedoeld in de Personeelswet” niet aan de orde is, immers heeft gedaagde de Raio niet ontslagen, doch is aan de orde beëindiging van aanstelling als rechterlijk ambtenaar in opleiding en daarmee beëindiging van de opleiding van de Raio, en wel nadat de Raad een positief advies heeft uitgebracht.

5.14 De kantonrechter overweegt dat eiseres zich beroept op artikel 30 van het Staatsbesluit namelijk dat op grond van dat artikel de gedaagde het besluit niet had mogen nemen zonder eerst te overleggen met de Raio Raad. Op grond daarvan is het besluit genomen zonder daarbij de wettelijk voorgeschreven procedure na te leven, stelt eiseres.

5.15 Uit de redactie van artikel 30 van het Staatsbesluit moet begrepen worden dat de wetgever met het woord “ontslag”ook op het oog had de beëindiging van de aanstelling als rechterlijk ambtenaar in opleiding en dat bij de beëindiging van die aanstelling de minister eerst overleg dient te plegen met de Raio Raad.

5.16 Gedaagde heeft zich voor wat dat punt betreft op het standpunt gesteld dat zij inderdaad zou moeten overleggen met de Raio Raad doch dat dat niet mogelijk was omdat de Raad haar mandaat had teruggegeven.

5.17 Naar het oordeel van de kantonrechter moeten in casu thans nog twee zaken beoordeeld worden. Ten eerste: Heeft de Minister de bevoegdheid om aan het advies van de Raio Raad voorbij te gaan en te besluiten om een Raio niet te benoemen? En ten tweede: heeft de Minister de bevoegdheid om de aanstelling als rechterlijk ambtenaar van de Raio daarna te beëindigen zonder overleg met de Raio Raad te plegen.

5.18 Uit de redactie van artikel 30 blijkt dat de Minister de aanstelling van een Raio als rechterlijk ambtenaar in opleiding slechts kan beëindigen nadat hij daaromtrent overleg heeft gepleegd met de Raio Raad.

5.19 Uit de redactie van artikel 30 en artikel 31 blijkt echter niet dat de Minister gehouden is het advies van de Raio Raad op te volgen.

5.20 In beginsel zou de Minister derhalve, mochten hem na het advies van de Raio Raad van redenen zijn gebleken die naar zijn beoordeling tot een conclusie zouden leiden dat het niet verantwoord is de Raio uiteindelijk te benoemen in een functie bij de rechterlijke macht, omtrent deze redenen overleg moeten plegen met de Raio Raad.

5.21 Nadat hij daaromtrent met de Raad heeft overlegd zou de Minister in beginsel mogen beslissen niet over te gaan tot de voorbereidingen voor de benoeming. Het betreft in zo een geval voorbereidingen plegen voor de benoeming, immers, niet de Minister benoemd, doch de regering benoemt ingevolge de Grondwet.

5.22 Uit het Staatsbesluit blijkt derhalve niet dat de Minister niet voorbij mag gaan aan het advies van de Raio Raad. Echter dient hij, indien hij het voornemen heeft de betrekking van de Raio als rechterlijk ambtenaar in opleiding te beëindigen of hem te schorsen of te ontslaan, wel overleg te plegen met de Raio Raad.

5.23 In casu is dat niet gebeurd.

5.24 De kantonrechter overweegt dat gedaagde met betrekking tot dat deel van de grondslag een beroep heeft gedaan op het feit dat de Raio Raad haar mandaat had teruggegeven. Hierdoor, zo stelt zij, kon de Minister niet anders dan zelf beslissen, hij had immers door het teruggeven van het mandaat ruimere bevoegdheden.

5.25 Ten aanzien van dat verweer overweegt de kantonrechter als volgt:

5.26 Gelijk eiseres stelt, kan de vraag worden opgeworpen of gedaagde zich kan beroepen op het teruggeven van het mandaat door de Raio Raad, nu het de Minister zelf is die in die benoeming van de leden van de Raio Raad had moeten voorzien, immers blijkt uit het schrijven van 1 februari 2014 dat er al voordrachten waren gedaan voor de aanvulling van de Raad vanaf augustus 2013 respectievelijk december 2013. Eiseres stelt dat de brief van 1 februari 2014 eerder zou moeten worden begrepen als een schrijven waarin de Raad aan de Minister meedeelt dat er voordrachten zijn gedaan, doch dat de Minister niet tot benoeming overgaat waardoor de overgebleven leden van de Raad geen andere keus blijft dan het mandaat terug te geven.

5.27 De kantonrechter neemt dit standpunt van eiseres over en overweegt dat om die reden de opvatting van gedaagde dat er sprake was van – zoals gedaagde dat stelt op pagina 3 van haar dupliek – een situatie waarbij “de Raad een reeds varend schip in de steek heeft gelaten” en “de Minister heeft getracht de zaak enigszins te redden door een andere commissie in te stellen” niet gegrond is, immers was hij degene die de voor de Raio Raad voorgedragen leden na de voordracht gewoon had kunnen benoemen. Van gedaagdes zijde zijn geen redenen genoemd waarom de Minister niet is overgegaan tot benoeming van de voorgedragen personen namelijk: vanuit de Orde van Advocaten mr. M. Tjong Jaw Chong en vanuit het Openbaar Ministerie de personen van mr. R. Baynath Panday en mr. C. Rasam, en voorts de personen die moesten worden herbenoemd, mr. I. Huyzen-Sedney en mr. M. Chin A Fat.

5.28 De kantonrechter is van oordeel dat gedaagde zich daarom niet kan beroepen op het feit dat de Raio Raad het mandaat had teruggegeven, omdat het mandaat blijkens het schrijven is teruggegeven omdat de Minister niet overging tot het benoemen van de reeds voorgedragen kandidaat leden, waartoe hij conform de wet gehouden was.

5.29 Op grond hiervan wordt, ondanks het feit dat er sprake was van het teruggeven van het mandaat, geoordeeld dat het beëindigen van de aanstelling als rechterlijk ambtenaar in opleiding niet conform de wet is geschied nu niet eerst overleg is gepleegd met de Raio Raad en de wet voorschrijft dat dat slechts mogelijk is na overleg met de Raio Raad.

5.30 De kantonrechter overweegt dat zij als kort geding rechter niet kan beoordelen of de redenen welke in dit geding door de Minister zijn aangehaald welke tot het beëindigen van de aanstelling als Raio hebben geleid, gegrond zijn. Daar zal geen uitspraak over gedaan kunnen worden.

5.31 De kantonrechter is echter wel van oordeel dat de Minister over de gronden die hebben geleid tot zijn besluit overleg had moeten plegen met de Raio Raad, nadat die door hem was aangevuld, zoals de wet voorschrijft.

5.32 De kantonrechter overweegt ten aanzien van het deel van de grondslag dat handelt over het motiveringsbeginsel, dat zowel uit de stellingen als de weren en de producties blijkt, dat aan eiseres tijdens het gesprek van 18 juli 2014 geen concrete redenen zijn doorgegeven die op haar als Raio betrekking hadden. Evenmin zijn in het schrijven van 22 juli 2014 redenen genoemd, in welk schrijven is opgemerkt dat er geen aanleiding is gevonden in de informatie die de Minister heeft bekomen om de voordracht tot lid- plaatsvervanger te honoreren. Ten aanzien van die informatie is in een schrijven verder aangegeven dat die op de juistheid is getoetst, doch dat indien de commissie die informatie kenbaar zou maken, de melding daarvan een zodanige impact zou hebben op het leven van eiseres dat het haar haar leven lang kan achtervolgen. Die informatie is dus niet aan eiseres doorgegeven.

5.3 De kantonrechter is van oordeel dat bij het besluit derhalve niet het motiveringsbeginsel in acht is genomen, welk beginsel een waarborg inhoudt voor een rechtzoekende om tegen een besluit op te kunnen komen, immers indien een orgaan het besluit niet motiveert, de redenen die tot het besluit hebben geleid niet aan de persoon kenbaar maakt, heeft die persoon de mogelijkheid niet tegen het besluit op te komen, immers weet hij niet op grond waarvan het besluit is genomen en kan hij geen gerichte bezwaren tegen het besluit formuleren.

5.34 De kantonrechter is van oordeel dat, nu het besluit is genomen zonder eerst overleg te plegen met de Raio Raad, het aannemelijk is geworden dat het besluit in strijd is genomen met de wet. Voorts is aannemelijk geworden dat het besluit niet is gemotiveerd. De gronsdslag is hierdoor aannemelijk geworden, waardoor het besluit geschorst zal worden totdat het Ambtenarengerecht over het besluit definitief heeft beslist.

5.35 De kantonrechter zal het overig gevorderde niet toewijzen nu niet concreet in het petitum is aangegeven op welke activiteiten eiseres doelt. Een veroordeling zonder concreet aan te geven welke activiteiten het betreft is niet goed mogelijk.

5.36 De kantonrechter zal de overige stellingen en weren van partijen niet verder bespreken nu deze niet langer relevant zijn en gedaagde, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van het geding.

6. De beslissing
6.1 Schort de werking van het besluit van gedaagde d.d. 22 juli 2014 met [kenmerk] op, totdat is beslist op de bij het Hof van Justitie als Ambtenarengerecht ingestelde vordering bekend onder het nummer A-863;

6.2 Verklaart dit vonnis voor zover nodig uitvoerbaar bij voorraad;

6.3 Veroordeelt gedaagde inde kosten van dit geding aan de zijde van eiseres gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD 264,= (tweehonderd vier en zestig Surinaamse dollar);

6.4 Wijst af het meer of anders gevorderde.

Aldus gewezen en uitgesproken door mr. A.C. Johanns, kantonrechter-plaatsvervanger in kortgeding, ter openbare terechtzitting van het kantongerecht in het eerste kanton te Paramaribo van maandag 1 december 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.

w.g. A. Sewgobind w.g. A.C. Johanns